Rocker Guy Swinnen ontdekt nog iedere dag een nieuw plekje in zijn geliefde Diest.

Laten we de essentie van deze reportage maar meteen verklappen: Diest is een uiterst gezellige toeristenstad en deze Knack-zomerhappening zouden we iedereen aanraden die op zondag 31 juli enkele uurtjes vrij heeft. Waarom is een stadswandeling in deze Vlaams-Brabantse provinciestad nu zo de moeite waard? Eerst en vooral moeten we vermelden dat de derde Knack-zomerwandeling als enige in het rijtje niet echt een stadswandeling is. Niet omdat Diest geen volwaardige stad zou zijn, wel omdat ongeveer de helft van het parcours in het groen baadt, en het echte stadsgevoel ontbreekt. Maar dat hebben we absoluut niet gemist, en onze ervaren gids, de geboren en getogen Diestenaar Guy Swinnen, al zeker niet.

Rockveteraan Swinnen, 45 ondertussen, werd in eerste instantie bekend als frontman van The Scabs, in de jaren tachtig en de eerste helft van de jaren negentig, wellicht Belgiës beste rockband. Tegenwoordig is Swinnen op een ander niveau BV geworden – sinds het VT4-programma Stanley’s route wordt de Diestse rocker op straat herkend door mensen die nog nooit van The Scabs gehoord hebben of die überhaupt niet weten dat hij zingt. Swinnen onderhoudt ons met smakelijke anekdotes over zijn nieuwe populariteit, terwijl we vanuit het station het begin van de wandelroute volgen tot aan de Statiestraat: ‘Vlak na Stanley’s route stond ik naar een bandje te kijken dat mijn voorprogramma verzorgde, ergens in Limburg was dat. Hoorde ik voor mij een oudere dame tegen haar vriendin zeggen: ‘Is dat nu de Stanley? Op tv ziet die er toch heel anders uit!’

Op stap met Guy Swinnen merk je hoe groot de invloed van de televisie is op het menselijke gedrag. In haast iedere straat waar we door lopen wordt de man hartelijk begroet, vaak door onbekenden. Tot enkele maanden geleden was dat voor Swinnen ondenkbaar. De Diestse zanger blijft vriendelijk onder de voortdurende aandacht, maar is toch blij wanneer we de luwte van de tuin van het ziekenhuis bereiken. We volgen er een paadje dat van de Statiestraat naar de Michel Theysstraat leidt. Deze tuin blijkt een rustig streepje natuur, dat ongetwijfeld helend werkt voor de patiënten van het ziekenhuis. Via een merkwaardig hekje dat met succes de fietsers uit de tuin houdt, komen we uiteindelijk in de Michel Theysstraat. Links passeren we jongerencafé de Max, een belangrijke kroeg in de ontstaansgeschiedenis van The Scabs. Guy Swinnen ontmoette er namelijk drummer Frankie Saenen, wat het begin was van hun muzikale veroveringstocht.

In dit deel van Diest liep vroeger overigens de Demer, tot die in de jaren zestig dichtgegooid werd. ‘Stinken dat de Demer in die tijd deed!’, herinnert Guy Swinnen zich levendig. ‘Logisch dat men daar iets aan deed, die rivier was een open riool dwars door de stad geworden. Onleefbaar in feite, maar tegelijk toch ook spijtig dat de Demer moest verdwijnen; veel oude Diestenaars missen de nabijheid van het water, vraag maar rond. Er zijn wel plannen geweest om de Demer weer door de stad te laten lopen. Dat was een idee van Hugo Marsoul, de vorige burgemeester. Er is achteraf niets van gekomen, maar geef toe: het had deze stad extra cachet gegeven.’

Een levenswerk

Waar vroeger water stroomde, staat nu de Bierproever, een bronzen beeldje dat het roemruchte brouwersverleden van de stad moet vieren. Na het niet meteen indrukwekkende kunstwerk enkele seconden in zich te hebben opgenomen, besluit Guy Swinnen: ‘Tja, Manneken Pis is ook niet groot.’ Hij richt onze aandacht dan maar naar de overkant van de straat, naar een antieke poort die wat vreemd uitsteekt tussen de rest van de gebouwen, die heel wat moderner zijn. ‘Die poort stond vroeger op het etiket van het befaamde Diestse Gildenbier’, mijmert Swinnen. ‘Een lekker bruin biertje is dat, vroeger werd het in Diest gebrouwen, maar nu niet meer, geloof ik. Goh, ik heb er eigenlijk al direct zin in.’

