André Van Oudenhove, de afscheid nemende procureur-generaal van Brussel, spreekt over onderwerpen als het gerecht en zijn botsingen met de politiek: ‘De commissie-Dutroux ging niet over onderzoeken, maar over onze bekwaamheid en eerlijkheid.’

‘Kunnen we elkaar nog een keer spreken?’, vroeg hij aan de telefoon. Een week eerder had procureur-generaal van Brussel André Van Oudenhove al een paar uur met Knack gepraat. Het was een aangenaam gesprek geweest, daar in dat kraaknette kantoor, drie hoog aan het Poelaertplein. Over zijn carrière, over het openbaar ministerie, over de rol van de politiek bij het gerecht.

De procureur-generaal is een diplomaat die voortdurend zijn woorden wikt en zelden zijn stem verheft. Maar hij was er toch niet helemaal gerust op. ‘Ik wil me ervan vergewissen dat mijn boodschap goed is overgekomen’, zei hij. Begin volgende maand, op donderdag 1 september, houdt André Van Oudenhove zijn laatste Mercuriale, de toespraak waarmee Justitie traditioneel een nieuw gerechtelijk jaar opent. Hij zal er officieel zijn vertrek uit de magistratuur aankondigen, na veertig jaar carrière bij het Openbaar Ministerie (OM). De toekomst van Justitie laat hem echter allerminst koud.

De tweede keer spreken we André Van Oudenhove op zijn vakantiebestemming. De man op vakantie verschilt in niets van de procureur-generaal in het justitiepaleis. Gedistingeerd en in kostuum. Hij leest, en we zien hem instemmend knikken. ‘Van jongs af aan ben ik gefascineerd door het OM’, mijmert hij. ‘Een advocaat verdedigt de individuele belangen van zijn cliënt, soms de beklaagde, soms de burgerlijke partij. Maar het OM verdedigt het algemeen belang. Dat heb ik altijd ongemeen boeiend gevonden. Veertig jaar lang. Ik heb veel collega’s zien beginnen bij het parket, maar ik heb er ook velen zien verhuizen naar de zetel (de magistratuur in de rechtbanken, nvdr), waar ze de carrièremogelijkheden groter inschatten. Ik heb het OM nooit in de steek kunnen laten, precies omdat ik zo sterk geloofde in mijn rol als verdediger van de belangen van de maatschappij. We zijn de link tussen Justitie sensu stricto en de maatschappij. Een rechter is totaal onafhankelijk – hij oordeelt en schrijft zijn vonnissen alleen. Het OM is een verbindingspunt: wij hebben contacten met universiteiten, de medische wereld en verschillende andere maatschappelijke sectoren. We informeren ons over wat er leeft en op basis daarvan stippelen we de toekomst uit van het Belgische strafrechtelijk beleid.’

Ik ken een aantal advocaten die beweren dat het OM louter en alleen een vervolgingsinstantie is geworden. Hebben ze ongelijk?

ANDRE VAN OUDENHOVE: Ja. Het OM denkt méér na over wat er leeft in de maatschappij dan dertig jaar geleden. Vroeger, toen ik nog substituut was, vervolgden we als er bezwarende elementen waren. Nu zijn er zoveel dossiers dat we niet alles voor de rechtbank kunnen brengen. Daar vervult het OM dan zijn werkelijke rol: het probeert het echte belang van een dossier in te schatten. Ik geef u een eenvoudig voorbeeld. Er is een huishoudelijke ruzie, er vallen slagen, de vrouw legt klacht neer. In principe zijn er dan redenen om te vervolgen. Maar als de ruzie na verloop van tijd is bijgelegd, heeft de maatschappij er geen enkel belang bij dat zo’n zaak nog voor de rechtbank komt. Dan zijn er betere manieren om onze taak te vervullen, de mensen uitnodigen voor een gesprek, bijvoorbeeld.

Toch hoor ik advocaten klagen over hoe het OM in strafprocessen systematisch de kant van de politie kiest. Een vervolgingsorgaan.

