Voor de negende keer op rij stonden Roeselare en Maaseik in de finale van de play-offs van het volleybal tegenover elkaar. Roeselare werd verrassend kampioen. Een gesprek met kersvers bondscoach Claudio Gewehr.

Negen jaar na elkaar dezelfde ploegen in de finale van de play-offs. Voorspelbaar. En nefast voor het Belgische volleybal, vindt Claudio Gewehr. Hij weet waarover hij spreekt, want de voorbije drie jaar was hij coach van Lennik, de ‘naaste’ concurrent van Maaseik en Roeselare.

CLAUDIO GEWEHR: Ik ben gaan kijken naar de eerste wedstrijd van de finale, in Maaseik, en eerlijk gezegd: ik was ontgoocheld over de publieke belangstelling. De zaal zat nauwelijks halfvol. Voor een titelfinale! Dat was ik toch anders gewend. Volgens de mensen van Maaseik ligt het aan hun campagne in de Europese Champions League: het publiek is topaffiches gewend. Dáár loopt de zaal nog voor vol, maar voor de nationale competitie is het een pak minder. Die trend schijnt zich al het hele seizoen door te zetten.

Er treedt natuurlijk ook gewenning op. Al voor de negende keer op rij dezelfde titelstrijd. Hoe komt het dat die twee ploegen al zó lang zó dominant zijn?

GEWEHR: Daarvoor is één hoofdreden: geld. Ze beschikken over het grootste budget, en ze besteden hun middelen goed. Hun initiële verdienste bestaat erin dat ze de juiste mensen gevonden hebben. Mensen die voldoende inspanningen hebben geleverd om de budgetten rond te krijgen. Roeselare zat lange tijd in de financiële problemen, maar één man, ex-voorzitter Edwin Blaublomme, heeft er een perfect management ge- creëerd. Door een uitstekende organisatie, heel veel inzet en een goed contact met de sponsors staan ze weer aan de top. Eigenlijk klinkt in Maaseik hetzelfde verhaal: één sterke figuur, Mathi Raedschelders. Dat is de man achter hun hele project, hij heeft uitstekende contacten met hoofdsponsor Noliko, daardoor krijgt hij een passend budget bij elkaar. En hij heeft zich op sleutelposities omringd met bekwame topmensen. Alleen zo kun je resultaat afdwingen.

Over hoeveel geld spreken we dan?

GEWEHR: Wie ben ik om er een cijfer op te plakken? Ik weet alleen hoe moeilijk het was bij Lennik om topspelers binnen te halen. En wij stonden derde… Uit gesprekken met hen leid ik af dat het budget van Maaseik en Roeselare het dubbele is van de ploeg die net achter hen komt. Méér dan het dubbele zelfs.

Maar dan blijft de vraag: hoe komen zij aan dat geld en andere ploegen niet?

GEWEHR: Eigenlijk is de markt ingepalmd. Een budget van 1 à 1,2 miljoen euro biedt niet langer een garantie voor de titel. Vroeger wel. Met 1 miljoen euro kun je nu evengoed maar derde worden… ( grijnst) Bovendien is het voor Maaseik en Roeselare door de jaren heen ook makkelijker geworden. Hun successen, hun Europese campagnes trekken telkens weer nieuwe geïnteresseerde sponsors aan. Het is een beetje een vicieuze cirkel.

Bestaan er nog fundamentele verschillen tussen de twee toppers? Er wordt bijvoorbeeld gezegd dat Maaseik vooral jongere talenten vormt, terwijl Roeselare vedetten koopt?

GEWEHR: De verschillen worden steeds kleiner. Maaseik stond een tijdlang verder qua organisatie en interne structuur. Maar Roeselare heeft zijn les geleerd. Ondertussen staan ze vrijwel op hetzelfde niveau. Ik vind het alleen spijtig dat totnogtoe geen van beiden voldoende middelen geïnvesteerd heeft in zijn jeugdwerking. Maaseik begint er nu mee, en dat is positief. Roeselare mag niet achterblijven.

Maaseik besteedt inderdaad meer tijd aan de zoektocht naar jonge, talentvolle spelers. Anders Kristiansson, de coach van Maaseik, kan dat ook als geen ander. Die man kent álle volleyballers ter wereld. Roeselare heeft op een bepaald ogenblik voor een andere politiek gekozen: ze waren het beu om almaar tweede te worden en kochten daarom vaste waarden, echte Europese toppers. Ik kan hen geen ongelijk geven: ’t is niet makkelijk tegen Maaseik op te tornen.

