Het is dezer dagen erg stil rond het werk van de Kamercommissie die de Belgische betrokkenheid onderzoekt bij de moord op Congo’s eerste premier, Patrice Lumumba. Dat komt doordat de historici die de commissie bijstaan, veel meer werk te verrichten hebben dan eerst voorzien. De moord vormt dan ook een van de vele ‘gaten’ in de kennis van het koloniale verleden. Het Belgische kolonialisme is altijd een elitaire zaak geweest en dus kreeg de publieke opinie daarover altijd een al te rozig en eenzijdig beeld voorgeschoteld, dat meer steunde op propaganda dan op reële historische kennis. Daarom trekken ook niet meteen grote betogingen door Brussel om te eisen dat de commissie-Lumumba snel tot op het bot zou gaan (al is in dit geval wel degelijk sprake van ‘netwerken’).

Niet alleen België beleeft een moeilijk moment met zijn koloniale verleden. In Nederland woedt al een tijd een discussie over de slavernij die Hollands Gouden Eeuw mogelijk maakte. Dat moet uitlopen in de oprichting van een slavenmonument in Amsterdam, als permanente herinnering aan een schandvlek uit het verleden. De politieke en morele betekenis ervan ligt er dik op, passend in de slachtoffer- en claimcultuur van dit tijdsgewricht. Want zo’n monument moet niet alleen een begin van rechtsherstel verbeelden, maar tegelijk, letterlijk, een beeld geven van de achtergronden van de multiculturele samenleving.

Als België hetzelfde pad op wil, staat het voor een heikele opdracht. Dat de zaak-Lumumba tot in het parlement is doorgedrongen, heeft alles te maken met het voluntarisme van Louis Michel in de Centraal-Afrikaanse oorlog. In diezelfde logica is Guy Verhofstadt vorig jaar in Rwanda zijn excuses gaan aanbieden voor de Belgische lethargie ten tijde van de genocide van 1994.

Het is dan maar de vraag of het geheugenwerk beperkt kan blijven tot het min of meer recente verleden. Veel somberder nog is het prille begin van Belgiës aanwezigheid in Congo, goed een eeuw geleden, wat toch ook niet echt het verre verleden is. De door koning Leopold II georganiseerde exploitatie van ivoor en rubber van toen heeft, direct en indirect, het leven gekost aan naar schatting tien miljoen mensen.

De resultaten van Leopolds roofbouw zijn nog elke dag te bezichtigen in het Brusselse of het Oostendse stadsbeeld. Want het is met zijn Congolese fortuin dat Leopold zijn grootse urbanistische plannen in België financierde. Het meest dubbelzinnige resultaat daarvan is het Congomuseum in Tervuren. Tot voor kort had het nog altijd het aanschijn van een feitelijk eerbetoon aan Leopolds ‘beschavingswerk’, een erfenis waaraan de instelling zich lange tijd maar moeilijk kon – of soms wilde – ontworstelen.

Aan het herijken van de geschiedenis valt moeilijk te ontkomen. Al wat ooit is onderdrukt of niet opgehelderd, komt op gezette tijden weer bovendrijven. Dat is ook het geval met de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog, de flamingantische collaboratie en de effecten van de jodenvervolging. Maar als in dat laatste geval een schadevergoeding voor verloren bezittingen of geleverde dwangarbeid wordt overwogen, hebben dan ook de Congolezen recht op een financiële restitutie? En zo ja, kan de ontwikkelingssamenwerking als zodanig worden beschouwd?

De publieke opinie heeft nog een paar maanden om over de verantwoordelijkheid voor dat verleden na te denken. Want de regeringstop is nog altijd van plan om eind juni naar Congo te trekken wanneer daar onafhankelijkheidsdag wordt gevierd. En de premier moet daar dan toch iets te zeggen hebben.

Marc Reynebeau

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content