Aanvullende pensioenen komen onder druk

Niet alleen beleggers hebben af te rekenen met de wispelturigheid van de beurzen.

Niet alleen beleggers hebben af te rekenen met de wispelturigheid van de beurzen. Langzaam maar zeker komen nu ook de aanvullende pensioenen onder druk.

Het verhaal waarmee de Belgische Vereniging voor Pensioeninstellingen (BVPI) vorige week op de proppen kwam, leek op het eerste gezicht alleen ondernemingen in het vizier te nemen. Als het langetermijnrendement van hun portefeuilles blijft dalen, zo liet BVPI-voorzitter Philip Neyt weten, zullen de Instellingen voor Bedrijfspensioenen (IBP’s) op zeker ogenblik toch hun leden (werkgevers) moeten aanspreken om tekorten bij te passen.

Die fondsen zijn namelijk wettelijk verplicht een gemiddeld rendement van ruim 3 procent te garanderen op de bijdragen die werkgever en werknemer in de loop van de jaren in het fonds stortten – en als hun beleggingen te weinig opbrengen om op de dag van de pensionering het gegarandeerde rendement uit te keren, moet de werkgever het tekort bijpassen. Toch is duidelijk dat ook heel veel werknemers rechtstreeks in dit verhaal betrokken zijn. Het gaat immers over de waarde van hún aanvullende pensioenplannen.

De fondsen waarvan Neyt de spreekbuis is, vormen samen met de groepsverzekeringen de zogenaamde ’tweede pijler’ van ons pensioensysteem: in die pijler wordt door werknemers en werkgevers collectief gespaard om een appeltje voor de dorst te hebben dat naast het wettelijke pensioen kan staan. Bijna driekwart van de Belgische loontrekkenden heeft zo’n aanvullend pensioenplan (met weliswaar sterk uiteenlopende waarden), en in totaal zit er op dit ogenblik 60 miljard euro in geïnvesteerd. (We hebben het hier niet over het zogenaamde pensioensparen, dat een in – dividuele spaarformule is.)

Beursmalaise

Reden tot paniek is er voor de werkgevers niet. Het gemiddelde rendement dat de fondsen moeten garanderen, wordt bekeken over het geheel van het contract; het gaat dus echt over een gegarandeerd rendement op lange termijn. Maar voor de begunstigde werknemers betekent het BVPI-verhaal wel dat het gemiddelde langetermijnrendement van hun appeltje voor de dorst onder druk staat. De verklaring daarvoor is dat de fondsen zo’n kleine 40 procent van het geïnvesteerde vermogen beleggen in aan – delen, en dat de beurzen de voorbije vijftien jaar zo volatiel waren. Sinds 1985 bedroeg het rendement ge – middeld 6,83 procent (of na aftrek van inflatie 4,55 procent).

Maar de dotcomcrisis rond 2000 en de financiële crisis van 2008 zorgden de voorbije jaren een paar keer voor sterk negatieve rendementen, met -18 procent in 2008 en -12 procent in 2002 als absolute uitschieters. Over de voorbije tien jaar bedroeg het gemiddelde rendement nog maar 2,8 procent – wat onder de minimumdoelstelling voor de lange termijn ligt. In 2010 scoorden de be – drijfspensioenfondsen nog een rendement van 9,5 procent. Maar in het eerste halfjaar van 2011 bleef het resultaat beperkt tot 1,14 procent (na aftrek van inflatie: -1,39 procent) en na de barslechte beursmaanden juli en augustus ziet het ernaar uit dat 2011 het zesde jaar zal worden (sinds 1985) met een negatief jaarrendement.

Zelfs wie niet zelf op de beurs actief is, kan dus best door de beursmalaise getroffen worden. Pensioenen die via verzekeringen beheerd worden, zijn minder direct getroffen maar bieden ook lagere langetermijnrendementsverwachtingen (verzekeraars beleggen in minder renderende producten en moeten bovendien ook aandeelhouders vergoeden); uiteindelijk zijn ook hun beleggingen afhankelijk van de economie. Beurzen die minder vatbaar zijn voor specu – latie: dát zou wel kunnen helpen.

Luc Baltussen

Partner Content