Een jaar geleden vielen jihadi’s de redactielokalen van Charlie Hebdo binnen. De weken daarna legden mensen honderden papiertjes neer op de Place de la République. Onze reporter las ze. Tien maanden later, na de aanslagen van 13 november, keerde hij terug. Hij las er heel andere woorden. Voltaire en God beheersten niet langer de straten, wel Hemingway en Brecht. En een 77-jarige Parisienne.

Op 11 januari 2015, om zeven uur ’s avonds, vereeuwigde fotograaf Martin Argyroglo een onwaarschijnlijk beeld in Parijs: tientallen mensen bezetten het standbeeld van Marianne. De foto is bijna te mooi om waar te zijn: het lijkt een replica van een iconisch schilderij van Eugène Delacroix, een herinnering aan de bloedigste dagen van de Franse Revolutie. Alleen de wapens zijn vervangen door potloden en brandende toortsen.

Een paar dagen later trok ik naar de lichtstad, op zoek naar die foto. Maar het licht was weer aan en de betogers waren weg. Het Mariannebeeld op de Place de la République zag er ontmaagd uit: het had duidelijk een paar waanzinnige nachten achter de rug. Op al haar flanken hadden mensen slogans gekalkt. Zoals ‘Même pas peur’. Of: ‘Ze hebben ons het zwijgen willen opleggen, maar dat is hen maar een minuut gelukt.’

Aan haar voeten lagen honderden kaarsen, bloemen en papiertjes. Ook daarop veel weerbaarheid. ‘Cartoons doen muren omvallen.’ Of: ‘Domme eikels durven alles’, een verwijzing naar een cartoon van de vermoorde Charb over Mohammed: ‘Het is zwaar om zo geliefd te zijn bij domme eikels.’

Maar er lagen ook citaten van Voltaire en vooral veel kaartjes over God. ‘Als die God echt bestaat, dan zou hij nu nogal wat mensen een schop onder de kont geven.’ Of: ‘Onze vader die in de hemelen zijt, word nu eindelijk eens wakker. Breng uw woedende zotten die alleen op bloed belust zijn, de meest sympathieke van uw geboden bij: Gij zult niet doden.’

Die geschreven straatrouw fascineert me al langer. Omdat ze haaks staat op deze virale tijden. En toch het verhaal vertelt van een stad in haar bange dagen.

De eerste keer dat het me opviel, was na de raid van Hans Van Themsche in 2006. Aan de Pottenbrug in Antwerpen, waar Van Themsche zijn eerste schoten gelost had, lagen tientallen gedichten van anonieme stadsdichters. Geschreven op zakdoeken, biervilten, zelfs op een stuk maandverband. Als de nood hoog is, dichten mensen op alles. Er stonden dingen op als: ‘Er is een partij die dit mogelijk maakt.’ Of: ‘De mensen die beweren te weten wat u denkt zijn niet verantwoordelijk voor wat er in uw hoofd omgaat.’ Op een ochtend waren de kaartjes verdwenen.

Op de Pottenbrug leerde ik dat straatrouw niet alleen onschuldig is. Niet alleen troost biedt, het gaat ook over wie het leed mag opeisen.

Niemand weet wie er ooit mee begonnen is. Misschien lagen er al papiertjes op de berg Golgotha, waar Christus aan het kruis hing. Of op Elm Street in Dallas, waar John F. Kennedy zijn laatste levenslicht zag. Een wilde gok: ze lagen er niet, rouw was toen nog iets privés. Die papiertjes horen bij deze tijd. Toen de Italiaanse onderzoeksrechter Giovanni Falcone in 1992 door de maffia in Sicilië vermoord werd, richtten de autoriteiten meteen een monument voor hem op. Niemand kwam ernaartoe. Wel naar de boom voor zijn huis, waar duizenden berichten lagen.

Het beeld van de boom ging de wereld rond. Sindsdien duiken ze bij bijna elke ramp op, vooral als er jonge mensen gestorven zijn. Maar dus niet altijd: toen Anders Breivik in 2010 op het eiland Utøya 69 mensen afknalde, lag er in heel Oslo geen enkel papiertje. Utøya was afgesloten, er was geen rouwplek om dingen neer te leggen. Of misschien was de hele stad dat: in de straten werd op gedempte toon gepraat, tussen de spleten van muren zaten witte rozen. En wanneer iemand een kaarsje neerzette, zetten anderen er een bij.

