Pater Leonard Van Baelen betaalt Congolese boeren een eerlijke prijs voor hun producten. In de lente kreeg hij daarvoor van het weekblad ‘Time’ een erkenning. Nu ook van de lezers van ‘Knack’.

Zelfs een zware religieuze opleiding volstaat niet om een handelsgeest aan banden te leggen. In 1951 maakte de toen nog geen twintigjarige Leonard Van Baelen een bewuste keuze om de Kempen te verruilen voor de verste uithoek van het Pajottenland, waar hij zich bij de orde van de Kapucijnen vervoegde, en waar hij geen last zou hebben van de commerciële beslommeringen die hem van kindsbeen af omringden – zijn ouders runden een klein veevoederbedrijf en een winkel.

Van Baelen studeerde theologie en doceerde zijn leven lang moraalfilosofie, vooral aan de universiteit van Lovanium in de Congolese hoofdstad Kinshasa. Maar na enkele bezoeken aan het Congolese binnenland die hem zwaar schokten, gooide hij zich in de ontwikkelingshulp. In 1969 stichtte hij in de Noord-Congolese missiepost Bwamanda samen met de arts Jan Van Mullem het Centre de Développement Intégral – ondertussen in heel Congo bekend als CDI-Bwamanda.

In scherp contrast met organisaties als Artsen Zonder Grenzen en het Rode Kruis voerde CDI-Bwamanda nooit grote publiciteitscampagnes. Van Baelen en de zijnen opereerden in de schaduw, die pas verdween toen het Amerikaanse weekblad Time hem dit jaar (op 21 mei) uitriep tot een van Europa’s moderne helden, vanwege de manier waarop Van Baelen economische principes in de ontwikkelingssamenwerking introduceerde.

De integrale ontwikkeling die Van Baelen en zijn geestesgenoten voor ogen hadden, was een combinatie van landbouw, gezondheidszorg en opleiding. Om hun concept te realiseren, stuurden ze de economische parameters in het Congolese binnenland bij. Boeren moesten efficiënter worden in hun productie, zodat ze een deel van hun oogst konden verkopen. Met de opbrengst konden ze dan naar de ziekenhuizen en de scholen van CDI-Bwamanda. Want als Van Baelen ergens een bloedhekel aan heeft, dan is het wel liefdadigheid.

‘In het begin werden er berekende, maar soms toch grote risico’s genomen’, herinnert Jos D’Hooghe zich, een man die al meer dan twintig jaar met Van Baelen samenwerkt. ‘Bwamanda is een dorp, maar uiteindelijk bestreek het project een regio groter dan de Benelux. Soms werkten er meer dan vijftig coöperanten mee. We hebben ooit het verwijt van neokolonialisme gekregen. Dat dit onterecht was wordt bewezen door het feit dat er al jarenlang geen blanken meer in Bwamanda zijn, en dat onze zwarte kaderleden het project zonder al te veel schade door de oorlog geloodst hebben.’

Als een echte handelaar durfde Van Baelen het aan koffie en andere goederen te verkopen voor ze geoogst waren. De opbrengst van vooral de export herinvesteerde hij. Basisidee was dat de boeren een leefbare prijs voor hun producten moesten krijgen, zelfs als dit impliceerde dat er boven de marktprijs moest worden aangekocht. ‘Hier maakte Van Baelen het verschil’, stelt D’Hooghe onomwonden. ‘Met zijn commerciële flair oversteeg hij de gewone projectwerking.’

EEN KLEUTERTUIN

In een eerste fase spitste CDI-Bwamanda zich toe op de productie van maïs en soja. Maïs, dat kenden de lokale boeren, dus zo dreven de landbouwingenieurs en ‘animatoren’ die het project in de dorpen toelichtten, een nieuwe dynamiek in de gemeenschappen. Zeker omdat later aan de maïsproductie ook kippenkweek gekoppeld werd, zodat de activiteit nog rendabeler werd, want een deel van de maïs werd omgezet in vlees.

Soja was een nieuw gewas, dat omwille van zijn hoge voedingswaarde gepromoot werd. De lokale bevolking moest het leren eten, wat gebeurde door groepen van vrouwen ervan te overtuigen dat het goed was voor hun baby’s. De sojateelt was daarom lange tijd in handen van vrouwen die zo een eigen inkomen verwierven. Een Congolees unicum was het opzetten van een gemeenschapsveld in de dorpen, waarvan de opbrengst diende om een kleutertuin te runnen. Zo moesten de vrouwen niet de hele tijd hun kinderen mee naar hun veld zeulen.

