De revolutie van Hendrik Conscience

De bewustmaking van de Vlaamse volksmens begon bij het (voor)lezen van Conscience, aldus Gaston Durnez in zijn memorabele gedenkrede voor de 200-jarige jubilaris die hier exclusief wordt weergegeven.

Is het waar dat Hendrik Conscience ons volk heeft leren lezen ? Onlangs hoorde ik iemand zeggen : “Ja, Conscience heeft ons volk leren kookboeken lezen!” Daar keek ik van op. Ik geloof niet, dat het zijn fout is, dat menige Vlaming van tegenwoordig de Blauwvoet heeft vervangen door een Kokmeeuw.
Als ik over Conscience hoor spreken of lees, dan komt mij altijd weer het beeld van mijn oude Groottante Finne voor ogen, mijn pleeg- én leesmoeder. Zij heeft mij als kind leren lezen, zoals Conscience hààr bijna persoonlijk heeft leren lezen. Mijn goede tante zou dit jaar 138 jaar zijn geworden, zij is geboren in 1874. Zij was een van de zeldzame negentiende-eeuwse arbeiderskinderen die school mochten lopen, zowaar tot aan haar twaalfde jaar, al was dat niet verplicht. In die periode stond Hendrik Conscience op het hoogtepunt van zijn roem. Mijn Tante Finne heeft hem leren kennen zoals ontelbaar velen hem toen leerden kennen: hier en daar was er in de dorpen een Geleerde Mens die voor arbeiders uit de buurt voorlas en vertelde. Er bestonden zelfs kringen die, telkens als een nieuwe Conscience verscheen, geld bijeen legden om een exemplaar te kunnen kopen en er te laten uit voorlezen en het daarna te bespreken. Leesclubs, letterlijk avant la lettre.

Tante Finne vertelt Conscience

Mijn pleegmoeder heeft nooit een boek van Conscience in haar bezit gehad, en ook geen andere boeken, daar had zij geen geld voor. Maar zij kende vele verhalen van Conscience uit het hoofd en zij vertelde er over voor de kleine jongen die stil op een voetbankje bij haar zat te luisteren. En vaak waren daar mensen uit onze buurt bij. Wij zaten dan in de woonkamer-keuken, die langzaam door de avondschemer werd gevuld, met onze voeten op de Leuvense stoof. Het deksel van de vuurpot was wat opzijgeschoven en een rood schijnsel kleurde ons aangezicht en het plafond. Het was bijna een toneel uit “De Loteling”, het aandoenlijke verhaal over de arme Kempische jongeling, die er zo ongelukkig ingelot was, net zoals mijn pleegvader, die vier jaar soldaat was geweest, vier volle jaren, in Luik, en die, als hij zijn vrouw hoorde vertellen, af en toe knikte en mompelde :” C’est ça , c’est ça” . Want in die tijd leerde een Vlaamse arbeider Frans in het leger. Wat zeer nuttig was om de officieren te kunnen verstaan.

Als mijn oude Tante vertelde, werden Bavo en Lieveke vertrouwde kinderen van de familie. Zij lachten met ons mee om de ondergang van de snoever Baas Gansendonck. Zij droomden met ons over Het Geluk van Rijk te zijn, zij huilden zachtjes om Wat ene Moeder lijden kan. (Maar van een vader spreken ze niet, mompelde Nonkel dan). Het droevigste verhaal was De Plaag der Dorpen, een geschiedenis die in huis altijd wat wreveligheid bracht, want Nonkel Frans dacht zo’n beetje dat zijn vrouw dit drama van de dronkenschap bedoelde als een zinspeling op zijn eigen zondagse uitstapjes naar het Café Bij de Mandenmaker, waar hij, naar hij zei, eigenlijk alleen maar op de kaarten ging zitten kijken.

