Jan Braet
Jan Braet Jan Braet is redacteur cultuur bij Knack.

John Irving over zijn nieuwe roman ‘De vierde hand’, kinderen en beren, liefde en gemis. En over nieuwsjagers en worstelaars.

De Charles Dickens van deze tijd troont in een vorstelijke schrijfkamer, uitkijkend over de groene heuvels van Dorset. Op dit plekje in het Amerikaanse Vermont zonderen mensen zich af die er warmpjes bij zitten. Op een steenworp ligt Manchester Village, waar de voetpaden van marmer zijn. Maar op z’n T-shirt staat EXETER, herinnerend aan een niet zo fluwelen jeugd in een kwijnende stad in New Hampshire. Sinds hij met De wereld volgens Garp (’78) bewees dat je geen pulp hoeft te schrijven om een wereldberoemd bestsellerauteur te zijn, is het John Winslow Irving (59) voor de wind blijven gaan. Toch leidt de verbeelding van de schrijver en ex-worstelaar steevast naar de grimmige wereld zoals hij is, vol onvoorspelbare situaties en personages. Hun zonderlinge gedrag is vaak een schild tegen de barre werkelijkheid. De vierde hand is Irvings tiende roman.

Dit is vast de ideale plek voor een schrijver om te werken.

John Irving: Het is een plek waar ik altijd graag heb gewerkt. Maar als ik geen schoolgaand kind had, zou ik vaker in Toronto of in een andere stad verblijven. Ik zou hier niet het hele jaar door wonen als het voor een kind niet zo’n goede plek was om op te groeien. Het feit dat ik kinderen heb, heeft altijd meer bepaald waar ik woon dan het feit dat ik schrijver ben.

Dan kunt u wel overal schrijven?

Irving: Jazeker, en dat heb ik ook gedaan. Het werk gaat me erg makkelijk af in Toronto, in een klein appartement. Ik heb vijf jaar in New York gewoond, van 1981 tot 1986, waar ik De regels van het Ciderhuis geschreven heb. Overmorgen gaan we naar een huisje, een stuk meer naar het noorden, bij Lake Huron in Canada. Elk jaar gaan we naar dat eiland. Het is er erg eenzaam, eenzamer dan me lief is. Maar het werken gaat me er goed af.

Het moet daar nog ongerepter zijn dan hier. Met wilde beesten, beren en zo?

Irving: Als ik een maand in de natuur zit, verlang ik alweer naar de stad.

Bent u dan vooral in beren geïnteresseerd omdat ze zo’n leuke kopij opleveren?

Irving: Ja, het is me meer om het schrijven te doen, om het soort van mensen dat een beer bezit. Juist nu hebben we hier een beer zitten, bij de weg waarlangs u gekomen bent. Niemand is er echt verzot op. We willen dat hij zo snel mogelijk verdwijnt. Hij valt geregeld een van de buren en zijn honden lastig. Ik zou graag hebben dat de boswachter hem vangt en hem een paar honderd kilometer verderop deponeert. Ik heb namelijk een klein kind, en mijn hond wordt horendol als de beer in de buurt is.

Welke beren kunnen hier overleven?

Irving: O, ze hebben het hier uitstekend naar hun zin. Het zijn kleine, zwarte beren. Maar soms verwonden ze mensen, kinderen en dieren.

In uw boeken maakt u beren menselijk, zoals ook kinderen doen. Met beide heeft u een bijzondere relatie.

Irving: Zelfs in De vierde hand – een roman waarin de kindertijd van de personages niet aan bod komt, in tegenstelling tot mijn andere boeken – is het belangrijkste element van het verhaal nog altijd het kind dat Doris Clausen wil hebben. En ze zal Wallingford haar jawoord niet geven zonder hem te testen om te zien welk soort vader hij zou zijn.

Is het dier dat model stond voor de leeuw in ‘De vierde hand’ in werkelijkheid geen arm circusexemplaar dat alleen in uw verbeelding in staat was om de linkerhand van tv-journalist Patrick Wallingford op te peuzelen?