‘In 1977 kwamen boeren zelf vragen of we niets met koffie konden doen’, vertelt D’Hooghe, die jarenlang verantwoordelijk was voor de afzet van de koffie van CDI-Bwamanda. ‘Van Baelen was aanvankelijk niet enthousiast, omdat er al zoveel koffiehandelaren waren die de boeren haast niets betaalden, en die dus heel moeilijk te beconcurreren zouden zijn. Toch stapten we in de markt, omdat we beseften dat het een goede manier was om de vlucht van het platteland naar de steden af te remmen. Boeren die genoeg verdienen om in het levensonderhoud van hun familie te voorzien, willen niet weg. In onze regio moet daarenboven niemand meer dan tien kilometer stappen om in een dispensarium of een school te komen. Wij betalen onze boeren nu 70 procent van de verkoopprijs van hun koffie, terwijl anderen meestal minder dan 10 procent geven.’

In de gouden jaren tachtig verhandelde CDI-Bwamanda jaarlijks 10.000 ton koffie. In 1987 kwam Van Baelen via een Nederlandse organisatie in contact met het pas opgerichte eerlijkehandelscircuit Max Havelaar, dat zijn koffie rechtstreeks bij de boeren kocht en via goed gekozen en gecontroleerde koffiebranders tot bij bewuste consumenten bracht. Maar de aanvankelijke hoge vlucht die het initiatief nam, kon niet worden doorgezet.

‘We zetten nog altijd maar 500 ton koffie per jaar via Max Havelaar af’, zucht D’Hooghe. ‘Dat is te weinig, maar we zijn afhankelijk van de consument om onze omzet omhoog te jagen. De consumenten blijken niet te volgen, onder meer omdat we er niet in slagen onze boodschap te verkopen. Ongeveer 15 procent van de koffieproductie in de wereld komt van kleine boeren. Als Max Havelaar 15 procent van de koffieverkoop zou halen, lossen we een groot deel van de armoedeproblematiek van koffieboeren op. Helaas raken we vooralsnog niet hoger dan 3 procent.’

EEN MIGRATIESTOP

D’Hooghe weet dat deze boodschap niet eenvoudig is. Maar ze is belangrijk: ‘De mensen hier moeten beseffen dat het ook voor hen nuttig kan zijn. Want boeren die een goede prijs voor hun producten krijgen, staan niet te dringen om naar Europa te migreren. Als men dan toch per se een migratiestop wil, dat men dan investeert in de leefbaarheid van lokale gemeenschappen. Een eerlijkehandelssysteem zou een topprioriteit van onze politici moeten zijn.’

Een ernstig probleem is dat de koffiemultinationals, zoals Douwe Egberts, niet geïnteresseerd zijn in het betalen van eerlijke prijzen aan de boeren, omdat ze hun koffieprijs zo laag mogelijk willen houden. Af en toe proberen ze via goed georchestreerde mediacampagnes de indruk van een ethisch verantwoorde houding te promoten, door her en der een operatietafel of wat schoolmateriaal te schenken. Net de aanpak die Van Baelen zo verfoeit, omdat hij niets aan het systeem verandert.

Ondertussen blijft de nu 71-jarige Van Baelen de pater die hij altijd geweest is. In Kinshasa logeert hij in een bescheiden kamer in een klooster van zijn orde. Als hij in België op bezoek is, krijgt hij een kamertje in het kapucijnenklooster van Leuven. De commotie rond de prijs van Time en de aandacht die daarmee gepaard ging, lieten hem niet helemaal koud, maar wakker lag hij er niet van. Hij zag het als een manier om koffie uit het eerlijkehandelscircuit te promoten.

‘Van Baelen zal altijd een echte pater blijven’, besluit D’Hooghe. ‘Daarin is hij consequent, want dat is zijn leven. Ik vrees ook dat projecten als CDI-Bwamanda in de toekomst moeilijk te kopiëren zullen zijn. Van Baelen en vele paters vertrokken voor hun leven naar Congo, terwijl ontwikkelingswerkers vandaag zelden langer dan een jaar of vijf op dezelfde plaats blijven. Dat is te weinig om het vertrouwen van de lokale mensen te winnen. Met de paters dreigt ook het concept van de duurzame ontwikkeling uit het Congolese landschap te verdwijnen.’

Dirk Draulans

De aanpak van koffiemultinationals als Douwe Egberts is verfoeilijk, omdat hij arme boeren arm houdt.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content