Zo heeft mijn goede oude Tante mij, in haar negentiende-eeuwse arbeidershuis, leren lezen, zoals zij het zelf vrijwel uit de mond van Conscience had geleerd, met de geestdrift van de mensen uit zijn tijd. En zo heb ik ontdekt wat de ware kern van Conscience’s literaire werk was. Tante vertelde nooit over De Leeuw van Vlaanderen. Die heb ik pas later op school en in de Guldensporenvieringen zien klauwen. Tante vertelde altijd over de zedenromans en de dorpsverhalen, waarvan zij de ondergrond en het decor nog persoonlijk had beleefd. Het systeem van de bloed- en zielehonden, die ongeletterde sukkelaars ronselden om soldaat te worden in de plaats van gegoede burgers, dat systeem was nog niet uit de volksherinnering verdwenen. De ellende van Bavo en Lieveke in de textielfabrieken van Gent was niet onbekend voor mijn tante, die een dochter van een Gentse houtsnijder was. Als Tante later ging luisteren naar Priester Daens, wist zij goed waar het om ging. De bewustmaking was begonnen bij Conscience. En Tante gaf ze door aan haar buren in het dorp. En aan haar pleegkind, dat zij eerbied inprentte voor haar helden, de boekenschrijvers.

De Goede Fee over Conscience

Ik denk nu aan een andere, een latere grote naam uit de geschiedenis van het lezen in Vlaanderen. “Nooit, zo zei Felix Timmermans, (in 1932, op een herdenking) nooit was er groter verering, dan de verering van het volk voor Conscience”. Timmermans had het ook zelf nog volop meegemaakt. Hij was er zozeer van onder de indruk, dat de eerste roman die hij zelf schreef bijna een pastiche van De Loteling was. Die roman is gelukkig nooit uitgegeven, maar ik vond het handschrift in de nagelaten papieren van de goede Fee. Timmermans was 17 jaar toen hij een eigen loteling door de Kempen liet opstappen naar de verre kazerne. Felix wist toen natuurlijk niet, dat hij later zelf op een bepaald moment een ongelooflijk grote populariteit zou genieten – en net als Conscience nog bij leven een monument zou krijgen, maar dan kleiner- en het werd prompt in de Nete gegooid. Het ligt er nog in, maar het heeft op de oever een opvolger gekregen. Er zijn standbeelden die men niet kan laten verdwijnen.

Conscience kreeg op het einde van zijn leven een standbeeld in het hart van zijn geboortestad. En vele andere eerbetuigingen vielen hem ten deel. Hij werd gehuldigd als de pionier van de Vlaamse romankunst, maar ook als een ware ridder van de pen, die ons volk een leeuwenhart onder de riem kwam steken. Zijn historische romans groeiden tot een sterke vorm van nationale geschiedenis en strijdliteratuur. Zij hebben het lied, de feestdag, het nationale bewustzijn van Vlaanderen geïnspireerd en geleid.

Hoe groot de “fan-club” van Hendrik Conscience was, hoe diep zijn invloed, wordt geïllustreerd door de viering van zijn honderdste geboortedag. In 1912 organiseerde Mane de Bom in Antwerpen een Conscience-tentoonstelling die, in die tijd zonder radio of televisiereclame, tweehonderdduizend bezoekers ontving. Het was uit die tentoonstelling dat ons huidige Letterenhuis is gegroeid, het archief en museum van onze literaire cultuur.

Dertig jaar later, in een toespraak voor de Academie, noemde de beeldrijke Felix Timmermans zijn Vader Conscience zowaar “een ster van Betlehem” en hij beschouwde hem als “een sprookjesverteller” die het arme volk in de woestenij van Vlaanderen “een droom wilde geven”. – “Hij koos bewust, zei Timmermans, om in het harde, donkere, boze leven een “fakkel” van optimisme te laten branden”. In zijn vertellingen liet hij “het schone, het ware” overwinnen. Hij schonk het volk “een luisterrijk verleden terug, een land, een natuur”.

200.000 bezoekers voor 100-jarige

Zo vertolkte de Goede Fee het beeld dat velen in Vlaanderen van de oude voorman koesterden en dat zij jarenlang bleven eren.