VAN OUDENHOVE: Ik kan me uiteraard niet over concrete dossiers uitspreken: de advocaat-generaal verdedigt zijn zaken zoals hij meent dat te moeten doen. Maar ik ben er zeker van dat de mentaliteit binnen de staande magistratuur veranderd is: we vragen vaker de vrijspraak en we seponeren ook meer, als we vinden dat de maatschappij niet met een veroordeling gediend is. (fel) We zijn echt geen vervolgend orgaan dat uitsluitend de visie van de politiediensten ondersteunt. Alleen krijgen we dat moeilijk uitgelegd aan de publieke opinie.

Vindt u dat Justitie te weinig haar public relationsverzorgt?

VAN OUDENHOVE: (knikt heftig) Ik besef dat we nooit een populair beroep zullen hebben – dat is inherent aan onze functie. Maar ik vind wel dat het publiek moet begrijpen waar we voor staan, en dat de politiek ons zou moeten helpen om dat uitgelegd te krijgen. Wanneer een instelling in moeilijkheden verkeert, heeft ze mensen nodig die haar verdedigen. De minister van Justitie zou vaker naar het parlement moeten stappen om uit te leggen wat wij precies doen.

Waarom hebben ministers dat in de jongste twintig jaar nauwelijks gedaan?

VAN OUDENHOVE: Ik weet het niet. Ik heb het nochtans vaak genoeg gevraagd…

U bent zelf zeventien jaar procureur-generaal geweest. Vindt u niet dat u zelf ook te weinig naar buiten bent gekomen met uw werk?

VAN OUDENHOVE: U moet ook alles in zijn tijdgeest zien: het gerecht had vroeger niet de gewoonte om met journalisten te spreken. Ooit heb ik daar zelfs een voortrekkersrol in gespeeld, als perswoordvoerder van het parket in eerste aanleg. Maar als procureur-generaal ben ik minder tussengekomen, dat klopt. Ik heb Mercuriales gepubliceerd, en ik heb ook verschillende interviews toegestaan. Misschien ben ik daar te zuinig mee geweest, maar ik wilde me nergens opdringen. Het is ook zoeken naar een moeilijk evenwicht: enerzijds is de procureur-generaal het gezicht van het OM, anderzijds doet hij ook aan stille diplomatie bij ministers en politici.

Sinds de zaak-Dutroux is het gerecht ook mediageniek geworden. Hoe gaat u daarmee om?

VAN OUDENHOVE: Vroeger beperkte de gerechtsjournalistiek zich grotendeels tot de assisenprocessen. Wijlen Louis De Lentdecker (de assisenjournalist van De Standaard, nvdr), schreef daar schitterende verhalen over. En op televisie was er Beschuldigde, sta op (een assisenserie uit de jaren ’60 en ’70, nvdr). Maar daar hield de kennis van het volk over het gerecht op. Ik vind het positief dat de media vaker over rechtszaken berichten, maar het stoort me dat er steeds vaker gepleit wordt in de pers. Een pleidooi hoort in de rechtbank thuis. Het gaat te ver wanneer advocaten voor de camera’s de argumenten van hun tegenstrevers staan te weerleggen, of wanneer ze uitgebreid vertellen over pleidooien achter gesloten deuren. Ik vind dat verontrustend en ronduit slecht voor Justitie.

De belangstelling van de media heeft ook de interesse van de politiek voor Justitie gewekt. Tot de jaren ’90 beperkten de parlementaire discussies over dat departement zich tot gekibbel over het budget. Hoe verklaart u dat Justitie zo lang aan de aandacht ontsnapt is van een parlement vol juristen?

VAN OUDENHOVE: Het thema was politiek volstrekt oninteressant, omdat het niet in het middelpunt van de actualiteit zat. Omdat het niet leefde bij het publiek. Als jonge snaak besefte ik dat ook niet. Maar avec le recul du temps merk ik dat de magistratuur in de jaren ’60 en ’70 in een ivoren toren zat, en nooit door de politiek werd geïnterpelleerd – op een sporadische parlementaire vraag na. Eigenlijk werd er in die tijd zelden fundamenteel gedebatteerd over die instelling met haar kleine budgetten (in de jaren zestig ging amper twee procent van het bbp naar Justitie, nvdr).

