Ze noemen haar debuut De maagd en de neger ‘de stripsensatie van het voorjaar’. Het gaat over een meisje dat een relatie heeft met een politieke vluchteling. Ooit was het ook het verhaal van Judith Vanistendael. ‘Er worden zoveel stommiteiten verteld door mensen die niet weten waar het over gaat.’

‘Ik ben moe’, zegt ze, terwijl ze in haar beker cappuccino roert. Het klinkt als een excuus vooraf. Niet dus. Ze heeft een hele nacht geletterd, de tekstballonnetjes van de mensjes volgeschreven. ‘Ik ben een trage. Altijd al geweest’, voegt ze er lachend aan toe.

Nochtans tekende ze als klein kind al mensjes. Op haar achttiende ging ze naar de kunstacademie in Berlijn, maar dat viel niet mee. ‘Ze maakten daar abstracte kunstwerken van vijf meter. Terwijl ik mensjes bleef tekenen.’ Ze raakte er de kluts kwijt en vertrok na een jaar weer naar België.

Om andere dingen te doen: kunstgeschiedenis studeren in Gent, werken voor Ecolopolitica Isabelle Durant, en voor een vereniging van voedselveiligheid, en voor het Kaaitheater.

Tot haar man zei: ‘Doe nu eens uw zin.’ Ze schreef zich in aan de stripafdeling van Sint-Lucas. Om weer mensjes te tekenen, zoals vroeger. Haar leraars riepen vaak: ‘Niet goed! Opnieuw! Niet goed! Opnieuw mensjes tekenen!’

Ze heeft nu haar eerste stripalbum De maagd en de neger uit. En dat is goed, heel goed zelfs. In De Stripgids staat: ‘Het stripvoorjaar van 2007 wordt het stripvoorjaar van Judith Vanistendael.’

‘Je zult mij wel herkennen. Ik lijk op Sofie, het meisje uit de strip’, had ze aan de telefoon gezegd. Ze heeft gelijk. Het meisje uit de strip heeft een relatie met een politieke vluchteling. Het was ooit ook het verhaal van Judith Vanistendael.

‘Jaren geleden’, vertelt ze, ‘kwam ik een vriendin tegen op straat. Ze studeerde culturele antropologie en werkte als stagiaire in het Klein Kasteeltje. Ik vond dat heel interessant. “Kom mee”, zei ze. In die tijd was het Klein Kasteeltje nog heel toegankelijk. Ik ben daar binnengewandeld en ben er weken blijven hangen. Het was een ongelooflijk boeiende wereld. Ik hoorde er verhalen die ik nooit gehoord had, die zo anders waren dan de verhalen van de mensen die ik kende.

‘Op een dag kwam ik Abou tegen. Een vluchteling uit Togo. Hij was ginder met een oppositiepartij begonnen, had oproer gekraaid aan de universiteit, en werd er geviseerd. Op een bepaald moment heeft zijn moeder hem op het vliegtuig gezet omdat de situatie te gevaarlijk werd. Halsoverkop is hij hier in België aangekomen.

‘Het klikte. En we begonnen een relatie. Het was ook een mooie man. (lachje) Maar ik ondervond al snel dat het niet vanzelfsprekend is om een relatie te hebben met een politieke vluchteling. Er waren de administratieve problemen, de voortdurende angst dat hij zou moeten vertrekken, de vooroordelen van de mensen …’

De strip eindigt nochtans met een trouwfeest. Een happy end.

JUDITH VANISTENDAEL: We zijn in het echt ook getrouwd, hè. Ik dacht: ‘Foert allemaal! Wij trouwen!’

Het lijkt bijna een verzetsdaad.

