Op 6 juni 1944, precies zestig jaar geleden, landden 130.000 geallieerde soldaten op de stranden van Normandië. Hun komst was voor het Duitse leger een volslagen verrassing. Een blik in de militaire, politieke en strategische agenda’s die aan de landing voorafgingen.

INFO : De auteur is historicus en onder meer auteur van ‘De Eeuwige Oorlog. 3000 jaar moderne oorlogvoering’.

‘S ie kommen! Sie kommen!’Met deze woorden begint de legendarische scène uit The Longest Day, waarin een verbijsterde majoor Pluskat vanuit zijn bunker de Brits-Amerikaanse armada ziet opdoemen en er zijn oversten tevergeefs van tracht te overtuigen dat de invasie is begonnen.

Die zesde juni was de Duitse legertop er inderdaad gerust op. Als er al een invasie zou plaatsvinden, dan was de meest logische plek Calais en niet het rotsachtige en relatief ver van Engeland gelegen Normandië. De belangrijkste troef van de Duitsers was de Atlantikwall. Deze moderne variant van de Chinese Muur met zijn duizenden bunkers en geschutstellingen was vanaf 1941 gebouwd onder leiding van ingenieur Fritz Todt, en moest elke invasie van de Pyreneeën tot de Noorse fjorden afweren. Het was ook dat verhaal dat de nazi-propagandadiensten het grote publiek voorhielden.

De dag voor de invasie had ook veldmaarschalk Erwin Rommel, die de verdediging van Noord-Frankrijk superviseerde, ‘geen nieuws van het Westelijk Front’ te melden. Hoewel Rommel ervan overtuigd was dat de geallieerden vroeg of laat de oversteek zouden wagen, vertrok hij de vijfde juni naar Duitsland om er de verjaardag van zijn vrouw te vieren. Toen hij de volgende dag in aller ijl terugkeerde, stonden 130.000 geallieerde soldaten op de Normandische stranden en was het ’tweede front’ een feit.

Op dat tweede front had sovjetleider Stalin, wiens land in 1941 dreigde te bezwijken onder de Duitse druk, herhaaldelijk aangedrongen bij zijn westerse bondgenoten. Tot 1943 echter beschikten de Amerikanen noch de Britten over voldoende manschappen en materieel voor een continue meerfrontenoorlog. Daarbij hadden Londen en Washington elk hun eigen agenda. De Britten verleenden voorrang aan perifere operaties in het Middellandse-Zeegebied, onder meer om hun olievoorraden in het Midden-Oosten te beschermen. En hoewel enkele VS- generaals al in 1942 hardop droomden van een landingsoperatie in West-Europa, concentreerde de Amerikaanse strategie zich vooral op de strijd tegen Japan. Bovendien was de aanvoer van de Amerikaanse troepen en hun uitrusting naar Groot-Brittannië een gevaarlijke klus, omdat overal in de Atlantische Oceaan de U-boten van admiraal Karl Dönitz op de loer lagen. Redenen te over dus om de gewantrouwde ‘rode tsaar’ Stalin te laten wachten – in 1943 landden de westerse geallieerden reeds in Sicilië en op het Italiaanse vasteland, maar dat beschouwde de sovjetleider niet als een acceptabel tweede front.

Optimisme

De voorbereiding van de invasie van West-Europa begon pas echt in het voorjaar van 1943, nadat de krijgskansen zich in het voordeel van de geallieerden hadden gekeerd. Op 2 februari had het Zesde Leger in Stalingrad de wapens neergelegd; drie maanden later capituleerde het legendarische Afrikakorps. Tegen die tijd was ook de dreiging van de U-boten afgenomen, onder meer omdat specialisten van het Britse Bletchley Park de Duitse geheime codes hadden gekraakt en de vaarroutes hadden gedetecteerd.

Het optimisme was er duidelijk, getuige de aanstelling in maart 1943 van sir Frederick Morgan, als stafchef van een nog te benoemen algemeen opperbevelhebber voor de operaties in West-Europa. Sommige topmilitairen wilden begin april 1943 een grootscheepse landing uitvoeren, maar dat plan werd snel naar de prullenmand verwezen. Een argument was de beperkte actieradius van de Spitfire – toen het belangrijkste geallieerde jachtvliegtuig -, waardoor de grondtroepen onvoldoende luchtdekking zouden krijgen.