Gelukkig dient de gelegenheid om de kelen te smeren zich al meteen aan. De wandeling passeert voor de eerste keer de Grote Markt, waar de gezellige cafés en brasseries haast niet te tellen zijn (zie kader). Het grote plein met zijn vele terrasjes blijkt de uitgelezen plek om te kijken en bekeken te worden. Wie in Diest een nieuwe wagen koopt, rijdt in de regel graag eens een toertje rond het plein om die nieuwe aanwinst te showen. Maar uiteindelijk kunnen de cafés de aandacht toch niet afleiden van de statige Sint-Sulpitius en Sint-Dyonisiuskerk, die met haar gotische bogen en vooral haar typische waterspuwers doet denken aan de kathedraal van Reims. Of zoals Guy Swinnen opmerkt: aan een lightversie van de Parijse Notre-Dame. ‘Maar of er ook een bultenaar in woont, kan ik je niet zeggen’, grapt de rockzanger. ‘In die kerk ligt ook nog een van de Oranjeprinsen begraven (Filips-Willem, de oudste zoon van Willem de Zwijger. Diest maakt ook deel uit van de Unie van Oranjesteden, nvdr). Dat lokt nog altijd Hollanders naar Diest.’

De recente restauratie van het voorste deel zorgde voor een vreemd kleureneffect: de voorkant is nu beige, het achterschip roestbruin. De merkwaardige vieringtoren noemen autochtone Diestenaars de Mosterdpot. De vorm doet daar inderdaad aan denken, maar wellicht is het toch niet de oorsprong van de naam: de scheldnaam voor een Diestenaar is een mosterdschijter.

Wanneer we de markt verlaten, merken we waarom de streek rond Diest ook vrij geliefd is bij wielerliefhebbers: je komt er behoorlijk pittige klimme-tjes tegen. We begeven ons naar de citadel, een groene, omwalde heuvel waar overigens nog paracommando’s huizen. Een romantische stenen trap leidt ons naar boven. Zelfs voor geboren en getogen Diestenaar Guy Swinnen is het een ontdekking. ‘En ik maar denken dat ik alles van deze stad wist!’, roept de zanger uit. ‘Dit bewijst nog maar eens dat je nooit klaar bent met Diest, er zijn zoveel speciale hoekjes en kantjes te ontdekken. Diest helemaal leren kennen, is volgens mij een levenswerk.’

De trap gaat recht naar de ingang van het legerkamp, dat we via een merkwaardige weg met schietgaten weer verlaten. De aanblik van het militaire domein brengt Guy Swinnen naar zijn jeugdjaren. ‘Op de Citadel heb ik als kleine pagadder véél gespeeld. Het mocht niet, maar dat was natuurlijk net het aantrekkelijke. Als zo’n para je uiteindelijk toch bij de kraag kon vatten, was men meestal niet al te streng hoor. Wist je trouwens dat deze Citadel vol onderaardse gangen zit? Er zijn er zelfs die tot aan het Warandepark lopen, maar naar het schijnt zijn alle ingangen nu afgesloten, om ongelukken te vermijden. Zeggen ze. Ik sluit niet uit dat er nog een paar open zijn, voor in geval van nood.’

Ondernemende tieners

Nu de citadel achter ons ligt, wandelen we via de Grote Markt, een verkeersvrije winkelzone en enkele woonstraten tot aan de romantische dertiende-eeuwse Ezeldijkmolen. De fonteinen en de majestueuze treurwilg maken van dit stukje Diest een verplichte stop. Een paar passen verder in de straat stappen we via een bedrijvensite tot aan het drukke Leopoldsvest. Er wacht ons een nieuwe groene ontdekking. Nauwelijks twee kilometer van de binnenstad ligt de ‘groene long van Diest’, een natuurgebied achter de vroegere stadswallen. Het water klatert onder de oude sas-poort, die verrassend genoeg al van 1841 dateert. In de woelige jaren na de Belgische onafhankelijkheid diende de sas om bij een mogelijke inval van de Nederlanders de Demer te laten overstromen, wat de machtige Nederlandse ruiterij de pas zou afsnijden. Tegenwoordig blijken de vijvers achter de sluis vooral populair bij vissers en joggers. Maar niet alleen bij hen. ‘Voor ondernemende tieners was het in mijn tijd hét plekje om ongestoord met hun liefje te vrijen’, weet Swinnen. ‘En zoals ik de jeugd van vandaag ken, zal daar waarschijnlijk niet al te veel aan veranderd zijn.’ De bevestiging van dat vermoeden bleef uit tijdens onze wandeling, misschien hebt u op 31 juli meer succes.