Irving: Nee hoor. Ik heb een maand in een klein circus in Noord-India doorgebracht. De leeuwen daar zijn niet zo handelbaar als de leeuwen in een goed westers circus. Het gaat er nog altijd ruw toe. Ik was daar met een regisseur om een film te maken over Een zoon van het circus – ik heb dat scenario geschreven voor ik de roman schreef. De voornaamste leeuw zat in de kooi met de temmer, die z’n zweep liet knallen. De andere leeuwen zaten in een belendende kooi loerend op hun beurt te wachten. Af en toe werden ze onrustig en begonnen ze te grommen en te brullen. Dan zette de klanktechnicus werktuiglijk een paar stappen achteruit om de klank op de vangen, zonder de leeuw in de eerste kooi, die ze aan het filmen waren, uit het oog te verliezen. Telkens hij dat deed, trokken de andere leeuwen hun ogen wijd open. Schrikachtig! Ik raadde de man aan om voorzichtig te zijn. Het zijn hele oude, rare kooien, waar je soms aan één kant je hele arm kunt doorsteken. Ze voldoen niet aan de veiligheidsvoorwaarden van Russische, Amerikaanse of Duitse circussen.

Een ongeluk is gauw gebeurd.

Irving: Het enige wat me verbaast, is dat er niet méér gebeuren. Terwijl wij er waren, werd de directeur met wie ik werkte, aangevallen door een chimpansee die van de rug van een paard sprong en een stuk van zijn oor en strot afbeet. Een wilde plek! Dat moest wel in India zijn. Hoewel u misschien ook gelezen hebt dat de echtgenoot van de actrice Sharon Stone in een zoo in het westen van de Verenigde Staten in de voet gebeten is door een grote komodovaraan, een hagedis van 4,5 meter.

Ook de instincten van Doris Clausen zijn intact. Wilskrachtig en een stukje helderziend als ze is, schiet ze bovendien als een raket uw roman binnen.

Irving: Ik ben nogal gesteld op de daad van misleiding die altijd in het vertellen van verhalen zit. Ik wil dat de lezer denkt dat het verhaal een bepaalde kant uitgaat, terwijl het dan net een andere kant uitgaat. Ik wil dat de lezer in het begin van de roman denkt dat het een komische confrontatiekoers wordt tussen de journalist en de dokter, die om te beginnen beiden satirische personages zijn. Hun persoonlijk leven is een puinhoop, hun zorg is hun beroepsleven. Ik hou Doris Clausen achter de hand, want zij is de echte confrontatiekoers. Als ze voor het eerst verschijnt, wil ik dat ze knettergek lijkt, totaal geschift. Maar dan ontdek je dat ze eigenlijk de redelijkste is. Ze is de enige met een uitgewerkte agenda voor haar privé-leven. En ze civiliseert Wallingford, op een vreemde manier. Maar de lezer mag haar niet zien komen.

Zelfs terwijl haar echtgenoot Otto nog leeft, biedt ze de chirurg Otto’s hand aan om ze op Wallingford te laten transplanteren. En Otto is amper dood als ze via Wallingford een kind wil dat mentaal van haar en Otto is.

Irving: Ze behoort tot het slag van mensen dat zegt: omdat wat ik uiteindelijk wil het enige juiste is, bestaat er niet zoiets als een verkeerde weg om het te bereiken. Elke manier waarop je krijgt wat je hebben wou, is de juiste manier. Maar er hangt een mysterie rond haar, dat ik onopgelost laat.

Zoveel vastberadenheid is Patrick Wallingford niet gegeven.

Irving: Hij is kwetsbaar… Wat Patrick zo aardig maakt, is dat hij niets verbergt. Hij staat zo open voor alles, wat vrouwen tot razernij brengt, maar wat hem tegelijk een sympathieke vent maakt. Hij is doodeerlijk, hij veinst niets. Wat je ziet, is wat je krijgt. Ik hou van die eigenschap. Als we hem zouden kennen, zouden we allemaal graag een pint met hem gaan drinken.

Hij evolueert van seksueel anarchist tot iemand die wil liefhebben. En van nieuwsjager tot iemand die twijfelt aan zijn rol in de media-industrie. De vrouwen daarentegen zijn mensen uit één stuk.