Er diende inderdaad nog heel wat te worden gesleuteld. Onder meer aan de coördinatie tussen de verschillende krijgsmachtonderdelen. Het fiasco van Dieppe lag immers nog vers in het geheugen (zie kaderstuk). Ook de logistiek vroeg heel wat denkwerk. Zo waren de technici druk bezig met de ontwikkeling van speciale pantservoertuigen, onder meer om de vele kustobstakels op te ruimen. Een andere kwestie was de samenwerking met het Franse verzet. Dat bestond lange tijd uit los van elkaar opererende groeperingen, die pas in mei 1943 de algemene leiding van generaal Charles de Gaulle erkenden. Het waren trouwens niet de enige storingen.

Zo vond de Britse veldmaarschalk Bernard Montgomery, de gelauwerde overwinnaar van El Alamein, dat de post van opperbevelhebber hem toekwam. Maar daar wilden de Amerikanen niet van weten. In Washington circuleerde lange tijd de naam van stafchef George Marshall als opperbevelhebber voor West-Europa. Uiteindelijk bleef die op bevel van Franklin Roosevelt, omwille van zijn organisatorische talent en politiek doorzicht, in de VS. In januari 1944 kreeg generaal Dwight D. Eisenhower het commando over de SHAEF, de Supreme Headquarters Allied Expeditionary Forces. Deze intergeallieerde staf bestond uit acht topofficieren van de drie krijgsmachtonderdelen, vier Amerikanen – Eisenhower incluis – en vier Britten, waaronder Montgomery.

Ook met de Sovjets werden de plooien gladgestreken. Tijdens de conferentie van Teheran, van 28 november tot 1 december 1943, kreeg Stalin de formele belofte dat er in 1944 een tweede front zou komen in West-Europa. Dat was een hele geruststelling voor de sovjetleider, die tot dan toe voortdurend met de schrik had gezeten dat de westerse geallieerden het op een akkoord met Hitler zouden gooien.

Fake

Het geallieerde invasieplan droeg de codenaam Roundhammer, een samentrekking van Sledgehammer en Roundup, twee eerdere plannen. Maar het was Winston Churchill die begin 1944 koos voor de naam Overlord of ‘Opperheer’. De literair aangelegde Britse premier vond namelijk dat van dat woord een onweerstaanbare kracht en een mythische wraakzucht uitgingen. Een geschikte naam vinden, was nochtans de minste zorg van de SHAEF. Een topprioriteit was het vastleggen van de landingsplaatsen.

Al in 1943 waren de geallieerde planners afgestapt van het zwaar verdedigde Calais en werden de mogelijkheden om in Normandië troepen aan land te zetten, onder de loep genomen. Ook Eisenhower en de SHAEF waren van mening dat een landing in Normandië het meeste kans op slagen had, op voorwaarde dat de Duitsers op het verkeerde been werden gezet.

Daarom werd een volledig ‘fake’ leger uitgebouwd, bestaande uit dummy voertuigen en vliegtuigen die op fictieve bases in Zuidoost- Engeland werden opgesteld. Recht tegenover Pas de Calais dus. Om alles nog echter te laten lijken, circuleerden er nep huwelijks- en overlijdensberichten van soldaten en vielen belangrijke documenten ’toevallig’ in handen van Duitse spionnen. Kers op de taart was de aanstelling van de bij de Duitsers erg bekende Amerikaanse generaal George Patton als bevelhebber.

Operatie Quicksilver – een remake van een operatie uit de Eerste Wereldoorlog, waarbij de Britten in Palestina de Turken met een linnen cavaleriestrijdmacht om de tuin hadden geleid – werd een gigantisch succes. Tot 6 juni 1944 bleef het Duitse opperbevel in de waan dat Pattons ‘Veertiende Leger’ zich voorbereidde op een aanval via Calais.

Al die tijd richtten Eisenhower en zijn medewerkers hun aandacht op een 200 kilometer meer naar het westen gelegen kuststrook. Die werd verdeeld in vijf landingszones: twee Amerikaanse, Omaha en Utah; twee Britse, Sword en Gold; en een Canadese, Juno. Enkele uren voor de ontscheping zouden achter de Atlantikwall luchtlandingseenheden worden gedropt, onder meer om een onmiddellijke Duitse tegenaanval te vertragen. Vooraleer echter er één soldaat aan land kon worden gezet, had de geallieerde luchtmacht nog een belangrijke klus te klaren.

