Europa vergadert over het belang van Onderzoek & Ontwikkeling, maar mist tegelijk alle kansen om zijn wetenschappers echt aan onderzoek te laten doen.

In januari van dit jaar meldde Commissievoorzitter Romano Prodi dat Europa er niet in zou slagen de doelstellingen van de Top van Lissabon te halen. Daar werd vier jaar geleden afgesproken dat de Europese Unie tegen 2010 ‘de meest geavanceerde kenniseconomie ter wereld’ zou zijn. Vast staat ondertussen dat Europa op economisch gebied snel achteropraakt. De Aziatische Tijgers kennen een explosieve groei van 8 procent per jaar. De Verenigde Staten en zelfs Japan halen 4 procent. Zoals het er nu naar uitziet zal de EU, als alles meezit, tegen het einde van het jaar de 1,5 procent groei bereiken. Die Europese achterstand wordt verergerd door toenemende structurele problemen die technologische innovatie en institutionele aanpassingen verhinderen. Tenzij die problemen worden opgelost, zullen investeringen in onderzoek niets opbrengen en zal de kenniseconomie niet aantrekken.

Sinds 2001 toont de Amerikaanse productiviteit jaar na jaar recordcijfers: meer dan 5 procent jaarlijks, ondanks de recessie en een groot tekort aan nieuwe investeringen. Dat bevestigt nog maar eens dat de concurrentiepositie van Europa – waar we weinig verbetering registreren – achteruitgaat. Die onverwachte, ja zelfs verbazingwekkende Amerikaanse groei vloeit voort uit een beter gebruik van al bestaande IT-systemen en bewijst dat de zogenaamde ‘Nieuwe Economie’ wel degelijk nieuwe karaktertrekken vertoont.

Als de investeringen in nieuwe technologieën stijgen, zal de productiviteit nog toenemen. Dat zal uitlopen op nog indrukwekkender en langdurige groei. Aan de andere kant zal pas op de plaats maken iedereen duur te staan komen, zeker in een steeds concurrentiëlere wereldeconomie.

Niemand weet in welke regio de volgende technologische innovatie zal plaatsvinden. Maar de kans dat het in Europa gebeurt, is klein. Verankerde macht is een rem op vernieuwing, de gewone mensen zijn bang van wat de wetenschap bezighoudt en politici hebben alle krediet verloren. De EU keek toe terwijl de IT-revolutie losbarstte, ze blokkeerde de genetische revolutie en ze is pas onlangs tot het besef gekomen dat nanotechnologie wellicht de bron is van de volgende wetenschappelijke sprong. Gevolg: de EU blijft de verkeerde prioriteiten stellen als het gaat om wetenschap en technologie.

Het Europese onderzoeksbudget bedraagt een kleine 5 miljard dollar, wat wil zeggen dat veel onderzoek tekortschiet bij gebrek aan geld. De Commissie ziet met lede ogen dat Europa op technologisch gebied achterophinkt en vraagt haar lidstaten steeds weer om de middelen voor Onderzoek en Ontwikkeling (O&O) op te trekken van de huidige 2 procent bnp naar het Amerikaanse niveau van 3 procent. Er gebeurt niets.

De invloed van Brussel op O&O is meestal contraproductief omdat de EU wetenschappers verplicht tot hand- en spandiensten. Concreet: er wordt massaal geld en intellectuele arbeid verspild, terwijl het onderzoek steeds meer gehinderd wordt. En dat is een structureel probleem.

Verkeerde prioriteiten

In de klassieke opvatting van de Commissie werd wetenschappelijk werk gesponsord binnen het kader van hulp aan bedrijven, waarbij technologisch onderzoek moest uitlopen op commerciële toepassingen. Een dergelijke opvatting is gebaseerd op de idee dat technocraten en niet consumenten weten wat goede toepassingen zijn. De mislukking van zes opeenvolgende vierjaarlijkse Kaderprogramma’s en de indrukwekkende lijst van totaal verkeerde producten, zouden moeten volstaan om iedereen te overtuigen het voortaan anders te doen.

Maar Brussel blijft kiezen voor ambitieuze ‘grands projets’ en zijn stiekeme streven naar het verwezenlijken van een groot Europa kent geen grenzen. Het directoraat-generaal Wetenschappen heeft op dit ogenblik twee prioriteiten: een op prestige gericht ruimteprogramma en een zogezegd commercieel GPS-systeem dat in feite strategische bedoelingen heeft. De Kaderprogramma’s zijn ondertussen veranderd. Ze hebben in de laatste jaren hun aandacht vooral gericht op ‘zachte wetenschap’. Daarmee leidden ze de aandacht af van de fouten uit het verleden en creëren ze een nieuwe achterban rond feel good-thema’s als milieu, voedselveiligheid en gelijkheid van kansen. En zo stuurt de politiek het beschikbare geld voortdurend de verkeerde kant uit en hindert ze de wetenschappelijke vooruitgang.