Niemand haalde ze weg. Straatrouw wordt gedoogd, dat is een universele wet. In naam van de rouw mogen dingen die anders verboden zijn: zoals eeuwenoude standbeelden bekladden met graffiti. Het is stil protest, in de hoop dat er nooit een bisnummer volgt. Al is het duidelijk geen garantie tegen verder onheil.

Een paar weken na de aanslagen van 13 november keer ik terug naar Parijs. Het standbeeld van Marianne ziet er nog verwarder uit dan in januari. Nog meer graffiti, nog meer papiertjes. Die slogan, dat ze ons niet konden doen zwijgen, vind ik niet meer. Maar ‘Même pas peur’ hangt er nog, helemaal verregend.

Ook in de rest van de stad rouwen straten mee. Overal hangen affiches met de foto van Robert Doisneau: een kussend koppel voor de Opera, misschien wel de beroemdste Parijsfoto ooit. Op hun harten heeft iemand rode verf gekalkt en de boodschap: ‘Même pas mal’, een allusie op ‘Même pas peur’.

Op de muren van de Bataclan hangt een sticker ‘Je suis Charlie’ die overschilderd is met witte verf. Iemand heeft eronder geschreven: ‘Exprime toi.‘ Verderop in de straat ligt een papiertje waarop staat: ‘Ik was Charlie, ik was Toulouse, ik was het Joods Museum in Brussel. Nu ben ik dood.’

Ik wandel naar de Place de la République, langs een eindeloze rij bloemen en liefdesverklaringen aan Parijs. ‘Paris restera magique’. Of: ‘Zij hebben alleen bommen en geweren. Wij hebben de Eiffeltoren, macarons, Gainsbourg, de Marseillaise, wijn, baguettes en Catherine Deneuve.’

Op een ander kaartje staat: ‘Parijs verzinnebeeldt alles wat religieuze mensen haten: joie de vivre, de geur van een kop thee en brood, mooie vrouwen in jurken die door de straten lopen, kinderen die spelen in de Jardin de Luxembourg, het recht om te flirten en te roken, buitenhuwelijkse seks te hebben. Niemand begrijpt het leven zo goed als de Parisiens.’

Anderen schrijven over de doden, zoals over Francky. Zijn vrienden, die zichzelf Les Loulous noemen, hebben een groot karton gemaakt met twintig foto’s op. Herinneringen aan onverdachte tijden: hun reis naar Hongkong, de vele dronken avonden op Les Grands Boulevards en zo veel andere plaatsen in de stad… ‘Francky, tes Loulous pensent fort à toi’ staat erboven.

Wat verder ligt een papiertje voor Caro. Een meisje van 24 dat, lees ik, als eerste vermoord werd in de Bataclan. Ze stond aan de bar, stierf met een glimlach op de lippen. Haar vriend schrijft: ‘Mijn Caro, al die jaren aan je zijde, lachen en huilen. We leefden zorgeloos en dachten alleen maar aan ons amuseren. Ik dank je voor alles, je heb me zo veel geleerd van het leven. Je prachtige glimlach, je welwillendheid, je talent om overal het positieve in te zien. Ik stop niet met huilen (…) Misschien zijn dit de juiste woorden niet, maar ik omarm je voor altijd. Je blijft in mijn hart gegraveerd. Ton, die zo veel van je houdt.’

De papieren tranen zien er anders uit dan een jaar geleden. Bijna niemand heeft het nog over God. Ook Voltaire, de huisfilosoof na de aanslag op Charlie Hebdo, heeft afgedaan.

Anderen hebben hun plaats ingenomen: er liggen veel citaten van Martin Luther King, Abbé Pierre, Jacques Brel en zelfs Markies de Sade. ‘Het zijn niet mijn ideeën die voor onheil zorgen, maar die van de anderen.’

Bertolt Brecht duikt ook op, verrassend vaak zelfs. De Duitse theatermaker uit de Weimarrepubliek blijkt zowaar de straatfilosoof van 13 november. Dankzij één citaat: ‘Celui qui se bat peut perdre, celui qui ne bat pas a déjà perdu.’ ‘Wie vecht, kan de strijd verliezen. Maar wie niet vecht, heeft de strijd al verloren.’ Ook een ander citaat van Brecht is populair. ‘Le ventre est encore fécond, d’où a surgi la bête immonde.‘ Iets wat hij in 1941 schreef over het kapitalisme. Dat had een ‘smerig beest’ gebaard: het fascisme.

Sommigen lijken zich van tijdperk vergist te hebben. Hoewel, misschien net niet. Iemand heeft een aangepaste versie van ‘Le chant des Partisans’ geschreven: het lijflied van het Franse verzet tijdens de Tweede Wereldoorlog, dat oproept om de wapens ter hand te nemen.