Bommencampagne

Het probleem was niet de Luftwaffe – wat ervan overbleef, werd ingezet aan het Oostfront of ter verdediging van het Reich – maar dé kopzorg waren de sterke landstrijdkrachten in Noord-Frankrijk. Die telden heel wat elite-eenheden, SS-pantserdivisies en Fallschirmjäger of para’s. De amfibische operaties in Italië hadden Eisenhower en zijn medewerkers immers geleerd hoe gevaarlijk het was om troepen te ontschepen op stranden die niet geïsoleerd waren van het vijandelijke hinterland. In september 1943 bijvoorbeeld, waren 60.000 geallieerde soldaten vier dagen lang vastgepind gebleven op de kust van Salerno. Een algemeen debacle kon op het nippertje worden voorkomen, nadat het geallieerde opperbevel elk beschikbaar gevechtsvliegtuig naar de invasiestranden had gezonden om de toegesnelde Duitse pantsermassa te vernietigen.

Na enige discussie met de Britse air marshal Arthur Harris begon nagenoeg de ganse geallieerde luchtmacht vanaf eind maart 1944 met haar grootscheepse offensief ter voorbereiding van D(ecision)-Day. Dag na dag viel de geallieerde luchtmacht stations, verkeersknooppunten en andere belangrijke doelwitten aan. Om de precieze bedoelingen van de SHAEF te verhullen, concentreerden de raids zich niet enkel op Normandië, maar op gans Noord-Frankrijk. De Atlantikwall bleef grotendeels gespaard. Die zou in het kader van operatie Neptune, het maritieme luik van Overlord, op de dag van de invasie massaal bestookt worden door de slagvloot van de Britse admiraal Bertram Ramsay.

Niettegenstaande de geallieerde luchtarmada’s haast ongehinderd hun vernietigende opdracht uitvoerden, leken de Duitsers weinig argwaan te koesteren. Alleen Rommel voelde zich niet echt op zijn gemak. De ‘Woestijnvos’ besefte namelijk dat de geallieerden, precies vanwege hun verpletterende luchtoverwicht, enkel konden worden verslagen op de stranden. Eens voorbij de Atlantikwall was er geen houden meer aan, zo redeneerde Rommel terecht. Ook was hij er niet meer zo zeker van dat de geallieerden via Calais zouden proberen aan land te komen. Waarom anders vielen hun vliegtuigen een zo brede landstrook aan? Een landstrook die overigens steeds meer op een geïsoleerd eiland begon te lijken.

Plensregen

Veiligheidshalve beval de veldmaarschalk in april 1944 de plaatsing van tienduizenden obstakels op de Normandische stranden en stationeerde hij een aantal divisies dichter bij de kust. Maar het was te laat. Rommel moest de verdedigingswerken stopzetten, omdat de arbeiders nodig waren voor de continue herstellingswerkzaamheden in het binnenland.

Begin mei 1944 waren de geallieerden klaar om de oversteek te wagen. Toch aarzelde Eisenhower. De supreme commander wilde er zeker van zijn dat niets over het hoofd was gezien. ‘Ike’ was ook danig verontrust door de gebeurtenissen tijdens de militaire manoeuvres in Slapton Sands op 28 april 1944. Toen hadden Duitse E-boten een aantal landingsvaartuigen vernietigd, waarbij meer dan 700 soldaten van de vierde Amerikaanse Infanteriedivisie om het leven waren gekomen. Uiteindelijk, mede onder druk van doordouwer Montgomery, besliste Eisenhower de landing uit te voeren begin juni. Althans indien de getijden en het weer dat toelieten. Een cruciale rol in deze laatste etappe speelde de Britse officier James Stagg, hoofd van de meteorologische dienst van de SHAEF.

Stagg legde Eisenhower uit dat 6 juni de meest geschikte dag was. Het zou volle maan zijn – essentieel bij luchtlandingsoperaties -, de getijden waren gunstig en aan de plensregen boven het Kanaal zou tijdelijk een einde komen. Dat laatste wist de Duitse meteo niet, omdat die vanwege de alomtegenwoordigheid van de geallieerde vloot weinig gegevens had over de weersomstandigheden op zee. Uitstel hield het risico in dat de Duitsers de bedoelingen van de geallieerden zouden doorhebben, temeer omdat na 6 juni de getijden gedurende twee weken een invasie haast onmogelijk zouden maken. De teerling was dus geworpen.

Kort voor het vertrek van de eerste luchtlandingseenheden, richtte Eisenhower zich tot alle invasietroepen: ‘U zult het vasteland van Europa binnendringen en er in samenwerking met andere geallieerde naties operaties uitvoeren die tegen het hart van Duitsland en op de vernietiging van de Duitse strijdkrachten gericht zijn.’ En zo gebeurde het…

Door Frank Decat

Als er al een invasie zou plaatsvinden, was de meest logische plek Calais, niet Normandië.

Het invasieplan kreeg de naam ‘Overlord’: van dat woord zou een onweerstaanbare kracht en wraakzucht uitgaan.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content