In de Belgische industrie werken ruim 700.000 mensen, van wie nog steeds bijna twee derde arbeiders zijn. De drie belangrijkste sectoren zijn de metaal- en automobielindustrie, de chemische en farmaceutische sector en de voedingssector. Hoewel de industrie dus een van de belangrijkste werkgevers van het land is, kampt zij met een kwalijk imago. De bedrijfsleiders willen dat imago ombuigen, maar verwachten wel een helpende hand van de overheid en de media.

De Belg erkent het economisch belang van de industrie, maar in de sector werken doet hij liever niet. Zo luidt een van de opmerkelijkste resultaten van de enquête over het imago van de Belgische industrie, uitgevoerd door Roularta en multisectorfederatie Agoria. Echt verbazend hoeft die schijnbare contradictie niet te zijn, want het recente drama in Ford-Genk en de reorganisaties in bedrijven links en rechts zorgen niet bepaald voor een warm gevoel vanbinnen.

‘Wanneer kinderen hun vader van de ene herstructurering in de andere zien belanden, is het logisch dat ze zich geen al te positief beeld vormen van vaders baas’ verklaart Marc De Wilde, algemeen secretaris van ACV Metaal. ‘Door de economische crisis zien we de ene arbeidsplaats na de andere sneuvelen. Toch is niet alles kommer en kwel in de industrie. Spijtig genoeg verneemt de burger daar nooit iets over. Kanaal Z besteedt wel aandacht aan positieve projecten, maar niet iedereen kijkt naar Kanaal Z.’ Thomas Leysen, CEO van metaal- en materiaalgroep Umicore, is evenmin verbaasd over de uitslag van de enquête. ‘De industrie heeft een negatief imago. Mensen die niet in de industrie werken, zullen er dus wellicht niet wíllen werken. Het is aan onszelf om die perceptie te veranderen. Al hebben ook de media een rol te vervullen in dit proces. Als ze de industrie alleen met negatieve berichten in het nieuws brengen, strijden we een verloren strijd.’

Waarom lezen we nooit verhalen over hoeveel arbeidsplaatsen wij scheppen en welke lonen wij betalen, vult gedelegeerd bestuurder John Dejaeger van BASF Antwerpen aan. ‘We worden afgeschilderd als kapitalisten die zoveel mogelijk winst willen maken, zo weinig mogelijk belastingen betalen en bovendien het milieu vervuilen. Sorry, maar dat beeld klopt gewoon niet. Ik betreur dat de overheid weinig onderneemt om de industrie in een beter daglicht te stellen, maar ik erken ook onze nood aan een betere communicatie. We mogen de media en de burgers niet alleen met saaie technische boodschappen benaderen. Daarom organiseren we informatiedagen en nodigen we leerkrachten uit het basisonderwijs uit om te komen ontdekken wat de chemische sector inhoudt. Chemie zit in elk eindproduct, alleen beseffen mensen dat niet. Wanneer ze thuis op een stoel zitten, zitten ze op chemie.’

Werken aan een positief imago: voor heel wat industriële bedrijven is het een nieuwe opdracht. Een belangrijke opdracht, al zal de pr-dienst nooit het dagelijks bestuur van een bedrijf overnemen. ‘We moeten ons bezinnen over de vraag hoe we de industrie aantrekkelijker kunnen maken’ stelt Peter Leyman, CEO van Volvo in Gent. ‘Daar bestaan verschillende mechanismen voor. In de jaren zeventig heeft ons moederbedrijf in Zweden erkend dat bandwerk niet aan de mens is besteed, sindsdien worden onze wagens gebouwd in roterende teams. Het bandwerk verdwijnt niet, maar dankzij het rotatiesysteem moet een arbeider slechts twee uur hetzelfde werk verrichten, in plaats van acht uur, elke dag. Daarnaast kennen we de teamleden verantwoordelijkheden toe die ze vroeger niet hadden en integreren we managementtechnieken in de teams. Zo verhogen we de betrokkenheid van onze werknemers. Die interne aanpassing heeft meer dan tien jaar tijd gekost, maar werpt nu wel zijn vruchten af.’

Leveren de overheden voldoende inspanningen om de industrie te ondersteunen?