‘Parisiens, horen jullie de zwarte vlucht van de kraaien over de stad?

Horen jullie de dove kreten van de landen die vermoord werden?

Parisiens, het alarm slaat.

Deze avond kent de vijand de prijs van het bloed en de tranen.’

Ook andere straatrouwers willen ten oorlog trekken in eigen gouw. ‘Het is tijd om te rebelleren’, schrijft een anonieme man. ‘Verzet u tegen de fundamentalistische islam die de banlieues besmet. Maar niet tegen de geïntegreerde moslims.’ Of: ‘Meneer Hollande, we eisen een onmiddellijke terugkeer van onze troepen. Onze soldaten moeten onze levens beschermen, niet de belangen van de multinationals daar. We hebben ze hier nodig.’ Anderen vinden dat Hollande moet dimmen. ‘Landgenoten, weten jullie hoeveel burgerslachtoffers er vallen door de Franse aanvallen in Syrië?’

Vreemd genoeg wordt er alleen in het Frans gedebatteerd, niet in het Arabisch of het Engels.

Iemand schrijft: ‘Ik ben moslim, maar geen terrorist.’

Iemand anders: ‘Ik wens de fundamentalistische moslims mijn longkanker toe.’

Het begint te regenen op de Place de la République. Ook al is de aanslag al weken oud, mensen blijven papiertjes leggen. Meestal ingepakt in plastic. Soms staan er wel heel maffe dingen op. Zo wenst iemand de wereld ‘meer beaujolais, saucissen en vooral Spinoza’ toe. Of: ‘Wanneer de navelstreng afgesloten wordt, opent de mond zich.’ Geen idee waar dat op slaat en ik ben niet de enige: op Twitter meldt Ira Jaymes. ‘Sinon, au milieu des hommages, j’ai vu un papier qui disait “Quand l’ombilic se ferme, la bouche s’ouvre” #PasCompris’.

Er zijn er ook die alleen tekenen: vaak dezelfde vrouw, die van het standbeeld. Soms met een traan, soms met de Franse vlag in haar handen. Haar beeld hier en op de Place De La Nation zijn bedevaartsoorden geworden.

Geen toeval. Marianne werd geboren tijdens de bloedigste dagen van de Franse Revolutie. De monarchie was net omvergeworpen. De oervaders van de Revolutie vonden dat ze een symbool nodig hadden. En liefst een sympathiek, om de kritiek tegen al dat geweld te smoren. Het werd een volksvrouw met een jacobijnenmuts en een indrukwekkend stel borsten, waarvan er meestal een ontbloot was. Ze doopten haar Marianne, omdat iedereen op het einde van de 18e eeuw Marianne heette. De vrouw die nooit bestaan heeft, werd al snel het symbool van de natie. Niet iedereen was zot van haar. Napoleon en de collaborerende maarschalk Philippe Pétain sloegen haar in de ban. Maar ze herrees telkens weer, de laatste keer in 1945. De terugkeer van Marianne symboliseerde voor miljoenen Fransen de bevrijding.

Na mei 68 leek haar buste op bekende Franse helden: Brigitte Bardot, Mireille Mathieu en Catherine Deneuve. Ook daar was niet iedereen blij mee. Marianne mocht geen menselijke zwakheden hebben. Ze moest daarboven staan, de natie bij elkaar brengen.

Vandaag, in 2015, doet ze nog altijd waarvoor ze eeuwen geleden gemaakt is. Op haar sokkel heeft iemand het devies van de stad Parijs gekalkt, dat ook in het wapenschild staat: Fluctuat nec mergitur. Het schip schommelt op de golven, maar gaat niet onder.

De avond valt over de Place de la République. Loeiende sirenes plots, overal sluipschutters. Een politieagent snauwt tegen me: ‘Maak dat je hier wegkomt.’ Even later stappen François Hollande en Angela Merkel uit een limousine. Ze schrijven geen papiertje – daar doen de groten niet aan – maar leggen allebei een witte roos neer bij het beeld van Marianne.

Een kwartier later is het duo weer weg. Merkel haar witte roos ligt op Paris est une fête van Ernest Hemingway. Toeval, wellicht. Dat het boek van de oude schrijver hier overal rondslingert, is dat niet.