Irving: Dat heeft wel met het echte leven te maken, denk ik. Vrouwen maken zich over het algemeen meer zorgen over de kwaliteit van hun privé-leven. En spannen zich er meer voor in. In die mate, dat ze er hun beroepsleven mee schaden. Mannen zijn doorgaans meer geneigd om hun beroepsleven te laten voorgaan, en ze verwaarlozen hun privé-leven. Er is ook een dubbele standaard. Als een man een succesvolle carrière heeft, en zijn persoonlijk leven is een knoeiboel, dan wordt dat in elke samenleving min of meer aanvaard. Vrouwen mogen nog zo succesvol zijn in hun carrière, als dat in hun persoonlijk leven niet het geval is, laat men hen niet alleen verstaan dat ze gefaald hebben, maar voelen zij dat zelf ook zo aan.

De hand is de centrale, meervoudige metafoor van het boek.

Irving: Ja. Het is opnieuw een daad van misleiding. Al de aandacht wordt besteed aan de hand die Wallingford verliest. Maar hij moet de hand tweemaal verliezen. Hij moet ook Otto’s hand verliezen voor het verhaal echt keert en de aandacht richt op wat zijn echte gemis is: dat hij zijn leven niet in handen genomen heeft. Het is niet de hand die hij mist, en zelfs de titel van het boek refereert aan niet-een-hand. Wat mevrouw Clausen ‘de vierde hand’ noemt, is het blijvende gevoel van Wallingford dat hij nog altijd een hand heeft. Wat chirurgen fantoompijn noemen, is dat je nog altijd signalen van die zenuwbundels krijgt. Zelfs al heb je je hand verloren, je ervaart hitte of koude of een gevoel in de top van je vinger, terwijl die vinger al een hele tijd weg is. Het is allemaal een metafoor voor het tekort in de mens, de ideeën die we hebben over wat ons als mens compleet maakt. En ik denk dat, met mevrouw Clausen in zijn leven, Wallingford completer is dan toen hij zijn beide handen had.

In tegenstelling met uw andere romans is ‘De vierde hand’ zeer compact verteld.

Irving: In de jaren waarin ik met Lasse Hallström aan het scenario van De regels van het Ciderhuis gewerkt heb, nam ik het tijdsverloop uit de roman weg en comprimeerde ik de film tot iets wat zich in slechts twee jaar tijd afspeelt. Zo verwierf ik enige fiducie in een manier om een verhaal te vertellen zonder al die elementen die mij zeer vertrouwd zijn. Bij De vierde hand wilde ik eens kijken of ik een verhaal kon vertellen in de helft van mijn gewone lengte. Daarvoor heb ik enkele kunstgrepen gebruikt om de tijd te comprimeren, en personages te bekijken in een periode van een paar jaar in plaats van in de boog van hun hele leven.

‘De vierde hand’ is zo licht van toon.

Irving: Ook dat maakt hem verschillend van de meer recente romans. Ik heb niet zo’n komisch boek meer geschreven sinds De wereld volgens Garp of Hotel New Hampshire. Een weduwe voor een jaar is een heel triest verhaal, net als De regels van het Ciderhuis. Ik vond het wel eens tijd voor een happy end. Ik wou mezelf een pauze gunnen en een boek schrijven dat veeleer fun was.

Uw bedenkingen over de nieuwsindustrie volgen dezelfde logica van comprimering.

Irving: Het gaat over een kerel bij het televisienieuws. En televisienieuws in dit land is…( produceert een kort salvo, als van een zwiepende lasso) Of het nu over een stompzinnige episode gaat, zoals iemand die zijn hand verliest, of over Milosevic en het doden van duizenden mensen, op televisie duurt elk verhaal drie minuten. Wat heb je dan gezien? Wallingford beklaagt zich er altijd over dat er geen context is voor het verhaal. Als je niet elke dag een goede krant leest om echt aandacht te besteden aan wat er in de wereld gebeurt, zal je niet veel leren uit die snelle flitsen die je op televisie krijgt.