Daarna kwam de periode waarin de openluchtspelen over helden en heiligen minder populair werden. De oude decors hadden te lijden onder het geweld van de nieuwe tijd. De herdenkingsartikels legden nu de klemtoon op “de sociale betekenis van Groeninge” en “het democratische karakter van de opstand der Gilden”. Woordvoerders sloofden zich uit om de Franse ridders in hun blinkende harnassen niet langer te laten verslaan door flamingantische voorlopers, Gwijde van Dampierre werd opgevolgd door de “verkozenen des volks”, en Jan Breydel heette Jan met de Pet. Men herinnerde zich oude twisten over de klassenstrijd en men ging Conscience verwijten dat hij geen sociale revolutie predikte maar dat hij, de oud-strijder van 1830, een Vlaams België wilde en dat hij, tot overmaat van ramp, een moraalridder was, een zedenpreker.

Conscience schopte ook de mensen een geweten

Ik herinner mij in die geest de scherpe woorden van een grote moderne auteur, Louis-Paul Boon, die precies honderd jaar na hem werd geboren en dus ook in dit Consciencejaar zal worden herdacht. Een van zijn oudste en beste boeken, “Mijn kleine oorlog”, besloot hij met de befaamde oproep: “Schop de mensen een geweten!” Ik had mijn vriend willen overtuigen, dat ook de brave Hendrik het op zijn manier en in zijn tijdgeest zo ver had willen schoppen. Maar hij moest beginnen met het begin. Conscience moest zichzelf nog vertalen uit het Frans, om zijn volk het ABC te leren.

En toen kwam de tijd dat de eerste generatie Vlaamse cineasten naar de literatuur grepen om er beelden uit te puren. Hier en daar was de camera verduldig, maar De Leeuw werd verfilmd als een soort van bleke cowboy-film categorie B, met vijf man en één paardenkop. Het enige wat ik mij van de prent herinner, is een afgehouwen mensenhoofd dat als een voorhistorische kanonkogel over het scherm vloog. (Ik geloof niet dat het een symbolisch toneeltje was, al zijn er in de Vlaamse strijd wel eens meer hoofden op hol geslagen). O ja, en de verfoeide franskiljons werden gespeeld door Hollandse acteurs, om het verschil met de goede Vlamingen duidelijk te maken. Hollanders kunnen geen Schild en Vriend zeggen, nietwaar. Dat blijven wij hen nog altijd kwalijk nemen.

En toen kwamen de postmodernen ironisch over de Myten spreken. Geschiedenis bestaat uit mythen, de volkeren zijn mythen, het Algemeen Nederlands is een mythe, eigenlijk zijn wij allemaal mythen. En miten zijn motten. Zij hebben grote gaten in ons historisch besef geknaagd.

De Leeuw van Vlaanderen is ‘ne coureur’

Vraag tegenwoordig aan een gemiddelde Vlaamse televisiekwisser of hij De Leeuw van Vlaanderen kent, allicht zal hij antwoorden : ” Da’s ne coureur uit de Vlaanders die op doping is betrapt”. Als de huidige gemiddelde bewoner van Vlaams-Belgie de Leeuw heeft gelezen, (als), dan heeft hij hem eigenlijk gezien in een stripverhaal, of hij herinnert zich hem van horen zeggen. Wij kennen onze Klassiekers vooral van horen zeggen. (En, je weet : van horen zeggen, hoor je veel liegen).

Er zijn af en toe welwillende uitgevers geweest die de Leeuw, par acquis de conscience, weer dichter bij de lezers wilden brengen, door hem en enkele andere titels te laten hertalen, hertoetsen, herschrijven door taalingenieurs. Ik vrees, mocht men die idee nu hernemen, dat men die hertoetsing zou toevertrouwen aan een chef-kok of aan een detective uit een televisiefeuilleton. De Vlaamse streekroman is vervangen door de politiestreekroman. Onze heimat is nu een politiezone.