PETER LEYMAN (Volvo): Nee. Om te beginnen lijken ze maar niet te beseffen dat we ons in een andere economische omgeving bevinden dan tien of vijftien jaar geleden. De economie wordt niet meer aangedreven door Belgisch kapitaal, we leven in een geglobaliseerde markt. Zowel de federale als de Vlaamse regering moeten durven erkennen dat ze niet bij machte zijn om grote concerns te dicteren hoeveel ze moeten investeren in België. Dat soort beslissingen wordt boven hun hoofd genomen. Ze kunnen wél gunstige voorwaarden creëren om industrie aan te trekken en grote bedrijven hier te houden. Wat onvoldoende gebeurt. Daarom pleit ik voor de oprichting van een speciale overheidsdienst of de aanstelling van een politicus die al zijn energie wijdt aan overleg met de industrie over mogelijke maatregelen om bedrijven hier te houden en naar hier te lokken.

JOHN DEJAEGER (BASF): Wanneer zich een drama zoals bij Ford-Genk voordoet, schrikt de overheid plots wakker en worden er maatregelen genomen die eigenlijk veel eerder genomen hadden moeten worden. Ik vrees alleen dat we nog wel enkele drastische saneringen zullen beleven door het trage optreden van de overheid. Ik zie veel goede beleidsintenties, alleen nog niet zoveel daden.

MARC DE WILDE (ACV Metaal): De overheid heeft minder speelruimte dan vroeger, mede doordat ze op een Europees niveau functioneert, maar dat mag geen excuus zijn om bij de pakken te blijven zitten. Het stoort me dat onze overheden afwezig waren bij de Europese onderhandelingen over een industriepolitiek. Verschillende landen hebben daarover adviezen uitgebracht, bij ons is dat punt noch in de Centrale Raad Bedrijfsleven op federaal niveau noch bij de SERV op Vlaams niveau aan bod gekomen.

THOMAS LEYSEN (Umicore): Sommige van onze grieven, zoals de prijsstijging van elektriciteit voor industriële gebruikers, zijn gehoord. De overheid had een hogere heffing op het elektriciteitsverbruik ingevoerd omdat ze ervan uitging dat elektriciteit goedkoper zou worden dankzij de liberalisering van de elektri- citeitsmarkt. Doordat die liberalisering vooralsnog enkel op papier bestaat, blijft de basisprijs echter gelijk en gaat ze zelfs licht omhoog. Met een dubbele prijsstijging voor ons tot gevolg. Voor Umicore kwam dat neer op tien tot twintig miljoen euro meer per jaar. Toen hebben we uitgelegd: deze heffing leidt tot de sluiting van fabrieken. Sinds Ford-Genk wordt er eindelijk nagedacht over zulke kwesties. Het is een begin. We vragen de overheid een grondige studie te maken over de effecten en mogelijke averechtse effecten van geplande maatregelen. Waarom duurt het in Vlaanderen minstens acht maanden om een bouwvergunning te krijgen, terwijl die klus in andere landen in zes weken geklaard kan zijn? In de huidige Europese markt doet die administratieve rompslomp ondernemers beslissen om geplande investeringen in een ander land te doen. In plaats van bijkomende handicaps hebben we nood aan sterkere troeven, bijvoorbeeld via de verdere ondersteuning van onderzoek en ontwikkeling. Europese landen die de voorbije jaren grote vooruitgang hebben geboekt op industrieel vlak, zoals Finland, hebben die winst gerealiseerd via onderzoek en ontwikkeling. Het Interuniversitair Micro-Elektronica Centrum IMEC bewijst dat Vlaanderen dezelfde troef heeft: op het vlak van micro-elektronica behoort IMEC tot de absolute wereldtop. Dat de Marslanders van NASA uitgerust zijn met zonnecellen op basis van substraten van het zeldzaam metaal germanium, gemaakt door Umicore, hebben we te danken aan onze samenwerking met het kenniscentrum.

Er is dus nog een toekomst voor de industrie in België?

DEJAEGER: Ik zie niet in hoe we het ooit zonder industrie zouden kunnen rooien. De industrie is goed voor een kwart van de totale tewerkstelling in België en vertegenwoordigt meer dan 80 procent van onze export. De vraag is dus niet: industrie of geen industrie? De vraag is: hoe kunnen we voorkomen dat ze wegtrekt?

LEYSEN: We moeten ons verzetten tegen de fatalistische gedachte dat de industrie op termijn uit België wegtrekt. Haar relatieve belang in onze economie zal afnemen, maar we moeten ervoor waken dat we de aanwezige bedrijven niet wegjagen.

LEYMAN: Het wordt tijd dat de overheden zich eens bezinnen over die kwestie en een duidelijk standpunt formuleren. Ze geven wel te verstaan dat ze nog een toekomst zien, maar ze handelen er niet naar.

Kunnen we uitblinken in bepaalde sectoren?

