De Monty Python van de vroegbarok

De Don Quichot van Cervantes is in alles het tegengestelde van zijn roemruchte voorbeelden. © Till Lassmann

Vierhonderd jaar geleden publiceerde Miguel de Cervantes het langverwachte tweede deel van zijn meesterwerk Don Quichot. Door alle ongein met windmolens zou je het haast vergeten, maar het boek is behalve een persiflage op de ridderroman ook een scherpe kritiek op het Spanje van de Gouden Eeuw. ‘Don Quichot is een vriendelijke en wijze man die leeft in een cynisch tijdperk waarin niemand zich nog om de zwakkeren lijkt te bekommeren.

Beeldt u zich even in dat u negen jaar geleden een fenomenale roman geschreven hebt. Het soort roman dat in de komende vierhonderd jaar zijn gelijke niet kent. En beeldt u zich vervolgens in dat u al een mensenleven lang scharrelt in de literaire marge, om dan pas de puzzelstukjes op zijn plaats te zien vallen. En stel dat u op het einde van dat boek in een vlaag van overmoed belooft dat er een vervolgverhaal komt. Hoe hard kunt u een publiek in spanning houden? Geen literaire avond of u krijgt de vraag. Vlot het een beetje? Is hij al in aantocht? Wanneer komt dat vervolg eraan?

Zo moet het vierhonderd jaar geleden ook voor Miguel de Cervantes Saavedra geweest zijn. In 1605 had hij De vernuftige edelman Don Quichot van La Mancha geschreven, een roman waarin een verpauperde edelman gek wordt door een gebrek aan slaap en een overdosis aan ridderromans. Met duizenden verkochte exemplaren was het boek een weergaloos succes geworden. De hoofdstukken werden her en der als een soort van feuilleton voorgelezen, zodat ook ongeletterden kennismaakten met de fratsen van de ridder en zijn metgezel. Vooral de passages van Sancho Panza, die Cervantes een sappig en volks taaltje aanmeet, zorgden voor de nodige hilariteit. Het duurt dan ook niet lang voor het tweetal een deel wordt van de populaire cultuur. Nauwelijks enkele maanden na publicatie duiken Don Quichot en Sancho Panza al op in de feestelijke optochten ter ere van de geboorte van Filips IV. Het olijke duo behoort dan al tot het Spaanse collectief bewustzijn.

Hoewel de tekst zelfs vandaag nog zeer komisch overkomt, had Cervantes met Don Quichot een ideologische bedoeling die ons nu ontgaat. In de eerste plaats is Don Quichot een lang uitgesponnen kritiek op de toenmalige literaire smaak. Het gros van het lezerspubliek vermaakte zich in die tijd met ridderromans als Amadis de Gaula of Tirant lo Blanc. Zelfs Karel V en Theresia van Avila waren fans van het genre. Toch golden ridderromans onder veel intellectuelen als moreel verwerpelijk. Door hun al te fantasierijke opzet brachten ze hun lezers immers in verwarring. In 1531 werd het zelfs bij koninklijk besluit verboden om exemplaren van Amadis de Gaula naar de kolonies te versturen. Cervantes – tot voor de publicatie van Don Quichot zelf een weinig succesrijk schrijver – ergerde zich vooral aan de middelmaat. Ook was hij vermoedelijk beïnvloed door Erasmus, die de romans afdeed als ‘oudewijvenpraat’.

De ironie van de geschiedenis wil dat Cervantes met zijn satire de ridderroman vereeuwigd heeft. Don Quichot is in alles het tegengestelde van zijn roemruchte voorbeelden. Terwijl de gemiddelde dolende ridder een jonge prins is met spierballen ter grootte van Kontich, is Don Quichot een verpauperde grijsaard die amper zijn lans omhoog kan houden. In plaats van wild te galopperen op een ontembaar strijdros dokkert hij rond op een schurftige knol. Terwijl de doorsnee romanridder uit een exotisch koninkrijk afkomstig is, leeft Don Quichot in een onooglijk dorpje in het dorre La Mancha, waarvan zelfs de auteur zich de naam niet meer kan herinneren. En terwijl dolende ridders in hun romans gedreven worden door de – uiteraard strikt platonische – aanbidding van een bloedmooie prinses, aanbidt Don Quichot een eerder robuust gebouwde boerendochter.