Wallingford beschuldigt zijn branche van drie dingen: het uitbuiten van het verdriet van de mensen, van rampen en van faits divers. Voelt u wat dat laatste betreft zelf geen nattigheid als schrijver?

Irving: Welzeker! ( Lacht hartelijk). Precies. En er waren voorbeelden zat om uit te kiezen. Ik moest binnen een kalender van de reële handtransplantaties blijven. En ik had nieuwsfeiten nodig, of wat Wallingford niet-het-nieuws-feiten noemt, die perfect getimed waren. Die precieze football-wedstrijd in Green Bay, die precieze vliegtuigcrash waarin Kennedy jr. omkwam, die precieze Egyptair-vliegtuigcrash buiten New York.

In het boek krioelt het van seksuele ontmoetingen. Hoe ongewoner en asymmetrischer, hoe aardiger?

Irving: Ik denk niet dat ik zo’n grote veralgemening zou maken over het werkelijke leven ( geeuwt breeduit). Ik probeer te suggereren dat Wallingford iemand is die zo lang voor seksuele ervaringen opengestaan heeft, dat ze hem simpelweg overkomen. Als personage ( onderdrukt een geeuw) is hij een magneet voor vrouwen van alle leeftijden en types.

Had hij een normale relatie gehad, stel met iemand van zijn leeftijd…

Irving: …dan was het niet zo interessant geweest! Dat is waar.

Dat is een van uw favoriete trucs, al is dat misschien niet het goede woord.

Irving: Trucs, nja. Het is een kunstgreep. ( Geeuwt) Nogmaals, ik vind het leuk dat het publiek verwacht dat een verhaal een bepaalde kant uitgaat, en dat ik het dan een andere richting uitstuur. Want als schrijver moet je een narratief momentum voorzien. Je moet de snelheid opdrijven, vaart minderen als je wilt dat de lezer vertraagt en kijkt. Wanneer de droom eindelijk uitkomt en Wallingford aankomt in dat huisje bij het meer waar hij tevoren alleen in zijn droom is geweest, gaat alle taal vertragen. Alle details, die eerst zo spaarzaam waren, worden volumineuzer. Zijn gevoel voor wat haar leven geweest is, wordt rijker en gedetailleerder dan om het even wat we van zijn leven gezien hebben.

Als een liefdesaffaire een kans wil maken om te blijven duren, moet ze wél het gewone gezinspatroon volgen, schijnt u te suggereren?

Irving: Zeker.

En in trouw verbonden.

Irving: Als je leven zo chaotisch en bandeloos geweest is als dat van Wallingford ben je vast geneigd om op een moment in je leven te belanden dat je hunkert naar het meest gewone denkbaar. ( Met emotie in de stem) Een vrouw aan wie je trouw blijft, een kind van wie je houdt, een plek om naartoe te gaan om niet bij andere mensen te zijn. Die dingen lijken ons niet zo aantrekkelijk als we ons leven beginnen met talloos veel mogelijkheden, een hoop mensen om mee te slapen, een boel jobs om te hebben, een boel plaatsen om heen te gaan. Veel van de geslaagde relaties die ik ken, zijn het resultaat van timing. De juiste mensen die elkaar op het juiste tijdstip tegenkomen.

Dat is met Wallingford niet anders?

Irving: Het gebeurt ook andersom. Het komt voor dat mensen die als tieners verliefd worden, trouwen als twintigers, een gezin hebben, als veertigers op een ochtend wakker worden en er genoeg van hebben. En een leven willen hebben dat ze nooit hebben gehad. Maar in het geval van Wallingford was het hele opzet om van mevrouw Clausen een zo onwaarschijnlijk mogelijke partner voor hem te maken. En in weerwil van het obstakel dat ze heel verschillend zijn, is de tijd rijp voor hem om te veranderen. Het is slechts een connectie. En uiteindelijk voelt hij zelf aan dat die relatie net zo kwetsbaar is als de ringen die in het duister liggen. Alles kan gebeuren.

