De mooiste plek in Koerdistan

Aan het busstation in Kars vraagt een man met luide stem en een pelsen muts vriendelijk waar we vandaan komen. “Belcika?”, herhaalt hij drie keer. Het zegt hem niets. We halen een boekje boven met een mini-wereldkaart in en wijzen ons land aan. “Aha! Europa.” Dan schuift de vinger van de man over het kaartje heen, naar het oosten, voorbij Turkije, tot in Armenie.

“Wat een rommel!”, fulmineert de man plots hevig, terwijl hij doet alsof hij het boekje weg gooit. De man blijkt een Azeri te zijn uit Naxcivan, de Azerbeidjaanse enclave in Armenie. Op onze wereldkaart is dat stukje Azerbeidjan wegens plaatsgebrek opgeslokt door Armenie. “Naxcivan is Armenie niet he!”, roept de man boos. “Armenie, daar wonen de slechtste mensen! En de paus is een junkie!” De man draait zijn hoofd en loopt ostentatief weg. Even later zitten we naast elkaar op dezelfde bus, richting Igdir.

Het stadje Dogubeyazit oogt sjofel. Er rijden meer venters met stootkarren dan auto’s door de straten. Jonge schoenpoetsertjes schuimen de theehuizen af op zoek naar vuil leder. Een bedelaar met een ontbloot misvormd been zingt religieuze liederen, gezeten op de ijskoude grond.

De vrieslucht bemoeilijkt het ademen. Bovendien hangt er een permanente smog boven de stad, afkomstig uit de kachels waarin zowat alles wat brandbaar is, wordt opgestookt. Anja krijgt er hoestaanvallen van, die alsmaar heviger worden.

Dat we weer in Koerdistan zitten, wordt meteen duidelijk. Telkens ik mijn camera richt, gaan de vingers in V-vorm omhoog. In een theehuis roept een man “Leve leider Apo!” (waarmee PKK-leider Abdullah Ocalan wordt bedoeld), in de veronderstelling dat ik een videocamera vast heb.

Deze stad wordt bestuurd door burgemeester Mukaddes Kubilaj van de Koerdische Partij voor een Democratische Maatschappij (DTP). Kubilaj is een vrouw, en dat is op zijn minst bijzonder in een mannenmaatschappij als deze.

Al reizend proberen we de plaatselijke bevolking altijd in hun eigen taal te begroeten. Wanneer we hier “Rojbas!” groeten, in de plaats van het gangbare Turkse “Merhaba!”, volgt steevast een verrast “Hohohoh!” en een welgemeende handdruk.
“Weet je waarom Koerden zo veel kinderen hebben?”, vraagt boekhandelaar Hassan me. “Zo zullen we in de toekomst de Turken in aantal overtreffen.”

Hier wordt amper Turks gesproken, zelfs niet als er een agent of soldaat passeert. En die zijn alweer massaal aanwezig. Net buiten de stad bevindt zich een legerkazerne met een indrukwekkend parkeerterrein voor tientallen tanks.

In de winkelstraat worden soldatensouvenirs verkocht. Stoere postkaarten die miliciens naar moederlief kunnen sturen, en kalenders met een schaars geklede dame op de achterkant, om de dagen legerdienst af te tellen.
Die miliciens zijn de beste klanten bij de fotograaf waar ik mijn foto’s op CD laat branden. Een inkijkalbum bevat meer soldatenportretten dan huwelijksfoto’s. “Alles voor het vaderland!”, staat er bij een paar dromerige soldatenogen die boven een landschap van machtige bergen werden gemonteerd. Voor de doorsnee inwoner van Dogubeyazit is fotografie een onbetaalbaar luxe-product.

De schoonheid van Dogubeyazit ligt in de directe omgeving ervan. De Ararat-berg, 5137 meter hoog, waakt als een grote vriendelijke reus over de stad.
Na de woelige jaren ’90 is het toerisme in Dogubeyazit weer toegenomen. Wandelend door de stad, word ik spontaan aangesproken door medewerkers van drie verschillende reisbureau’s, die expedities naar de top organiseren. All-in prijzen varieren van 400 tot 700 euro per persoon voor de vierdaagse trektocht. (Zomer 2008: Wat denken jullie er van, Ivo, Ben, Rene, …?)

Metin van Ararat Trekking is een ervaren berggids met licentie. “Iedereen die de berg op wil, moet officieel toelating krijgen. Een kopie van het paspoort wordt naar het bevoegde ministerie in Ankara gestuurd. Alleen Armeense staatsburgers mogen er niet op. Eenmaal op de top, planten veel klimmers de vlag van hun land. Geen probleem als dat een Amerikaanse of Nederlandse vlag is. Maar een Armeense driekleur op de top van de Ararat, dat kan niet.”

“Soms neem ik Armeniers mee met een dubbele nationaliteit. De symbolische betekenis van de Ararat, die ooit hun berg was, is zo groot dat ze vaak in tranen uitbarsten als ze de top bereiken.”

Enkele kilometers buiten de stad liet de Koerdische stamleider Colak Abdi Pasha, en later zijn zoon Ishak, in 1685 een paleis bouwen. De bouw zou 100 jaar aanslepen. Het resultaat, een architecturaal amalgaam van Seljoekse, Ottomaanse, Perzische en Armeense stijlen, is van een zeldzame, sobere schoonheid.

De poort blijft gesloten bij dit bibberweer, maar de vergezichten van op de achterliggende heuvels zijn me meer waard. Zes jaar geleden stond ik hier al een keer te genieten, toen zonder sneeuw, en werd ik op slag verliefd op dit landschap. Dit is de mooiste plek in Koerdistan.

Boven de bruine wolk, die als een deken de stad toedekt, is de lucht weer fris en helder. Op weg naar een dorpje aan de voet van het paleis, blaft een stel herdershonden me onmiddellijk terug. Voorbij een gerestaureerde Ottomaanse moskee en de ruine van een Urartisch fort, bevindt zich de gestreepte turbe van de 18de-eeuwse Koerdische schrijver Ahmedi Xani. Ook hier is de deur op slot, bij gebrek aan bezoekers.

Op het omliggende kerkhof geeft chauffeur Ibrahim ons een steentje. Als we het in een kuiltje van een recht opstaande zerk kunnen mikken, dan zal onze wens werkelijkheid worden. Ons steentje blijft liggen. Dat van Ibrahim valt er weer uit en verdwijnt in het dik pak sneeuw er onder.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content