De valse Quichot

Voor Cervantes was het immense succes van zijn Quichot een laattijdige erkenning. Op 57-jarige leeftijd kon hij eindelijk van zijn pen leven. Dat was in die periode niet vanzelfsprekend voor romanschrijvers. In de zeventiende eeuw viel het grote geld te verdienen met theatervoorstellingen, een genre waarin Cervantes tijdens zijn leven nooit erkenning zou krijgen. Dat kwam vermoedelijk door een langdurige vete met Lope de Vega, de grootste theaterschrijver van dat moment. Lope had zich laatdunkend uitgelaten over de literaire kwaliteiten van zijn collega, een banvloek die Cervantes zijn hele leven zou hinderen.

Ondanks zijn belofte om een vervolg op Don Quichot te schrijven, werpt Cervantes zich na 1605 op andere projecten. In 1613 publiceert hij de Voorbeeldige Novellen. Hij werkt ook aan De werken van Persiles en Sigismunda, een Byzantijnse roman die hij in 1616 zal voltooien. Het tweede deel van Don Quichot staat eerder laag op het prioriteitenlijstje.

Toch krijgt Cervantes in 1614 uit wel heel onverwachte hoek de ultieme aanmoediging om haast te maken met zijn vervolg. In dat jaar verschijnt het Tweede deel van de vernuftige edelman Don Quichot van La Mancha, van de hand van de voor het overige mysterieuze Alonso Fernández de Avellaneda. De ‘valse Quichot’, zoals het werk genoemd werd, zou een bescheiden succes kennen. Ongewoon waren dergelijke vervalsingen zeker niet. Zowat elk boek dat een beetje verkocht, kreeg redelijk snel apocriefe opvolgers. Er bestond een rudimentaire vorm van auteursrecht, dat evenwel gemakkelijk omzeild kon worden door het boek in een andere stad te publiceren. Valse vervolgen en roofdrukken waren dan ook schering en inslag in het Spanje van de zeventiende eeuw. De geplagieerde auteur haalde 400 jaar geleden doorgaans de schouders op, en krasselde verder.

Voor Cervantes was de vervalsing echter de ultieme belediging. Vooral het matige niveau van de Quichot van Avellaneda stuitte hem tegen de borst. Bij Avellaneda zijn de personages clichés geworden. Don Quichot is een halve kwezel, Sancho Panza een onbehouwen boer en hun avonturen zijn stereotiep en voorspelbaar. Het is net die middelmaat waartegen Cervantes in zijn Quichot van leer is getrokken.

Hoewel Cervantes op het moment waarop Avellaneda publiceert vermoedelijk al meer dan de helft van zijn eigen vervolg heeft neergepend, begint hij als een bezetene zijn Quichot te herschrijven. Het vervolg moet zijn auteurschap voorgoed bevestigen. Ongewild heeft Avellaneda Cervantes de inspiratie gegeven om van zijn tweede deel een meesterwerk te maken. Cervantes’ wraak is poëtisch: hij geeft Avellaneda er kort van langs in zijn voorwoord, maar laat de echte aanval over aan zijn personages. Cervantes kondigt in de proloog al aan dat hij zijn hoofdpersonage om het leven zal brengen, ‘om te voorkomen dat iemand het waagt met nieuwe getuigenissen over hem aan te komen’.