In ‘Politieke en sociale geschiedenis van de Justitie in België’, een boek over de historische achtergronden van de Belgische Justitie, staat te lezen hoe Melchior Wathelet (PSC) de eerste naoorlogse minister van Justitie was die zich echt voor zijn departement interesseerde.

VAN OUDENHOVE: Nee, de politieke interesse voor Justitie is vroeger gewekt – in 1981, ten tijde van de moord in Brussel op Naïm Khader, de vertegenwoordiger van de Palestijnse Autoriteit in België. Toen kwam er internationale druk, en justitieminister Philippe Moureaux (PS) werd gedwongen om zich over zijn domein te beraden. Vanaf dat moment is de belangstelling van de politiek voor Justitie in stijgende lijn gegaan: ter gelegenheid van de eerste Bendecommissie hield het parlement in 1989 de structuur van het gerecht tegen het licht, later werd dat in verschillende andere commissies overgedaan.

Verheugt het u dat de politiek zich meer om Justitie bekommert?

VAN OUDENHOVE: In principe wel. Het is goed dat de politiek bezorgd is om de goede werking van de instelling. Trouwens, ik heb altijd opengestaan voor discussies over hoe Justitie moet evolueren op lange termijn. Meer zelfs: veel van die discussies worden gevoerd in het college van procureurs-generaal, dat voor die gelegenheid door de minister wordt voorgezeten. Het is goed dat er een symbiose is tussen Justitie en politiek.

Soms is het geen symbiose, maar een regelrechte stellingenoorlog, zoals in de commissie-Dutroux. Beleefde u daar de moeilijkste momenten van uw loopbaan?

VAN OUDENHOVE:(zucht) De eerste en de tweede Bendecommissies vroegen zich nog af hoe ze konden zorgen dat Justitie beter zou werken. In de commissie-Dutroux is die sfeer helemaal omgeslagen. Plots begonnen politici de rechtschapenheid van Justitie in vraag te stellen en haalden ze bepaalde mensen – ik zal hun namen hier niet noemen – genadeloos door het slijk. We zijn allemaal door die commissie ondervraagd. (lichtjes geïrriteerd) De zaak-Dutroux speelde zich af in Luik en Charleroi, Brussel was slechts zijdelings betrokken door de zaak-Loubna Benaïssa (die later vermoord bleek door Patrick Derochette, nvdr). Toenmalig procureur des Konings Benoît Dejemeppe kreeg na die affaire het onterechte verwijt dat hij zijn parket niet kon leiden, en ik, zijn directe overste, werd door de mangel gehaald omdat ik dat niet zou hebben opgemerkt. De commissie verweet me ook dat ik een felicitatiebrief aan de magistraten van Brussel zou hebben geschreven. Ik had een brief gestuurd aan de magistraten die voor de commissie moesten verschijnen. Enkel om hen te steunen. Ik voelde aan hoe moeilijk en explosief de situatie was in de nadagen van de Witte Mars. Vergeet niet: de meeste van die magistraten hadden in hun hele leven nooit een camera van dichtbij gezien en plots werden ze aan een kruisverhoor onderworpen voor de ogen van de hele natie. Ik vond het mijn taak als procureur-generaal om hen te feliciteren voor de moed die ze hadden opgebracht om te getuigen. Ik heb me in die brief trouwens op geen enkel moment uitgelaten over de zaak-Benaïssa, noch over de manier waarop ze die hadden behandeld.

Maar het viel me op dat de vragen in de commissie-Dutroux niet over de onderzoeken gingen, maar over onze bekwaamheid en onze eerlijkheid. De commissie heeft me destijds als een van de allerlaatste getuigen opgeroepen en ondervraagd, uren aan een stuk. Geen mooie herinnering, nee.

Merkwaardig dat u in die veertig jaar de hardste discussies hebt gevoerd met Marc Verwilghen. Was die niet liberaal, net als u?