VANISTENDAEL:(lacht) Dat was het ook. Een huwelijk leek de enige oplossing voor alle problemen. Onze trouw was overigens allesbehalve een spetterende gebeurtenis. Het is allemaal heel chaotisch verlopen omdat we geen tijd hadden om het voor te bereiden. Daarna is het snel bergaf gegaan. Door al die administratieve problemen waren we vergeten te investeren in onze relatie. Een relatie hebben met een Afrikaan is ook verschrikkelijk vermoeiend. Het draaide vaak om heel kleine, stomme dingen. Om een voorbeeld te geven: ik vond het, net zoals hij, heel belangrijk om samen te eten. Maar al dat Afrikaans eten is heel zwaar, zit vol zetmeel. Op den duur kreeg ik er buikkrampen van. Het was heel moeilijk om hier in Brussel aan de juiste ingrediënten te geraken. We hebben Congo gekoloniseerd, niet West-Afrika, hè. (lacht) Omgekeerd verteerde hij dan weer geen brood of frieten. Pas op, ik neem dat Abou niet kwalijk. Als ik naar een Afrikaans land zou moeten vluchten, ik zou op den duur geobsedeerd zijn door witlof met hesp of tomate crevette. (lacht) Nog zoiets: in Afrika hebben ze een totaal ander idee over sociaal-zijn. Voortdurend logeerden zijn vrienden bij ons thuis. Ze kwamen ’s avonds binnen en om vier uur ’s nachts zaten ze er nog. En vier dagen later nog. Ze vergaten gewoon weg te gaan.

Had je een goed contact met hen?

VANISTENDAEL: Dat viel wel mee. Ook al kende ik van sommigen de naam niet. Ze vertelden ook niet altijd de waarheid. Later begreep ik waarom. Ze zijn ginder vertrokken met de daver op het lijf. Dat wantrouwen hebben ze meegenomen naar hier. Eigenlijk hebben ze een stuk dictatuur naar België geïmporteerd. Ze praten bijvoorbeeld niet over de situatie daar. En als je er zelf over begint, stokt het gesprek. Je moet al heel close met ze zijn vooraleer ze je dingen toevertrouwen.

Hoe voelde Abou zich in België?

VANISTENDAEL: Hij had er veel moeite mee om zich aan te passen. Abou is een africain africain. Hij is gevlucht met het idee ‘ik kom nooit meer terug’. Dat is iets anders dan dat je voor een jaar op reis vertrekt. Dan weet je dat je op elk moment kunt terugkeren. Dat perspectief had hij niet. Hij heeft zich moeten concentreren op België, de kou moeten leren appreciëren. Na een tijd was de situatie opnieuw relatief genormaliseerd in Togo. Hij had dus kunnen terugkeren, maar wou dat niet. Hij voelde zich daar niet meer thuis. Net zomin als hij zich in België thuis voelde. Het gekke was: ik had op den duur hetzelfde probleem. Op een bepaald moment ben ik zijn zus gaan bezoeken in Afrika. Ik werd echt behandeld als een Afrikaanse, als een deel van de familie. Na een tijd werd ik zo opgeslorpt door die Afrikaanse cultuur dat ik bijna alleen nog met Afrikanen omging. Ik heb altijd heel hard van de Europese cultuur en kunstgeschiedenis gehouden. En plots zag ik het allemaal niet meer… Ik voelde mij ontheemd. Dat is ook de reden waarom ik een streep gezet heb onder onze relatie. Ik wou mijn leven terug.

Hoe reageerden uw ouders toen u met Abou thuiskwam?

VANISTENDAEL: Ze stonden niet echt te dansen. (lacht) Ach, ik denk dat elke ouder – zelfs de meest ruimdenkende – op die manier zou reageren. Ze vinden het allemaal wel oké, tot hun zoon of dochter met een vluchteling voor de deur staat. In het begin gingen mijn ouders heel koel om met Abou. Maar dat was ook zijn schuld. Hij was erg gesloten. Heel beleefd, dat wel – hij kwam uit een enorm rijke familie, was een ongelooflijk welopgevoede jongen. Maar wat hij echt dacht en hoe hij zich voelde, daar vertelde hij nooit iets over. Na een tijd hebben ze hem aanvaard. Toen we uit elkaar gingen, vonden ze het zelfs jammer. Mijn vader (de schrijver Geert van Istendael, nvdr.) zei: ‘Ik had eigenlijk wel graag café au lait-kleinkinderen gehad.’ (lacht)

Hij heeft over jullie relatie het kortverhaal Is dit recht, mijn lief? geschreven. Wat vond u daarvan?