Een tweede politieke voorwaarde – namelijk die van het principe dat wetenschappelijk onderzoek evenveel moet opbrengen als het gekost heeft – is al even gevaarlijk. Die eis tot juste retour leidt tot gesjoemel, inefficiëntie en regelneverij en veroorzaakt in elk geval zoveel uitstel dat de beste onderzoekers hun fondsen elders zoeken.

Vorig jaar nog stelde Europees Commissaris voor Onderzoek Philippe Busquin voor om een European Research Council (ERC) te creëren. Die raad zou, net als het National Institute of Health en de National Science Foundation in de Verenigde Staten, niet door politici of ambtenaren maar door onderzoekers geleid worden. Onderzoekers die zich laten leiden door onderzoek, niet door het zakenleven, belangengroepen of ‘Europa’. De lidstaten hebben dat voorstel afgeblokt. Tot vandaag.

Dergelijke weerstand is een schoolvoorbeeld van de verstarring die de meeste Europese onderzoekers in de houdgreep neemt. Zowel aan universiteiten als aan wetenschappelijke instellingen is er een scherpe en officiële tegenstelling tussen een te oude en te geprivilegieerde staf van vastbenoemde professoren en hun assistenten die gedwongen worden om een groot deel van hun productiefste jaren door te brengen met het uitvoeren van orders van hun bazen in plaats van met het uitvoeren van hun eigen wetenschappelijk onderzoek.

Hersenvlucht

Niet zozeer de lage lonen dan wel gebrek aan onafhankelijkheid en kansen veroorzaakt de Europese hersenvlucht. Veel zeer goede onderzoekers vertrekken naar Amerikaanse universiteiten en komen nooit meer terug. Degenen die thuis blijven – denk aan de 60.000 Franse onderzoekers die in maart betoogden tegen besparingen in het onderzoeksbudget – klagen vooral over gebrek aan enthousiasme en slechte arbeidsomstandigheden.

Productieve research vereist een grondige hervorming van de universiteiten. Daar wordt in Europa zeer veel over gepraat, maar weinig aan gedaan. Geen enkele Europese regering is bereid daar veel geld in te stoppen. Zelfs de voorbereidende studies die naar hervormingen kunnen leiden, botsten op weerstand.

In november vorig jaar wilde de Franse premier Jean-Pierre Raffarin op aanraden van een commissie van experts de volgende hervormingen doorvoeren: meer geld van het onderwijsbudget naar universiteiten, decentralisering van de beslissingen, enkel toelaten van de beste studenten, hoger inschrijvingsgeld en minder geld van de publieke sector en meer van de privé-sector. De voorstellen werden gecontesteerd door de studenten die bovendien steun kregen van het academische personeel. Ironisch genoeg verdedigden studenten en professoren zo hetzelfde totaal onwerkzame academische regime, waartegen ze in mei 1968 al betoogden. De regering stopte met de hervormingen.

Hetzelfde gebeurde in Duitsland waar kanselier Gerhard Schröder toegangsexamens en hoger collegegeld wilde invoeren. Duitsland betoogde en de regering veranderde van mening. Overal op het Europese continent, met uitzondering van de Scandinavische landen en Nederland, zijn de hervormingen vastgereden. Alleen in het Verenigd Koninkrijk duwde de regering – ondanks enorme oppositie – de universiteiten de Amerikaanse richting uit.

Japan heeft ondertussen zijn les geleerd. Omdat de massale financiële input in O&O vrijwel niets opbracht, heeft het Japanse parlement vorig jaar juli de ‘belangrijkste universitaire hervorming op de rails gezet’ – om de minister van onderwijs te citeren. Japan wil daarmee de hervormde universiteiten partners maken van de privé-sector zodat ze een sleutelrol kunnen spelen op het terrein van onderzoek.

Vrijheid werkt

Amerikaanse universiteiten doen het goed. Dat danken ze niet aan een algemeen zeer slecht secundair onderwijs, een klein beetje aan de eigen studenten, heel veel aan buitenlands talent en nog veel meer aan een systeem dat de echt getalenteerden in staat stelt om zowel aan de universiteiten als in de samenleving vooruit te gaan.

De helft van de doctorandi aan Amerikaanse faculteiten wetenschappen en ingenieursstudies heeft een buitenlands paspoort. Hetzelfde doet zich voor bij de postacademische opleidingen. Er zijn meer niet-Amerikanen die een postdoctoraal volgen aan de faculteit biowetenschappen en medische wetenschappen in Harvard dan er studenten zijn aan de universiteit zelf.

Vreemdelingen of genaturaliseerde burgers zijn ook terug te vinden in de top van de academische wereld, in wetenschappelijk onderzoek en in hightechindustrie. Hun succes danken ze veel minder aan een of andere universiteit dan aan een politiek die respect heeft voor verdiensten, openstaat voor nieuwkomers en bereid is voortdurend te veranderen. De Europese hervormers zouden het belang van een gezond werkklimaat moeten erkennen.