VAN OUDENHOVE: Zowel politiek als communautair ben ik altijd zeer neutraal gebleven. Ik was nooit lid van een kabinet en ik heb ook nooit een partijkaart gehad. Ik heb me altijd uitsluitend gewijd aan mijn functie als magistraat. Mijn botsingen met mijnheer Verwilghen zijn puur toeval: het gerecht lag nooit zo onder vuur als tijdens de zaak-Dutroux, en hij zat bij het begin van de hervormingen toevallig in de ministerstoel. Als de minister van Justitie in die periode een christen-democraat geweest was, of een socialist, dan had ik precies dezelfde houding aangenomen.

Ten tijde van de zaak-Dutroux lag u ook zwaar onder vuur in de publieke opinie, naar aanleiding van het pedofilieonderzoek in het Collège Saint-Pierre, bijvoorbeeld, of toen u de dossiers van Jean-Pierre Grafé en Elio Di Rupo doorschoof naar het parlement. Hoe bent u omgegaan met die kritiek?

VAN OUDENHOVE: Ik heb nooit wild om me heen geslagen en ik heb altijd gekeken wat er scheef zat en waarom. En daarover heb ik telkens op discrete wijze aan mijn minister gerapporteerd. Overigens is in bijna alle gevallen gebleken dat ik het bij het rechte eind had. (verheft de stem) Maar wat De Morgen allemaal geschreven heeft over dat Collège Saint-Pierre! Wekenlang, elke dag. Als ik de krant mocht geloven, was ik samen met de kardinaal de grote beschermer van het college. Ik, die er alleen op had aangedrongen dat de zaak zou vooruitgaan. In de zaak-Di Rupo kreeg ik zelfs het verwijt dat ik de dossiers niet naar het parlement had mogen doorschuiven. Dat ik had moeten inzien dat Olivier Trusnach (die een klacht over pedofilie tegen Grafé en Di Rupo had ingediend, nvdr) een halvegare was. Ja zeg, er was een proces-verbaal, en dan is het mijn wettelijke plicht om de procedure te volgen. Als ik de zaak blauwblauw had gelaten, was me gegarandeerd verweten dat ik de klacht in de doofpot wilde stoppen.

De zaak-Dutroux heeft voor een regen van kritiek op Justitie gezorgd, maar ze heeft ook een pak hervormingen van Justitie ingeleid. Is het gerecht nu beter af dan tien jaar geleden?

VAN OUDENHOVE: Door de commissie-Dutroux heeft Justitie aan gewetensonderzoek moeten doen. We stelden vast dat we echt wel té ver van de realiteit van de mensen leefden. Dat besef heeft tot enkele positieve hervormingen geleid, bijvoorbeeld het institutionaliseren van het college van procureurs-generaal. Vroeger kwamen we ook al op gezette tijden samen om problemen te bespreken, maar onze adviezen wogen nauwelijks op het beleid. Nu heeft elke procureur-generaal een specifiek takenpakket binnen het college – Brussel is verantwoordelijk voor financiële zaken en voor milieu, en wij proberen de milieuwetgeving van de drie gewesten te verzoenen. Op basis van onze adviezen probeert het college een gecoördineerd beleid uit te stippelen.

Helaas had de commissie ook veel minder goede kanten. Rond de zaak-Dutroux heeft de passie geregeerd: de pers kopte met sensationele titels, de publieke opinie was opgehitst en dat heeft tot een aantal overhaaste hervormingen geleid. De politiek is ervan uitgegaan dat alle instellingen slecht werkten. Daardoor zijn een aantal hervormingen te snel en te radicaal doorgevoerd. Op zeker ogenblik leefde in het parlement het idee dat de politie slecht was. Dus in plaats van te schaven aan haar kwaliteiten, hebben de politici het roer drastisch omgegooid. Wellicht zal de politicihervorming vruchten afwerpen voor de volgende generatie, maar vandaag werkt ze duidelijk nog onvoldoende.

Hetzelfde geldt voor de magistratuur. Op een gegeven moment raakte de politiek doordrongen van het idee dat de hiërarchie van vroeger afgeschaft moest worden en dat er in de macht van de procureurs-generaal moest worden gesnoeid. Dat heeft geleid tot een aantal ondoordachte hervormingen.

Stel dat u het voor het zeggen had, welke hervormingen zou u dan hebben doorgevoerd?

VAN OUDENHOVE: Dat is een heel gevoelige vraag. (lange stilte) Ik wil er geen thema’s uitpikken, want alles is belangrijk.

