Identiteitsprovincialisme

In nieuwe dagboekgedachten draait de paardjesmolen van Benno Barnards geest onvermoeibaar nieuwe rondjes.

Maandag

De paardjesmolen van mijn denken draait – tolt soms – rond ‘identiteit’, ongetwijfeld omdat ik niet goed weet wie wie ik ben, en ook niet waar ik thuishoor. Wat die arme beesten opzweept is de historische actualiteit, want de vijfhonderd miljoen bewoners van dit schiereiland lijden aan dezelfde onzekerheid als ik, behalve de gelukkigen die we nationalisten noemen misschien.

Dinsdag

We zijn allemaal ondergeschikt gemaakt aan een overkoepelende staat, de Europese Unie, die intellectueel geschraagd wordt door een generatie die meer schadelijke onzin heeft geproduceerd dan ik weerleggen kan. Een generatie van bourgeoiskinderen die zich eerst tegen hun voorrechten verzetten, er vervolgens optimaal van profiteerden, en ten slotte uit schuldgevoel over hun welvaart de multiculturele verpaupering zijn gaan prediken. Al veertig jaar pogen zij ons het axioma door de strot te wringen, dat niet alleen individuen maar ook collectieven gelijkwaardig zouden zijn. ‘Aan de universiteiten worden er ongetelde uren gestoken in het de studenten ervan overtuigen dat maatschappijen die niet eens hun eigen rioolwater kunnen zuiveren, gelijkwaardig zijn aan de onze,’ zoals de arabist Hans Jansen het onlangs formuleerde. Maar de strot is een ongeschikt deel van het lichaam voor het verwerken van totalitaire dwanggedachten – de populistische geluiden die tot afgrijzen van de elite steeds luider weerklinken, lezer, dat is het kokhalzen van het janhagel, het canaille, het grauw, het gemeen, het klootjesvolk dat u zo minacht.

Woensdag

Sommige Franstaligen staren naar de Lichtstad als konijnen, zoals bijvoorbeeld blijkt uit veel moderne architectuur in Brussel: die zou ook in een Franse provinciestad kunnen staan, waar de ontwikkelden evenzeer worden verblind door het licht van het Jacobijnse staatsmodel.

Donderdag

Sommige volkeren hebben meer aanleg voor democratie dan andere. Er bestaat wel degelijk een Belgisch volk: ik heb het ontmoet. Natuurlijk, er zijn nog altijd legio Franstaligen die hun patriottisme paren aan een ietwat zwakzinnige minachting voor de Nederlandstalige cultuur. Je mentaliteit verandert nogal traag als je bent opgevoed in een besef van culturele superioriteit, als Flaubert en Proust zich van jouw taal hebben bediend. De paradox is dat de Vlamingen op de Verlichting zijn aangesloten geraakt dankzij hun eigen, interne Franstaligheid. Alleen een wanstaltige mentale deformatie kan maken dat je dat loochent. Dagelijks schuurt de Nederlandstaligheid in dit land langs de grote slijpsteen van de Franse cultuur; maar juist daarom ben ik, zoals bekend, een voorstander van het bestaan van België.

Vrijdag

In een recente column vertelt Chris van Camp, geheel in de dominante sfeer van wat als maatschappelijk-welvoeglijk geldt, dat ze ontsteld is over een artikel in Joods Actueel. Dat stuk, gebaseerd op een publicatie in in Nature, gaat over de via DNA-onderzoek aangetoonde verwantschap tussen de Joden over de hele wereld. ‘De toon is die van het prat gaan op raszuiverheid,’ schrijft de rosse columniste. Dat is een leugen uit de trommel waarin ook Kif Kif en de AEL hun leugens bewaren, een leugen die ze met allerlei clichématig geklets over het Jodendom combineert. Aldus pronkt ze schaamteloos (zonder het bewustzijn dat ze zich moet schamen) in het tuintje van haar schrijfseltjes met de door haar gekweekte wrevel, een giftig gewas dat als voedingsbodem atavistisch katholiek antisemitisme en als meststof pure onwetendheid heeft. (Ze schrijft best aardig, hoor, en stukken minder ingewikkeld dan ik.)

Zaterdag

De bêtise van Pascal Smet, die meent dat er een spoor van dat moeilijke Frans overblijft als je er de derde taal van maakt! Het zoveelste voorbeeld van de alom woedende geschiedenisloosheid, gevoegd bij een paniekerig provincialisme. Het wangebed van Smet luidt: ‘O God, laat me alstublieft niet achter op mijn slijkerige boerenerf!’

Zondag

Rondzwierend op mijn mallemolen benijd ik het onbekommerde rechtse identiteitsprovincialisme van Johan Sanctorum. Al wankelend op zijn eigen mesthoop kraait deze landjonker dat de omkering van alle linkse waarden nabij is: ‘Zijn we zwart? Het zij zo. Ruiken we naar stront, zijn we zwarten (sales boches), mestkevers, zoals Brueghel, Hugo Claus, Dimitri Verhulst, Wim Delvoye en Karel De Gucht ons voorhouden? Laten we dan ophouden met dit te ontkennen en ons als propere Belgen te gedragen.’ Het heeft wel iets onfris-verfrissends, dat uitdagende zelfbeeld van de Vlaming als een Germaanse neger binnen het Latijns-Belgische verlichtingssuprematisme. Zelfs de Vlaamse literatuur moet eraan geloven, die is ‘barok-subliem en plat-obsceen’ en daarmee ‘extreem flamingant’, zij het ‘op een infra-nationalistische manier’. Het is volgens onze Vlaamse haan dus ‘uitkijken naar een literaire generatie die ook de politiek-maatschappelijke conclusies aandurft van haar eigen artistieke drive. De identitaire bevraging, met zijn artistieke en literaire uitlopers, wordt dan de culturele motor van een republikeins emancipatieproces, weg uit de Belgische constructie’. Tegen die tijd emigreer ik maar weer eens – en toch heeft die onwelriekende Sanctorum een punt, een punt waar ik mijn vergrootglas nog eens boven moet houden.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content