LEYSEN: Het zou verkeerd zijn om ons toe te spitsen op een of twee sectoren. In uiteenlopende sectoren hebben we bedrijven met wereldfaam. Zelfs in de textiel, die grotendeels is verhuisd naar de lagelonenlanden. Umicore behoort dan weer tot de wereldtop in materialen voor herlaadbare batterijen.

DE WILDE: Een ander voorbeeld: we zien dat gieterijen zich in Vlaanderen verankeren, ondanks het feit dat de sector zich verplaatst naar Centraal-Europa. Onze bedrijven zijn sterk in innovatie, wat zich bijvoorbeeld uit in het gebruik van mechatronica, een betere logistieke opbouw, betere contacten met klanten… Waarom blijft de auto-industrie in België, maar niet in Nederland? Dat is het resultaat van onze arbeidsorganisatorische vernieuwing.

De belangrijkste bedreiging voor de Belgische industrie lijken de hoge loonlasten.

LEYSEN: We moeten niet de ambitie koesteren om de loonkosten te laten zakken tot op het niveau van landen als China, maar we moeten er wel voor zorgen dat we in Europa concurrentieel worden. Vandaag liggen de loonkosten in België meer dan tien procent hoger dan in de meeste andere West-Europese landen.

DEJAEGER: Voor een shiftmedewerker betaal ik in België 25 procent meer aan loonlasten dan in Duitsland. Duitsland is nochtans geen ontwikkelingsland, hè. In tegenstelling tot wat de overheid beweert: de belastingdruk neemt niet af, hij stijgt zelfs licht. Dat is voor een groot stuk te wijten aan de sociale zekerheid. Nu pleit ik niet voor een ontmanteling van onze sociale zekerheid, maar het lijkt me toch noodzakelijk om onze verzorgingsstaat wat af te bouwen om de lasten te kunnen verlagen en onze concurrentiepositie te vrijwaren. Ik denk dat we geen andere keuze hebben. Ik verwijt de overheid en de sociale partners een onvolwassen houding in deze discussie. Ze hebben niet de moed om een vervelende boodschap aan de bevolking over te brengen. Zeker niet in de aanloop naar de verkiezingen. Nee, vandaag moet alles gratis.

LEYMAN: Om de sociale zekerheid te financieren, wordt vandaag de creatie van welvaart belast. Ik zeg: belast niet de creatie van welvaart, maar wel het verbruik ervan.

DE WILDE: Een andere financiering dringt zich inderdaad op, want we kunnen de sociale zekerheid niet meer dragen met inkomsten uit arbeid. Als vakbond pleiten wij voor een tweepijler- financiering, waarbij risico’s in verband met werkloosheid, ziekte en pensioenen worden gefinancierd via de lasten op arbeid, terwijl de kosten van kinderbijslagen en gezondheidszorg worden gedekt door de algemene middelen.

Een ander heet hangijzer: de vraag naar meer flexibele arbeidsvoorwaarden.

DEJAEGER: Bij BASF in Antwerpen geldt een 35-urige werkweek. Een gunstige regeling voor de werknemers, maar tijdens de laatste cao-onderhandelingen eisten de vakbonden niettemin een bijkomende verlofdag. Zwaar tegen mijn zin heb ik die dag toegestaan. Dat terwijl Duitsland opnieuw de beweging naar een 40-urige werkweek inzet. Werknemers met een zekere anciënniteit hebben bij ons tot 50 verlofdagen in een jaar. Dat zijn twee volle maanden! Van alle BASF-werknemers ter wereld, hebben die in België de kortste arbeidsduur. Bij ons presteert een werknemer jaarlijks 1550 uren, in de Verenigde Staten zijn dat 1850 tot 1900 uren.

LEYMAN: Onze wetgeving laat een grote mate van flexibiliteit van werk toe. Wij kunnen zonder probleem een nachtploeg opstarten, terwijl dat in Nederland bij de wet verboden is. Dat we desondanks in een strak keurslijf zitten, is het gevolg van de zwaar bevochten akkoorden tussen vakbonden en werkgevers. Zowel de vakbonden als de werkgever moeten een langetermijnvisie ontwikkelen, verder kijken dan het interprofessioneel akkoord voor de komende twee jaren.

LEYSEN: Toen Umicore de regeling voor de stilstand tussen Kerstmis en nieuwjaar wilde veranderen, moesten we drie maanden op voorhand een bijzondere ondernemingsraad samenroepen. In de VS kunnen we het personeel op dinsdag vragen of het tijdens het weekend kan voortwerken om extra bestellingen te verwerken. Ziedaar het verschil!