VANISTENDAEL: Ik vond het vreselijk dat hij zomaar over mij schreef! Iedereen kon mijn leven lezen. Woest was ik! (lacht) Ik weet nog dat we tegen elkaar hebben staan schreeuwen op het voetpad. ‘En wie denkt ge wel dat ge zijt?’ Nu besef ik dat hij gelijk had. Er zijn niet zoveel mensen die meegemaakt hebben wat ik meegemaakt heb – en degenen die het meegemaakt hebben, hebben ook vaak de mogelijkheid niet om het te vertellen. Daarom wou ik dat mijn eerste strip over onze relatie ging. Iedereen is constant bezig over de migranten en de vluchtelingen, die een ‘aanval’ doen op onze samenleving. Er worden zoveel stommiteiten verteld, door mensen die niet weten waar het over gaat, die niet weten hoe moeilijk vluchtelingen het hebben. Ik wilde de menselijkheid achter de punten, komma’s en cijfers tonen. Dat ik daarvoor een deel van mijn leven bloot moest geven, vond ik niet meer erg. Een strip is ook een geromantiseerde versie, hè. Alleen ik weet wat er echt gebeurd is en wat niet.

Hebt u zich laten inspireren door het kortverhaal van uw vader?

VANISTENDAEL: In dit deel wel, ja. Er komt ook nog een tweede deel, waarin ik een heel verhaal vertel vanuit het perspectief van het meisje. Nu goed, ik werk perfect samen met mijn vader. Ik gebruik hem graag. (lacht) We hebben allebei een heel ander vak. Hij schrijft, ik teken.

Is de titel ook van hem?

VANISTENDAEL: Nee. Ik ben heel lang op zoek geweest naar een goede titel. Het was zo moeilijk om dat zwart-witcontrast erin te krijgen. Alles klonk zo flauw. Tot ik op een dag opstond en dacht: De maagd en de neger. Heel wat van mijn vrienden vonden dat een heel choquerende titel. Ik niet. Ik heb het recht om dat woord ‘neger’ te gebruiken – ik ben absoluut niet racistisch. Zo noemde ik Abou ook: ‘mon petit nègre’. Op zich is er helemaal niets mis met dat woord – zoek het maar op in Van Dale. Alleen: veel mensen gebruiken het, maar je voelt hun dedain in dat woord doorschemeren, de manier waarop ze tegenover zwarten staan. Ze zien hen echt als een categorie: de negers.

En de maagd?

VANISTENDAEL: Het gaat niet over seksuele ontmaagding, maar over Sofies houding tegenover de wereld en de Afrikaanse cultuur. Ik heb Abou leren kennen op mijn twintigste. Toen onze relatie gedaan was, was ik vierentwintig. Op die leeftijd ben je iemand anders, hè. Minder naïef, vooral. Nu zie ik het verschil tussen de mens en de omkadering. Pas op, ik vind multiculturele relaties nog altijd fantastisch, maar ik weet dat het verdomd moeilijk is.

Ziet u Abou nog?

VANISTENDAEL: Af en toe. We zijn nog altijd vrienden. Binnenkort ga ik misschien met hem naar Togo. Toen onze relatie net afgelopen was, was ik daar niet klaar voor. Nu wel. Er komt een tweede deel, daarvoor wil ik eerst research doen. Ik wil zijn cultuur kennen, weten waar hij vandaan komt, wie hem naar hier gestuurd heeft. En zijn moeder zien. Toen we nog een relatie hadden, heb ik haar vaak getelefoneerd. Ze kwam over als een heel lieve madam. Ze begrijpt ook waarom we uit elkaar gegaan zijn. Enfin, dat zegt ze toch. Wie weet krijg ik daar wel een deegrol naar mijn hoofd geslingerd. (lacht)

In de Stripgids wordt u de hemel in geprezen. Hoe vervelend is dat?

VANISTENDAEL: Héél vervelend. (lacht) Nee, het doet deugd natuurlijk. Maar tegelijkertijd zorgt het ook voor een enorme druk. Kijk, ik heb vijf jaar aan De maagd en de neger gewerkt. Straks ligt de strip in de winkel. Ik vraag me weleens af: ‘Wat als iedereen het slecht vindt?’ Nu goed, Abou heeft de strip gelezen. Met grote argusogen, dat spreekt, want het gaat over hem. Maar hij vond het heel grappig. Dat is toch al één iemand. (lacht)

‘De maagd en de neger’ door Judith Vanistendael, binnen een paar weken uit bij Oog & Blik. Een voorpuBlicatie staat in het decembernummer van ‘Stripgids’, dat gratis te verkrijgen is in de bibliotheken van de provincie Antwerpen en in de stripspeciaalzaken.

Zie ook: www.stripturnhout.be.

DOOR STIJN TORMANS / FOTO PATRICK DE SPIEGELAERE ILLUSTRATIE JUDITH VANISTENDAEL

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content