De canon van Gaston Durnez

Ooit liep ik rond met de idee voor een bijzondere bibliotheek. Daar zouden 25 romans in komen die in de loop der jaren een rol hebben gespeeld in de Vlaamse emancipatie, van Hendrik Conscience tot Louis Paul Boon, over Stijn Streuvels, Cyriel Buysse, Gerard Walschap e.a. Uitgevers luisterden vriendelijk naar mijn idee en glimlachten het weg. Er was geen plaats voor een Vlaams Pantheon in de tijd dat wij schrik begonnen te krijgen voor de schaduw van onze eigen identiteit. Ik betoogde dat wij al te gemakkelijk de rol vergeten die de literatuur heeft gespeeld in de Vlaamse emancipatie. Want het waren onze dichters die ons land uit de ongerijmdheid haalden. “Mooi gezegd”, glimlachte men. “Da’s misschien een idee voor een Paper of een Master aan de KU van Leuven.

Alleswetende volksvoorlichter

Maar er is hoop. De Computer, die alleswetende volksvoorlichter, is bezig ons hele boekenbezit op Internet te zetten. De boekentoren van Gent kan gesloopt worden, straks staat hij op ons scherm. Zo heb ik onlangs Baas Gansendonck herlezen op zijn eigen Web. Ik was de tweehonderdste bezoeker. De Loteling had al 2.100 bezoekers… En ik hoor dat men nu ook al boeken kan vertwitteren. Ik verwacht straks “De kerels van Vlaenderen” in drie keer drie regeltjes. In het Engels.

Ik ben, goede vrienden, gelukkig oud genoeg geworden om de grote boeken uit mijn jeugd opnieuw te kunnen lezen, zonder bang te zijn dat ik niet eigentijds ben – ik bedoel: niet tot de mainstream behoor. Ik vind Internet een zegen en ik heb van Google een werkwoord gemaakt, maar ik blijf ook, en vooral, met groot plezier een man van papier. Ik kan niet zonder een boek met gedrukte letters en prenten, met een omslag die nog geen cover is en met een echte zetduivel die hier en daar zijn grappen uithaalt. (Een journalist en een zetduivel zijn oude bondgenoten. ). Ja, als ik bij Vader Conscience aanklop, verkies ik zijn oudst mogelijke papieren editie. Ik wil zijn boeken lezen zoals mijn pleegmoeder ze heeft gelezen. Alle mussen die er in tjielpen zijn nog musschen, alle boomen hebben twee oos en alle meisjes heten nog maegd met ae.. En er moeten in die boeken prenten staan van Eduard Dujardin, (ook een flamingant met een Franse naam; de flaminganten met Franse namen zijn de goeie) …ik denk aan Dujardin zijn klare contourtekeningen in steendruk. Als je een kunstenaar wil verstaan, moet je zijn taal binnengaan, de beeldtaal van zijn tijd.

Prise de conscience

Zo laat ik mij nog eens graag in de klauwen van de Leeuw vallen. Het is als een avontuur met de teletijdmachine. Je begint de lectuur alsof het een jongensboek is uit de dorpsbibliotheek van weleer, maar spoedig zie je onder de oude zwaarden de waarden blinken waar het om ging, je voelt waarom het ontwakende Vlaanderen van weleer door dit boek gefascineerd werd. Ik lees en ik leef het heldenverhaal van een kleine gemeenschap die roekeloos weerstaat aan de reus. Ik lees weer met de ogen van de generaties voor mij, die droomden van recht voor het kleine volk, ruimte voor hun eigen dagelijkse vrijheid, in hun eigen gilde. En als de mythische Leeuw heeft gewonnen, hoor ik de Verteller zich tot de lezer van de toekomst richten, hij spreekt tot ons, en hij daagt ons uit tot une prise de conscience.