Monty Python avant la lettre

Door die aanpak leest het tweede deel van Don Quichot soms als een soort vroegbarokke voorloper van Monty Python. Don Quichot en Sancho Panza zijn de eerste personages die zich bewust zijn van het feit dat ze hoofdpersonages zijn in een verhaal. In het derde hoofdstuk meldt de student Sansón Carrasco het tweetal dat hun verhalen opgetekend zijn in een boek waarvan al meer dan 12.000 exemplaren verkocht zijn en dat er ‘geen land of taal bestaat waarin het niet wordt vertaald’. Wanneer de twee vernemen dat de auteur een tweede deel hoopt te schrijven, besluiten ze opnieuw op avontuur te gaan. Waarover zou die brave auteur anders moeten schrijven? Wanneer Don Quichot er op het einde gedesillusioneerd de brui aan geeft, stelt Sancho Panza voor het als herders te proberen in een herdersroman, een ander populair genre in die tijd.

Het is een procedé dat Cervantes ook in het eerste deel toepast, wanneer de priester en de barbier Don Quichot van zijn waanbeelden willen afhelpen door zijn boeken te verbranden. Terwijl ze door de boeken gaan, stoten ze wonder boven wonder op La Galatea, een boek van een zekere Miguel de Cervantes, die volgens de barbier ‘bedrevener is in het maken van brokken dan van verzen’. Omdat er ‘goede vondsten’ in het boek zitten en de auteur een tweede deel heeft beloofd, besluiten de priester en de barbier het boek voorlopig opzij te leggen. ‘Als dat deel beter is, verdient misschien het geheel de genade die het nu wordt onthouden.’

In het tweede deel gaat Cervantes nóg een stap verder. Zo komen Don Quichot en Sancho Panza er halverwege het verhaal achter dat er een valse versie van hun verhaal bestaat. Na een korte lezing maken de personages het werk van Avellaneda met de grond gelijk. De valse Quichot wordt weggezet als ‘een verslag zonder vindingrijkheid, arm aan leuzen, zeer arm aan livreibeschrijvingen, maar rijk aan onnozelheden.’ Prompt besluit de dolende ridder de plotlijnen van zijn eigen boek aan te passen. In plaats van naar het riddertoernooi van Zaragoza te trekken, zoals de Don Quichot van Avellaneda deed, besluit hij naar Barcelona te gaan, om geen verwarring te scheppen.

Helemaal absurd wordt het wanneer Don Quichot en Sancho Panza in een van de laatste hoofdstukken een personage uit de valse Quichot tegen het lijf lopen, en hem vragen of zij nu eigenlijk lijken op de personages die Avellaneda beschrijft. Grootmoedig verzekert het personage hen ervan dat ze in niets op de valse Don Quichot en Sancho Panza lijken. Hij laat zijn verklaring zelfs door de lokale burgemeester optekenen, bij wijze van ‘gerechtelijke voorzorg’. Voor Don Quichot en Sancho Panza wordt fictie gaandeweg een soort ruilartikel. Wanneer Don Quichot een grot binnengaat en nadien met de meest onwaarschijnlijke verhalen naar buiten komt, weigert Sancho die te geloven. Wanneer Sancho later zelf met een kras verhaal aankomt, stuurt Don Quichot aan op een compromis. Hij wil Sancho’s verhaal pas geloven wanneer Sancho zijn verhaal over de grot voor waar aanneemt. ‘De manier waarop Cervantes met fictie omgaat, is uniek voor zijn tijd’, zegt Patrick Collard, ereprofessor Spaanse letterkunde aan de Universiteit Gent. ‘Het zal tot Jorge Luis Borges duren voor iemand hem daarin evenaart.’

Fifty Shades en de index

Naast een hilarische persiflage op de ridderroman was Don Quichot ook een niet mis te verstane kritiek op de Spaanse maatschappij van de Gouden Eeuw. Tijdens het leven van Cervantes was Spanje uitgegroeid tot een wereldmacht. Cervantes vocht als twintiger zelf mee in de slag van Lepanto (1571), waar de Turken een verpletterende nederlaag leden. Hij raakte ernstig gewond en kon sindsdien zijn linkerarm niet meer bewegen, maar werd achteraf onderscheiden voor zijn moed. Toch was het verval in 1615 al ingezet. Ondanks de rijkdommen uit de kolonies was Spanje in Cervantes’ leven drie keer bankroet gegaan. Het Spanje waarin de Quichot vorm kreeg, plooide terug op zichzelf.