DE WILDE: Tijdens onderhandelingen met de werkgever worden principes vastgelegd, bepalen we een kader, maar binnen dat kader is er een grote bereidheid tot flexibiliteit. Werknemers onderkennen immers de nood aan flexibiliteit. Met principes alleen houden we een industrie niet overeind, we moeten ook pragmatisch handelen. Al sinds 1984 onderhandelen wij over flexibiliteit vanuit het principe van behoud van competitiviteit. We streven naar een hogere arbeidsproductiviteit. Daarom hebben we eind jaren tachtig in de metaalindustrie gekozen voor een verkorting van de loopbaan in plaats van voor een kortere werkweek, zoals in Duitsland. Bedrijven vragen flexibele en productieve werkkrachten, die overuren willen presteren. Dat die werkkrachten sneller opgebrand raken, nemen ze er wel bij. Het brugpensioen weegt minder zwaar op hun kostenstructuur dan een lage productiviteit. Bedrijfsleiders voor wie flexibiliteit een must is, staan dan ook zelden op de tribune voor de afschaffing van het brugpensioen. Ze beseffen goed dat het brugpensioen herstructureringen vlotter doet verlopen. In het openbaar spreken ze zich uit voor een afbouw van het brugpensioen, maar tijdens onderhandelingen met de vakbonden luiden ze een andere bel.

Moet het onderwijs beter worden afgestemd op de noden van de industrie?

DEJAEGER: Ja, al ben ik de eerste om toe te geven dat de industrie daar ook zelf werk van moet maken. Niets staat ons in de weg om bijvoorbeeld met universiteiten samen te werken. Wat we dóén, trouwens. Kijk maar naar de samenwerking tussen de industrie en de universiteiten van Leuven, Aken en Eindhoven. Ik hoop op een soortgelijk project met de universiteiten van Rotterdam en Antwerpen en de regio Vlissingen, een gouden driehoek waar de chemie voor een enorme werkgelegenheid zorgt. Zulke samenwerkingsverbanden hebben een groot economisch potentieel, over de landsgrenzen heen. Wat me als werkgever in de chemie wel verontrust: steeds minder studenten kiezen voor wetenschappelijke richtingen. De eerste kandidatuur aan de universiteit telt amper nog 25 studenten scheikunde, ooit waren het er 100 of 120. We vinden nog voldoende geschikt personeel, ja, maar dan vooral doordat veel bedrijven rond de Antwerpse haven rationaliseren en hun personeel bijgevolg bij ons komt aankloppen.

LEYSEN: Ons onderwijs is goed, alleen moeten universiteiten zich volgens mij specialiseren om te voorkomen dat ze hun aantrekkingskracht verliezen in de Europese markt voor universiteiten. Het is gewoon onmogelijk om in alle studierichtingen tot de top te behoren. Voorts vrees ik dat onze universiteiten worden benadeeld als ze hun cursussen in het Nederlands aanbieden, omdat dat studenten uit het buitenland weghoudt. Als meer Belgische studenten naar het buitenland trekken dan omgekeerd, dreigen op termijn ook onze docenten te verhuizen. En natuurlijk betreur ik dat veel jongeren kiezen voor opleidingen die niet door de markt worden gevraagd. Het is mooi als iedereen psychologie wil studeren, maar daar hou je de economie niet mee draaiende.

Bedrijven klagen over kafkaiaanse administratieve verplichtingen. Een paar voorbeelden?

LEYMAN: Al die documenten en formulieren: het is een echte lijdensweg. Als we overgaan naar tijdelijke werkloosheid, begrijp ik dat daar enkele documenten aan te pas moeten komen. Ik begrijp echter niet waarom die documenten persoonlijk door alle werknemers moeten worden ondertekend. In een bedrijf met twaalf werknemers vormt dat geen probleem, maar wij hebben 4000 werknemers en moeten dus 4000 documenten verdelen.

LEYSEN: Ik heb de indruk dat er steeds meer procedures en regels komen. We moeten zelfs een vergunning aanvragen als we grond op één perceel van ons industrieel terrein uitgraven om het naar een ander perceel op dat terrein te brengen.

DEJAEGER: We moeten twee jaar wachten op een vergunning voor de bouw van een installatie die identiek is aan een reeds bestaande installatie. Dat is toch te gek voor woorden!

Ook de strenge milieunormen zijn een doorn in het oog van de industrie. Jullie imago als vervuiler maakt echter elke kritiek, hoe terecht ook, verdacht.