Maar niet minder graag, grijp ik, na het leeuwendeel in Groeninge, naar de dagelijkse kost uit de Kempen. In de voorbije zomer heb ik een aantal van de dorps- en stadsverhalen herlezen, de zedenromans van Conscience. Met stijgende verwondering heb ik mijn herinneringen aan vroegere lectuur bijgekleurd. Mijn oude overtuiging groeide, dat de verhalen uit zijn tweede grote inspiratietijd, waarvan het centrum hier in Schilde lag, tot zijn beste werk behoren. En ik geloof dat zij bij een groot deel van zijn lezerspubliek meer menselijke invloed hebben gehad dan zijn historische romans.

Tante Finne-verhalen

Ik noem die Loteling- en Rikke-tikke-takverhalen voor mijzelf de Tante Finne-verhalen . Zij treffen mij, om te beginnen, door hun veelzijdige inhoud. Systematisch ging Conscience het rijtje af van de onderwerpen die het volk van zijn tijd in de Vlaamse gewesten beroerden. Vooral treffen mij, in onze tijden van dexiaanse graaicultuur en Bad Banks, de uitvallen van Conscience naar wat hij de Geldduivel noemde, de hebzucht van de stedelijke burgerij en van de kasteelheren op het land, de opkomende industrie die vreselijke sloppenwijken produceerde.

’t Is waar, Conscience zette daar geen politieke sociale revolutie tegenover. Hij predikte een ommekeer in geest en hart . En er is op gewezen, dat hij in zijn landelijke verhalen ook als het ware een parallelle wereld voor zichzelf schijnt te scheppen, een wereld waarin de gevoelige man de hardheid van de strijd en de tegenslagen kon ontvluchten. Daarom ook schonk hij zoveel aandacht aan de natuur, die hij als stadsjongen had leren kennen op zijn zwerftochten in de Kempen, aan de zee zowel als in de Ardennen. Als hij iets grondig heeft bestudeerd, was het de bloemen- en plantenwereld. Hij had meer in de natuur gelezen dan in de literatuur.

Conscience had gelijk

En het is ook waar dat hij, als schrijver, toegevingen heeft gedaan aan de heersende klerikale correctheid van toen. Daar heeft men hem op aangevallen en het is een deel van zijn imago, zijn karikatuur, geworden : Conscience de halfzachte, de brave Hendrik. Maar hij had gelijk. Hij kon niet anders in die tijd, in het land van toen. Omdat hij de schrijver van het hele volk wilde zijn, het volk dat hij door zijn afkomst en door zijn ervaringen goed kende. Iedereen moest hem kunnen lezen. Om dat te bereiken, moest hij bepaalde klippen omzeilen. En hij vreesde een ideologische, politieke kloof tussen het volk. Hij streefde naar harmonie onder geloofsgenoten en vrijzinnigen, naar samenwerking van de Vlaamsgezinden uit alle windstreken. De self-made man die in een Antwerpse volkswijk als een schamele onderwijzer was begonnen, bleef als beroemde schrijver in zijn boeken les geven aan zoveel mogelijk mensen. En hij wilde, door hen gedragen, met hen mee, naar de hogere klas in de school van de wereld. Hij werd het voorbeeld van de legendarische “schoolmeester van Vlaanderen” die mijn generatie, mijn selfmade-generatie, nog heeft gekend.

Ik citeer graag de geleerde linkse Conscience-kenner Ger Schmook, die alle komma’s en punten in zijn werk wist staan. Als Ger Schmook sprak over “de man die zijn volk leerde lezen”, dan dacht hij aan de hedendaagse strijd voor alfabetisering in Zuid-Amerika. Want het volk leren lezen, het volk een taal geven, een verstaanbare stem, dat is het begin van de omwenteling. Die revolutie is bij ons begonnen met Conscience.

Mijn Tante Finne begreep of voelde dat al.

Gaston Durnez



Toespraak van Gaston Durnez, gehouden tijdens de academische zitting te Schilde bij de opening van het Consciencejaar op 14 januari 2012.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content