De staat en vooral de kerk kregen een verstikkende invloed op het dagelijks leven. Er kwamen strikte regels voor kleding en juwelen. Mannen mochten zich niet langer per koets verplaatsen, omdat ze daar toch maar verwijfd van werden. Relatief onschuldige werken als de Decamerone van Boccaccio of de vijftiende-eeuwse schelmenroman Lazarillo de Tormes kwamen op de index van verboden boeken. In 1555 werd in Valladolid zelfs een wetsvoorstel behandeld om alle vormen van wereldlijke literatuur te verbieden. Volgens de vooraanstaande theoloog Juan Luis Vives berokkenden romans morele schade aan de lezers. Om die gevoeligheden te ontwijken, zal Cervantes in zijn prologen altijd de nadruk leggen op het onschuldige karakter van zijn verhalen.

Hoewel de lezers van Don Quichot ruimschoots bedeeld worden wat betreft schuttingtaal en dames van lichte zeden, heeft Cervantes nooit problemen gehad met de censuur. ‘Die concentreerde zich vooral op het handhaven van het christelijk dogma’, zegt Mauricio Narvaez, Cervanteskenner bij het Cervantesinstituut in Brussel. ‘Expliciete seksualiteit werd niet echt als een probleem beschouwd. Zolang je geen kritiek leverde op kerk of koning, werd er nauwelijks gecensureerd. Het zou in die tijd gemakkelijker geweest zijn om een boek als Fifty Shades of Grey uit te brengen dan een boek dat het bestaan van God in twijfel trok.’

Bovendien heeft Cervantes al in het eerste deel het ultieme middel bedacht om de censuur te ontlopen. Het verhaal van Don Quichot wordt verteld door een zekere Cide Hamete Benengeli, een schimmige Arabische geschiedkundige. Omdat de Moren in het Spanje van na de Reconquista als onbetrouwbaar en leugenachtig gelden, maant Cervantes zijn lezers als het ware zelf aan om zijn verhaal met een korreltje zout te nemen. Ook Don Quichot en Sancho Panza vinden er aanvankelijk niets aan dat hun avonturen opgetekend zijn door een Arabier met een vreemde naam – Sancho verwart ‘Benengeli’ met ‘berenjena’, het Spaanse woord voor aubergine. Maar algauw krijgt ook deze onaangename waarheid een handige draai. Want als zelfs de vijanden van Spanje Don Quichot loven om zijn heldendaden, hoe groot moet zijn roem dan wel niet zijn?

Verdrijving van de morisken

Dat Benengeli vooral in het tweede deel een voorname rol toebedeeld krijgt, is – gezien de veranderende context – uiterst gewaagd. In 1609 heeft Filips III besloten de morisken uit Spanje te verdrijven. Ongeveer 300.000 Spanjaarden van Moorse origine, die na de Herovering in Spanje waren blijven wonen, werden in enkele maanden tijd het land uitgezet. Hoewel de morisken vaak al tientallen generaties in Spanje woonden en zich officieel bekeerd hadden tot het katholicisme, hadden ze bij de rest van de Spanjaarden de reputatie van vijfde kolonne. Door de verdrijving verloor Spanje in enkele maanden vier procent van zijn bevolking. De verdrevenen waren zeer begaafde landbouwers, dokters en ambachtslui, die Spanje economisch gezien eigenlijk niet kon missen. Toch werd de beslissing door zowat de hele Spaanse bevolking positief onthaald.