Zou u de herverdeling van de arrondissementen versneld hebben?

VAN OUDENHOVE: Nee. Binnen Justitie is die herschikking al veertig jaar een thema: toen ik hier begon, was er al sprake van de fusie tussen de arrondissementen Ieper en Veurne. Wel, die fusie is nog altijd niet doorgevoerd. Arrondissementen doen samensmelten, is echt niet het meest prangende probleem van de Belgische Justitie.

Is het zwaarste probleem de gerechtelijke achterstand?

VAN OUDENHOVE: Niet echt. In Brussel is er wel een probleem van burgerlijke zaken, maar strafzaken bij het hof van beroep krijgen binnen de drie, vier maanden een pleitdatum. En bij het Brusselse hof van assisen, dat nochtans zaken heeft gehad die maanden hebben geduurd, is er zelfs geen achterstand: nieuwe zaken kunnen er vanaf januari 2006 worden vastgelegd. Bovendien is de achterstand niet altijd de schuld van het gerecht, maar ook van de burgers zelf, die er soms belang bij hebben dat er geen uitspraak komt.

Zou u dan aan de budgetten van Justitie gesleuteld hebben?

VAN OUDENHOVE: Wellicht wel, want de budgetten zijn nog altijd veel te klein. Toen ik als substituut in Brussel begon, kreeg het parket 90.000 nieuwe zaken per jaar binnen. Nu zijn dat er 300.000, de politierechtbanken niet meegerekend. En de kaders zijn natuurlijk niet op evenredige wijze uitgebreid.

De budgetten zijn al fors opgetrokken: het gerecht krijgt intussen meer dan 1,2 miljard. Wordt het geld niet gewoon slecht besteed?

VAN OUDENHOVE: (lacht) Dat vind ik een veel te delicate vraag om op te antwoorden. Laten we zeggen dat ik daar vanuit mijn functie geen zicht op heb. Trouwens, budgetten beheren is niet de taak van een magistraat – ik voel mij niet bekwaam om te bepalen waar Justitie haar geld prioritair aan moet besteden.

Nochtans is dat net wat minister Laurette Onkelinx (PS) van haar magistraten verwacht. Gelooft u niet in een systeem dat elke korpschef een enveloppe heeft die hij naar eigen goeddunken mag besteden?

VAN OUDENHOVE: Ik vrees dat het systeem vooral nieuwe problemen zal creëren: ik voorspel dat procureurs-generaal om de haverklap zullen moeten uitleggen waarom ze hun geld daaraan hebben besteed, en niet aan iets anders. En dan kunnen ze geen beleid meer voeren.

Binnenkort moet u uw opvolger aanduiden. Zal advocaat-generaal Jacques De Lentdecker u opvolgen als procureur-generaal?

VAN OUDENHOVE: Mijn mandaat eindigt op 1 april 2007, maar ik moet op 1 oktober vertrekken omdat ik 67 word. Omdat mijn mandaat afloopt over minder dan twee jaar, moet ik iemand van mijn taalrol aanduiden om het van mij over te nemen tot er een opvolger van een andere taalrol verkozen wordt. Op 1 september zal ik bekendmaken wie mijn mandaat afmaakt (lacht).

Welke raad zult u uw opvolger voor die gelegenheid meegeven?

VANOUDENHOVE: Ik zal hem op het hart drukken dat werken bij het OM de mooiste job binnen Justitie is. Het OM probeert het evenwicht binnen de maatschappij te herstellen als dat verstoord wordt door strafrechtelijke handelingen. Het streeft naar een eerlijker samenleving, waarin mensen zich gelukkiger voelen. Die boodschap zou ik willen overbrengen, ook aan de nieuwe generatie van juristen. Al is het maar om hen aan te moedigen om mee te werken aan de verwezenlijking van die menselijke droom.

Door Frank Demets – Foto’s Patrick De Spiegelaere

Als ik de zaak-Di Rupo blauwblauw had gelaten, was me gegarandeerd verweten dat ik ze in de doofpot wilde stoppen.

Een pleidooi hoort in de rechtbank thuis, niet in de krant.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content