LEYSEN: De industrie kan leven met een strenge milieuwetgeving, maar de overheid moet afleren om nog een schep bovenop de Europese normen te doen. Een Europese regel moet voor iedereen gelijk zijn. Anders worden we concurrentieel benadeeld.

DE WILDE: Een milieunorm kan een troef zijn. Als je de tijd krijgt om ze te implementeren, heb je een voorsprong op die landen die ze achteraf evengoed moeten toepassen. Denemarken levert het bewijs: wind en water vormen er een belangrijke groeikracht in de industrie.

LEYMAN: Volvo is traditioneel een van de eerste om milieubeschermende regels in te voeren. Het afvalwater dat wij lozen in het kanaal, is zuiverder dan het water dat al in het kanaal vloeit. Om maar te zeggen dat we geen bezwaren hebben tegen strikte milieunormen. Zolang ze redelijk zijn. In 1991 hebben we een braakliggend terrein van 15 hectare gekocht als industriegrond, vandaag mogen we het niet bebouwen omdat er enkele bomen op staan. Hoewel het terrein nog altijd ingetekend staat als industriegrond. Dat is absurd.

DEJAEGER: Tegen 2012 moet zes procent van onze energie gewonnen worden uit wind, maar is dat realistisch? En waar halen we de energie als er onvoldoende wind waait? Kan iemand trouwens eens de implicaties van de Kyoto-normen toelichten? De Kyoto-regeling in België is een draak. Een draak die al zoveel koppen heeft gekregen, dat de politici er met een boog omheen lopen. Milieuregels worden vaak opgesteld zonder voorafgaand onderzoek over hun haalbaarheid. Probeer je eens te verplaatsen in het hoofd van de ondernemer uit het buitenland die verneemt dat de kerncentrales in ons land tegen 2015 sluiten, dat windenergie drie keer duurder is en dat de overheid heeft beslist om steenkool te vervangen door biomassa die we echter nog niet hebben. Hoe wil je die ondernemer aantrekken, als hij niet eens de zekerheid heeft dat hij in 2015 het licht kan aansteken?

De kwaliteit van de Vlaamse industrie overstijgt het Europese gemiddelde, menen veel deelnemers aan de enquête. We hoeven dus nog niet te vrezen dat de industrie hier weldra wegtrekt?

DEJAEGER: Multinationals zoals BASF zijn naar België gekomen vanwege onze centrale ligging. Dankzij de haven van Antwerpen, de autosnelweg, het spoor en de binnenwaterwegen is heel Europa vlot bereikbaar. Voorts heeft de Belg en zeker de Vlaming traditioneel een goede talenkennis, maar hij verliest wel stilaan die troef. De kennis van het Frans en het Duits gaat er sterk op achteruit. Al bij al reikt de kwaliteit van onze industrie nog wel boven het Europese gemiddelde, de vraag is alleen of dat zo blijft. Dat zal afhangen van de groeikansen die de industrie krijgt.

LEYSEN: Grote bedrijven die hier blijven, doen dat omdat ze daar een goede reden voor hebben. Ze wegen de hoge loonkosten en de zware administratieve lasten af tegen de kwaliteit en productiviteit van het personeel.

LEYMAN: Sommige arbeidsintensieve industrieën zullen wellicht verhuizen wegens de hoge loonkosten. De automobielsector heeft de handicap van de loonkosten opgevangen via een verregaande automatisering. Automerken kiezen er nu steeds vaker voor om de productie onder te brengen daar waar de klant zich bevindt. Wegens de kosten van het transport, maar ook de complexiteit en de specificaties van het product. Een voorbeeld: in de VS mogen wagens geen knipperlichten aan de zijkant hebben, in Europa wel. In een aantal staten van de VS mogen benzinetanks enkel nog worden geassembleerd in metaal. Voor één product bouwen wij op dit moment 53 verschillende soorten benzinetanks, in de eerste plaats om in orde te zijn met de wettelijke voorschriften in de verschillende markten. Al die types in één fabriek assembleren, is niet noodzakelijk de goedkoopste en meest efficiënte optie.

DE WILDE: De sluiting van Philips-Hasselt en Renault-Vilvoorde tasten het geloof in de industrie ernstig aan. Als we voorbij die drama’s kijken, zien we echter voldoende potentieel voor een mooie toekomst.

Door Bart Vandormael

‘Hoe wil je de buitenlandse ondernemer aantrekken, als hij niet eens de zekerheid heeft dat hij in 2015 het licht kan aansteken?’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content