Hoewel Cervantes zelf een orthodoxe katholiek was – het was bijzonder moeilijk om dat niet te zijn in die tijd – is hij een van de weinige stemmen die zich tegen de uitzetting van de morisken verzet. Die tolerante houding stamt uit zijn vijf jaar durende gevangenschap in Algiers, waar hij vastgehouden werd door piraten. Ondanks zijn precaire status lieten de Arabieren hem toe naar de mis te gaan en religieuze feestdagen te vieren. Hij stelde vast dat hij er als gevangene voorrechten genoot die voor moslims in Spanje ondenkbaar waren. Een van de meest meeslepende passages in het tweede deel van de Quichot is dan ook de ontmoeting tussen Sancho Panza en Ricote, zijn buurman die als morisk het land is uitgezet en nu clandestien is teruggekeerd om over zijn bezittingen te waken. Sancho toont zich oprecht verbaasd dat zijn buurman een morisk blijkt. Ricote vertelt hem over de ontberingen en mishandelingen onderweg, en over hoe hard ze hun vaderland wel misten. Hoewel het in die tijd illegaal was morisken te helpen – morisken die terugkeerden riskeerden de doodstraf – gaan de twee als vrienden uit elkaar.

Door alle kolder en ongein met windmolens is die morele dimensie van Don Quichot vandaag enigszins ondergesneeuwd. Zelfs naar moderne maatstaven geldt Don Quichot in heel wat standpunten als een progressief. Hij verdedigt de zwakkeren: armen, weeskinderen, ouderen van dagen. Hij bevrijdt galeislaven, die nochtans door de koning zelf veroordeeld zijn. Hoewel hij vindt dat ouders het recht hebben om hun kinderen uit te huwelijken, biedt hij wel bescherming aan personages die uit liefde van huis weggelopen zijn. Hij betoogt dat kinderen zelf moeten kunnen kiezen welk beroep ze uitoefenen. Don Quichot heeft een hekel aan de tijd waarin hij leeft: ‘Als gevolg van de zonden der mensheid zegevieren tegenwoordig echter luiheid, ledigheid, vraatzucht en hang naar weelde.’

‘Eigenlijk is Don Quichot niet gekker dan strikt nodig,’ zegt Patrick Collard. ‘Zijn waanzin heeft een vrijwillig karakter. Hij is gek in de mate dat hij het nodig heeft om als personage in een ridderroman te fungeren. Windmolens worden reuzen, herbergen worden kastelen, boerinnen worden prinsessen, maar van een leeuw maakt hij bijvoorbeeld geen draak, omdat leeuwen ook in ridderromans voorkomen. Don Quichot is vooral een vriendelijke en wijze man, die leeft in een cynisch tijdperk waarin niemand zich nog om de zwakkeren lijkt te bekommeren. Eigenlijk moet hij wel voor dolende ridder spelen, omdat dat de enige manier is om zijn fundamentele goedheid te tonen.’ Op het einde van de roman laat de dolende ridder zijn strijdnaam voor wat het is, en wordt hij weer Alonso Quijano, die wegens zijn inborst de erenaam De Goede meekrijgt.

Cervantes zelf kon nog net een glimp opvangen van het succes van zijn tweede deel. Een jaar later, op 22 april 1616, zou hij sterven aan de gevolgen van diabetes. Er volgde geen staatsbegrafenis, koninklijk overlijdensbericht of dag van nationale rouw. Hij zou zelfs de dag niet meer meemaken waarop zijn grote rivaal Lope de Vega zijn kritiek op Cervantes’ werk terugroept. Net als Don Quichot overleed hij te midden van goede vrienden en kennissen. Van Alonso Fernández de Avellaneda is na de publicatie van het ‘echte’ tweede deel niets meer vernomen. Door de schimpscheuten van Cervantes was zijn naam voor altijd verbrand.

Voor de weergegeven citaten is gebruikgemaakt van de zeer geslaagde vertaling van Barber van de Pol, uitgegeven bij Athenaeum – Polak & Van Gennep.

DOOR JEROEN ZUALLAERT

Cervantes ergerde zich aan de middelmaat en was vermoedelijk beïnvloed door Erasmus die ridderromans afdeed als oudewijvenpraat.

Zelfs naar moderne maatstaven geldt Don Quichot in heel wat standpunten als een progressief.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content