Het Duitse voorstel om in de Bondsrepubliek minstens tien ‘Harvards’ te creëren is een voorbeeld van de onrealistische houding die de universitaire hervormingen stuurt. Harvard werd gesticht in 1636 en blijft bloeien. Het is de beste internationale mega-universiteit in de wereld en combineert zowel een zeer groot opleidingsinstituut als de voedingsbodem voor de toekomstige academische en professionele elite.

Duitsland moet zich niet laten obsederen door academische wonderwapens, maar moet gaan kijken naar de Amerikaanse universiteiten die door de staat gesubsidieerd zijn en waarvan meer dan tien betere wetenschappelijke instellingen zijn dan zelfs de beste Duitse universiteiten. De concurrentie tussen zulke door de staat gefinancierde en de privé gefinancierde universiteiten is de motor van de Amerikaanse wetenschap, niet de door de regering ontworpen ‘centres of excellence’.

De IT-revolutie is een zeer goed voorbeeld van economische verandering in onze tijd. Aan de andere kant bewijst het gesteggel over genetisch gewijzigde organismen (GGO) dat de gewone Europeanen dat voorbeeld niet begrepen hebben. De EU heeft een de facto-verbod op dat zogenaamde ‘Frankensteinfood’ uitgevaardigd en daardoor zal Europa enkel tweedehandsvoordeel halen van de meest belangrijke wetenschappelijke ontdekking sinds de kernsplitsing, namelijk de genetische manipulatie.

Anti-wetenschap

Vorig jaar werd hét monument van de genetische kennis – het in kaart brengen van het menselijke genoom – vroeger voltooid dan verwacht. Aan de basis van dat succes lag Craig Venter, een excentrieke wetenschapper die koste wat het kost wou bewijzen dat een zeer eerbiedwaardige en gestaag doorwerkende groep vorsers in snelheid gepakt kon worden door één man met een goed idee en veel geld.

GGO’s hebben talloze toepassingen, maar de eerste commercialisering van die genetische revolutie is voedsel. Op zich een enorm belangrijke uitvinding. Door de productiekosten te halveren en zowel pesticiden als de arbeidsintensieve grondbewerking uit te schakelen, kunnen transgene oogsten niet alleen de honger uit de wereld bannen en het milieu verbeteren. Ze kunnen ook zeer dure grondstoffen vervangen zodat we veel goedkoper brandstof, medicijnen en materialen kunnen produceren. Heel dat GGO-onderzoek en de daarop gebaseerde producten hangen nauw samen met andere takken van genetische manipulatie zoals bijvoorbeeld het onderzoek naar stamcellen. Wie het ene verhindert, werkt ook het brede onderzoek tegen.

Het wantrouwen van de EU in zijn geheel en van de lidstaten afzonderlijk in de zaken die de wetenschap vandaag drijven en bezighouden, heeft de neergang van de Europese research in biotechnologie versneld, heeft risicokapitaal ontmoedigd en heeft het onvermijdelijke uitgesteld. Pas in maart van dit jaar besliste de Britse regering eindelijk om GGO-maïs te laten aanplanten, maar ze stelde daar tegelijk zoveel voorwaarden bij dat de enige toegelaten producent het voor bekeken hield. Het Europees parlement hield ellenlange discussies over de manier waarop bij GGO-producten op het etiket moest worden vermeld dat GGO-oogsten in Europa gewoon onmogelijk werden. De rest van de wereld plant driftig aan, want de vraag is groot.

Zal nanotechnologie diezelfde hindernissen moeten doorstaan? Nano – Grieks voor dwerg – is de meeteenheid die gelijkstaat aan een duizend miljoenste van een meter. Nanotechnologie maakt het mogelijk om van atomen kleine motoren te bouwen. Die micro-minimachientjes hebben nieuwe eigenschappen waaronder geprogrammeerde reproductie van zichzelf. Mogelijke toepassingen gaan van celchirurgie tot verbeterde camouflagetechnieken. Het zal drie tot dertig jaar duren voor de producten ervan op de markt zijn, maar het zal nog langer duren als de antiwetenschapactivisten die de GGO-toepassingen in Europa verhinderden, iedereen nog maar een keer de daver op het lijf kunnen jagen voor de nanotechnologische toepassingen.

Als dat gebeurt, zullen de VS weer het voortouw nemen. Aan de universiteiten van de staat Indiana bestaan al grote onderzoekscentra. In Berkely hebben zeven Californische universiteiten een nano-onderzoeksgroep gevormd. Risicodragend kapitaal is er genoeg en vorig jaar maart tekende president Bush een wet die vier jaar nano-onderzoek garandeert aan een dikke 1 miljard dollar per jaar. Veel later heeft de EU een tiende van die som vrijgemaakt. Of anders gezegd: Europa mist alweer de trein.

Door John Gillingham

Niet zozeer de lage lonen dan wel gebrek aan onafhankelijkheid en kansen veroorzaakt de Europese hersenvlucht.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content