De ringen die Doris Clausen in Otto’s tijd…

Irving: …in het duister vastgespijkerd heeft. Zullen ze er nog zijn? Zullen ze het een winter overleven? Zullen ze in het ijs verloren gaan? Wie kan het weten? Het is een heel kwetsbaar beeld, die spijker door twee ringen gedreven, kromgetrokken, onder water, ver in het noorden, het ijs dik als wat, en het hele boothuis dat kan verdwijnen. Het is zo typisch voor haar dat ze die ringen pakt – dat leven dat zoveel voor haar betekend heeft – en ze diep onderstopt in haarzelf, waar haar leven met Otto was. Als ze Patrick naar het donker stuurt, vraagt ze bijna achteloos: ‘Zijn ze er nog?’

Liaisons zijn in uw boeken vaak gevaarlijk genoeg. Franny uit ‘Hotel New Hampshire’ probeert van haar incestueuze liefde voor haar broer af te geraken door aan één stuk door met hem te neuken.

Irving: Ja! Ja! Ik denk niet dat het zou werken. ( Schatert het uit) Ik denk dat daar een element van fantasie in zit.

Wallingford zet zijn goede vooruitzicht op een levensrelatie met Doris op het spel door in bed te duiken met Mary, die een kind van hem wil.

Irving: Voor je een grote sprong in je leven maakt, voor je een grote beslissing treft, voor je besluit om dé job te pakken, voor je besluit om een vrouw te vragen om met je te trouwen, wanneer iemand zegt ‘ik wil een kind’ en je ligt er een nacht over na te denken voor je oké zegt: op dat moment heb je het gevoel dat je op een rijdende trein zit, uit het raam in de wind leunend en in staat om iets echt angstaanjagends en krankzinnigs te doen. Want ofwel zal ze nee zeggen en zul je er kapot van zijn, ofwel zal ze ja zeggen en zal je leven veranderen. En dus doe je iets roekeloos. Je kruipt in een wagen en rijdt sneller dan je gewoonlijk doet, je drinkt veel meer dan goed voor je is, je zegt ja tegen dezelfde vrouw tegen wie je drie jaar nee gezegd hebt. Zoiets. Die instincten zijn contradictorisch, maar zeer menselijk.

U schijnt er meer van te weten?

Irving: Het doet me denken aan een schrijver die ik erg bewonder, Graham Greene. In zijn biografie las ik dat hij volkomen gecontroleerd elke dag hetzelfde aantal woorden schreef en het dan voor bekeken hield. Hij stippelde voor zichzelf zo’n regime van zelfdiscipline uit. Maar hij ging wel geregeld naar bordelen en prostituees, en speelde bij gelegenheid Russische roulette met een revolver. Hij draaide aan het ding, haalde de trekker over en zei: ‘Oké, ik ben weer goed voor drie maanden.’ Ikzelf doe geen van beide, maar ik snap waarom mensen het doen.

(De hond Dickens blaft aanhoudend. Irving staat recht om te kijken. Mmm, geen beer, het is een vrachtauto! In de enorme container blijken drie pakjes te zitten met de Canadese editie van zijn nieuwe boek.)

Is de factor sport in ‘De vierde hand’ niet met morele waarden verbonden?

Irving: Sport staat voor een deel van Wallingfords blootstelling aan Doris Clausen, aan een gewone manier van leven. Zij komt uit een stad in de Midwest, die het trotst is op zijn football-team. Verder onderscheidt die stad zich in niets.

Ze wonnen de Super Bowl.

Irving: Ja, maar met opzet niet in de tijd van het verhaal. Ze zijn dus ook in dát opzicht gewoon, ze winnen niet langer Super Bowls. In de enige wedstrijd die Wallingford bijwoont, wou ik dat ze verloren. Want ook dat is de gewone ervaring. Supporters komen opdagen, of de ploeg nu wint of verliest. Met geen van die ervaringen is Wallingford vertrouwd. Maar ze zijn vertrouwd voor een heleboel mensen. En het is nog een voorbeeld van hoe geïsoleerd hij is geweest als deel van een nieuwsmedium dat jacht maakt op het sensationele verhaal, het gekke verhaal, de aandachttrekker…

…het succesverhaal…

Irving: …het succesverhaal. Er is die waanzin, dat uitkijken naar de grootste ramp, het ergste dit, het vetste dat. Maar het leven van de meeste mensen wordt beschreven door hun liefde voor het gewone. De ploeg die niet elke wedstrijd wint, die je ziet spelen in het jaar dat ze zelfs niet in de Super Bowl geraakt. Mij was het om die kleinsteedse devotie voor de lokale zaak te doen.