Het natuurgebied grenst aan recreatiedomein Halve Maan. ‘In principe zeker een aanrader, maar de autochtone Diestenaars komen er niet vaak. Ze zullen het er beu zijn, zeker?’, mijmert Guy Swinnen. In de verte zien we nog net de wieken van de Lindemolen boven de boomtoppen uitsteken. Wanneer we de ring voor een tweede maal oversteken, naderen we het befaamde Diestse Begijnhof, dat op de Unesco-lijst van werelderfgoed prijkt. Begijntjes zijn er niet meer, wel kunstenaars en gezellige winkeltjes die de oude ambachten doen herleven. En een extra troef: volgens Swinnen heeft het Japanse en Amerikaanse massatoerisme dit unieke stukje Vlaams-Brabant nog niet ontdekt. Nochtans nodigen de prachtige kasseistraatjes zeker uit tot een namiddag toeristisch kuieren op zijn middeleeuws. ‘Je verwacht er op elke straathoek de Rode Ridder tegen te komen’, zegt Guy Swinnen terecht. Jammer dat de zoemende sportvliegtuigjes die rond het nabijgelegen vliegveld van Schaffen cirkelen deze illusie doorbreken. En tegen ronddwarrelende parachutisten had de Ridder wellicht geen verhaal gehad.

Nabij het Begijnhof staat de dertiende-eeuwse Onze-Lieve-Vrouwekerk, maar ons oog wordt getrokken naar de merkwaardige toren van de Begijnenkerk. Diest lijkt wel een patent op bizarre torens te hebben. De Mosterdpot op de Grote Markt was al bijzonder, maar het vreemde exemplaar dat de Begijnenkerk siert, kan de vergelijking doorstaan. Via een overdadig barokke poort verlaten we het Begijnhof om uit te komen op het Warandepark. In Diest wandel je werkelijk om de tweehonderd meter in een oase van groen. Met spijt stelt Guy Swinnen vast dat een van zijn favoriete stukjes Diest momenteel onbereikbaar is. ‘Midden in het Warandepark hebben ze een prachtig Romeins amfitheatertje nagebouwd. De gedroomde locatie om rustig af te koelen op een hete zomerdag. Of voor een intiem zomerconcert.’ Het poortje ernaartoe is gesloten.

Dikke hosties

Wanneer we de tennisvelden passeren, mikt de lokale Kim Clijsters ons bijna een tennisbal tegen het hoofd. We besluiten het park te laten voor wat het is, en haasten ons via de vroegere jeugdherberg Den Drossaard naar de Sint-Jansstraat. Daar zien we een monument voor de Eerste Wereldoorlog en een volledig uit recyclagemateriaal opgetrokken beeld van een smid. Aan de Sint-Barbarakerk die we links passeren, heeft Guy Swinnen goede herinneringen. ‘Je kreeg er vroeger van die lekkere, dikke hosties die de pastoor zelf bakte’, verklaart de rockzanger. ‘Met zo een van die chips had je toch al redelijk goed gegeten. Ik ging niet graag naar de kerk, maar als ik dan toch moest gaan, dan nog het liefst naar deze.’ En in Diest is dat een behoorlijk compliment, want de keuze aan kerken is groot. ‘Ik ken geen enkele plek ter wereld die per inwoner zoveel gebouwen telt waar je kunt bidden’, vertelt Swinnen. En daarin geven we hem na een eerste oppervlakkige telling geen ongelijk.

In de Ketelstraat passeren we het geboortehuisje van Sint-Jan Berchmans, de patroonheilige van de studenten en de eerste Vlaming die heilig verklaard werd. Van die Johannes Berchmans (1599-1621) zijn weinig spectaculaire daden bekend: hij was een student-jezuïet die op 22-jarige leeftijd in Rome overleed aan de gevolgen van een longontsteking. Zijn gedienstigheid en vrome leven zorgden ervoor dat hij al vrij snel na zijn overlijden vereerd werd als een heilige. Rome bekroonde die status in 1888 met een canonisering. Sint-Jan Berchmans is tegenwoordig een wat vergeten heilige. De in zijn geboortehuis ingerichte kapel lokt over het algemeen weinig geïnteresseerden.

We zijn nu nog maar enkele stappen van de Grote Markt verwijderd, het eindpunt van een wandeling die veel te vroeg voorbij is. ‘Ik heb weer heel wat bijgeleerd over mijn favoriete stad’, besluit Guy Swinnen, terwijl hij ons de hand drukt en spoorslags naar zijn vlakbij geparkeerde bestelbusje trekt. ‘Ik hoop dat het voor de wandelaars van Knack even plezierig wordt.’ Daar zijn we eerlijk gezegd vrij gerust op. n

Door Jef Van Baelen

‘Je verwacht er op elke straathoek de Rode Ridder tegen te komen.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content