Het is een wonderlijke story. Net na de aanslagen sprak een tv-reporter een oude vrouw aan op de Place de la République. ‘Dat mensen bloemen neerleggen, is belangrijk’, zei Danielle. ‘Maar iedereen moet ook Paris est une fête van Hemingway lezen. We zijn een heel oude beschaving, die haar waarden hoog in het vaandel moet voeren (…). We moeten verbroederen met de vijf miljoen moslims die op een vredevolle manier geloven en vechten tegen de tienduizend barbaren die doden, in naam van Allah.’

Het filmpje werd talloze keren gedeeld, het boek uit 1964 kwam uit het niets in de bestsellerlijst. Overal werden de woorden van de achterflap geciteerd: ‘Als je het geluk hebt gehad in Parijs te hebben gewoond als jongeman, dan neem je dat de rest van je leven met je mee, waar je ook gaat, want Parijs is een verplaatsbaar feest.’

Danielle kreeg een Twitteraccount, een hashtag #DesFleursPourDanielle en, tegen haar zin, een bijnaam: Mammie Danielle. Er stonden tv-reporters voor de deur en haar foto stond groot in Le Monde. Zonder ontblote borst, maar toch was de 77-jarige advocate meer Marianne dan Brigitte Bardot of Mireille Mathieu ooit geweest zijn. De foto van Danielle Mérian ligt nu ook op de Place de la République, met twee woorden commentaar: Merci Madame.

In de trein naar huis doe ik wat Madame Danielle gevraagd heeft: ik lees Paris est une fête. Eerst begrijp ik niet waarom ze uitgerekend deze woorden aanraadde. Heerlijk boek, daar niet van. Een postume bundeling van alle papiertjes die Hemingway in zijn Parijse jaren geschreven had. En toch gaat ‘Paris est une fête’ niet echt over de stad, het citaat van de achterflap is wat misleidend.

Hemingway vertelt over de uitbundige dagen in de legendarische boekhandel Shakespeare et Company. Over de nachten in de Rue de Fleurus 27, bij de Amerikaanse schrijfster Gertrude Stein. En over zijn tijd met Scott F. Fitzgerald, zijn spitsbroer die hij tegelijkertijd bewonderde en minachtte.

Parijs is het decor van hun avonturen, het vossenhol van The Lost Generation. Toch was het daar, zelfs in the roaring twenties, ook niet elke dag feest. De openingszin van het boek is: ‘Verder kreeg je ook nog met het slechte weer te maken.’ Bladzijden verder schrijft hij: ‘Maar Parijs was een heel oude stad en wij waren jong en niets was daar eenvoudig, zelfs armoede niet, ook plotseling verkregen geld niet, het maanlicht niet, goed en kwaad niet, en al evenmin de ademhaling van iemand die in het maanlicht naast je lag.’

Mammie Danielle had gelijk: ook dat is Parijs, net zo goed als Montmartre of de Eiffeltoren. Het doet me denken aan al die kaartjes waarop stond dat de lichtstad na 13 november nooit meer dezelfde zal zijn.

Iemand had er een heel lange lijst bij gelegd van alle aanslagen die de laatste honderd jaar in Parijs gepleegd zijn. Met als commentaar: ‘De angst van deze dagen doet me denken aan alle grote verhalen, die ons bijgebleven zijn. Die waarin duisternis en gevaar zit, waarvan je niet weet of je het einde wel wilt weten. Want hoe kan dat goed aflopen? Hoe kan de wereld teruggaan naar hoe het was, nadat er zo veel gebeurd is? Maar op het einde blijkt het alleen maar iets dat voorbijging. Er zit iets goeds in de wereld en het is de moeite om ervoor te vechten.’

Ik lees voort in Paris est une fête: ‘Aan Parijs komt nooit een einde en de herinnering eraan van iedereen die daar gewoond heeft verschilt van die van ieder ander. We zijn er steeds teruggekomen, ongeacht wie ‘we’ waren of hoe het veranderd was of hoe moeilijk of gemakkelijk, het te bereiken was. Parijs was het altijd waard en je kreeg waar voor je geld.’

Een paar dagen later. De papiertjes voor de Bataclan worden opgeruimd. Ze gaan niet in de vuilniswagen, zoals gewoonlijk, maar naar het stadsarchief. Ooit zal iemand een geweldig boek schrijven over de papieren rouw van het Parijs uit dat roaring 2015.

DOOR STIJN TORMANS

‘Ik was Charlie, ik was Toulouse, ik was het Joods Museum in Brussel. Nu ben ik dood.’

Iemand schrijft: ‘Ik ben moslim, maar geen terrorist.’ Iemand anders: ‘Ik wens de fundamentalistische moslims mijn longkanker toe.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content