Is uw beschrijving niet te optimistisch? Bestaat dat nog echt?

Irving: Het bestaat nog, en ik heb speciaal Green Bay en de Green Bay Packers gekozen, omdat dat de laatste ploeg in gemeenschapsbezit is. Alle andere professionele football-teams hebben kerels die goed geld maken. En de Packers zijn in handen van een consortium van mensen van de gemeenschap. Het is alsof de stad de ploeg bezit. Het is waarschijnlijk een zaak die op sterven na dood is, en op een dag zal het zelfs daar gedaan zijn. Op een dag komt iemand langs om de Green Bay Packers te kopen. Het heeft dat kleine verschil van iets heel ouderwets, en er zit een romance aan vast. Op het eind van de dag, hoe fragiel of aarzelend die relatie tussen mevrouw Clausen en Wallingford ook aandoet, is het een romantische geloofssprong die ze beiden maken. Ze nemen beiden een risico met elkaar. En de lezer is volmaakt vrij om te geloven dat die relatie gedoemd is en dat Wallingford, na een jaar of na twee maanden, haar niet trouwer zal zijn dan al de anderen.

U hebt een leven als worstelaar achter de rug. Past die sport hier wel in het elegante Vermont?

Irving: Ik ben niet van hier. Ik ben opgegroeid op een plek aan de Exeter-rivier waar een heel klein deel van de stad van die marmeren voetpaden had, terwijl in een ander stadsdeel alles op zijn gat lag, de ramen dichtgenageld waren, heel wat mensen hun job kwijtgeraakt waren en de rivier vervuild was. In de jaren waarin ik er opgroeide, sloten alle pluimveetelers van New England hun deuren omdat koelwagens kippen uit de slachthuizen in de Midwest meebrachten. Ik groeide op tussen mensen in moeilijkheden. Alles draaide om competitie: ik moest hard werken om als beursstudent op de school te blijven waar mijn vader lesgaf. Toen ik veertien was, nam mijn moeder me mee naar een worstelzaal. De coach was een vriend van haar. Nooit eerder zag ik mensen zo hard werken. Nooit had ik mensen zo zien bloeden en zweten. Het was er bloedheet, dertig graden. De mensen dropen van het zweet, en gleden op de mat uit over het zweet. Ik was veertien en ik dacht dat ze elkaar probeerden te vermoorden. Ik weet niet waarom, maar vanaf de eerste seconde was ik er dol op. Ik heb het gedaan tot ik vierendertig was. Twintig jaar is een lange tijd om die sport te bedrijven. Toen mijn oudste zonen aan de competitie begonnen, coachte ik hen tot mijn 47ste. Het was een enorm stuk van mijn leven, dat ik nu niet mis. Vreemd hoe je zo lang met iets verbonden kunt zijn en het dan niet mist als het voorbij is. Ik ben opgenomen in de International Hall of Fame. Dat betekende heel wat voor mij. De literaire prijzen die ik won – de O. Henry, de National Book Award, het lidmaatschap van de American Academy of Arts and Letters -, die dingen hebben nooit zoveel voor me betekend als de Wrestling Hall of Fame Award Oscar.

Omdat het moeilijker was om een worstelaar te worden dan een schrijver?

Irving: Ik denk het, ja. Ik toon je mijn zaal, wil je die zien?

( John Irvings volledig uitgeruste worstelzaal hangt vol foto’s en herinneringen. Op de mat demonstreert hij een schouderworp met een loodzware dummy.)

‘De vierde hand’, uitgegeven door De Bezige Bij, verschijnt op 6 juli.

Jan Braet

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content