Roeselare werd dit jaar kampioen, maar in totaal staat het nog altijd 7-2 voor Maaseik. Wat maakte de Limburgers die hele tijd nét iets beter?

GEWEHR: Ik denk dat je daar de figuur van spelverdeler Vital Heynen niet mag onderschatten. Net als de coach en de voorzitter was hij altijd een drijvende kracht. Het is belangrijk voor een team, dat je iemand hebt die de ploeg kan meesleuren. Je merkt het dit seizoen: Vital speelt minder en de resultaten blijven uit. Zo een figuur heeft Roeselare nooit gehad. Bovendien was Roeselare al die jaren nog aan het leren. Maar nu kénnen ze hun les, en krijgen we wél een echte strijd. Bovendien gaat Vital niet lang meer mee. Het tij zou wel eens kunnen keren.

Al bijna 10 jaar dezelfde strijd. Is dat niet nadelig voor het Belgische volleybal?

GEWEHR: Zeker en vast, daar ben ik van overtuigd. Je volgende vraag is allicht: wat kunnen we eraan doen? De concurrentie moet scherper. Want laat Roeselare een van de volgende jaren zeggen: we doen niet meer mee, dan bloedt Maas-eik ook binnen de kortste tijd dood. Er zouden minstens vijf, zes ploegen de concurrentie moeten aangaan. Het is absoluut niet goed dat er twee ploegen veel te sterk zijn. Misschien moeten we een voorbeeld nemen aan mijn geboorteland, Brazilië. Ook daar werd de finan-ciële situatie onhoudbaar, omdat een paar ploegen te rijk en te sterk waren. Nu wordt elke speler er op basis van kwaliteiten en ervaring geclassificeerd. En het totaal van de classificaties van een hele ploeg mag een bepaalde grens niet overschrijden. Zo krijg je evenwichtige ploegen. Daar heeft het gewerkt.

Je kunt Maaseik en Roeselare toch niet stráffen omdat ze het zo goed doen?

GEWEHR: Neen, dat zeker niet. Integendeel, ze geven het goede voorbeeld. Alleen zou de liga strenger moeten optreden tegen de rest: wie wil meespelen in ereklasse, moet bereid zijn inspanningen te leveren. Kleinere clubs moeten ook willen vooruitgaan. Alleen zo krijg je meer evenwicht.

Maar ik kan je verzekeren: zoals het nu loopt, raak je als clubtrainer gefrustreerd. In september weet je al wie de finale speelt, het beste wat je zelf kunt bereiken, is een derde plaats. Ik sprak zelfs met collega’s van wie de spelers bij wijze van spreken niet meer willen spelen tegen de grote twee. Het heeft toch geen zin, zeggen ze. Kleinere clubs moeten beter worden, dat is duidelijk.

Hoe bereik je dat?

GEWEHR: Tja. In België leveren we een ongelijke strijd. Ik zal je iets vertellen: wij onderhandelden met de spelverdeler van de Australische nationale ploeg en deden hem een goed voorstel. Drie dagen later kwam er een ploeg uit Frankrijk op de proppen: vijfde plaats in Pro B, dat is de tweede afdeling. Die bood hem 20 procent méér. Het op twee na grootste budget in België kan dus niet concurreren met een ploeg uit de tweede afdeling in Frankrijk. ( fel) En weet je hoe dat komt? In Frankrijk staan er momenteel twaalf of veertien ploegen in de hoogste afdeling: ál die clubs worden voor 90 procent gesubsidieerd door hun stad. Daar kun je niet mee concurreren. Ons budget is volledig privé, wij halen al onze inkomsten uit businessclub, uit privé-sponsoring.

Wat is dus de oplossing? Ofwel vind je iemand die zo volleybal minded is, dat hij privé-geld wil investeren of zich de ziel uit het lijf wil werken om sponsors te zoeken. Ofwel moet de overheid meer helpen. Anders zullen we nooit vooruitgang boeken.

De top-twee van het Belgische volleybal haalt ook Europees een meer dan behoorlijk niveau, maar is het geen ambigue situatie: te groot voor België, net niet groot genoeg voor Europa?

GEWEHR: Klopt. Enerzijds hebben ze Europa nodig: het biedt hen een bron van inkomsten. De Champions League doet hun businessclub op volle toeren draaien – al hoor ik in Maaseik dat dit seizoen de publieke belangstelling ook dáár iets is afgenomen. Maar het gevaar zit ‘m in het sportieve: die twee worden zo ambitieus op Europees vlak, ze gaan investeren om de Champions League te winnen. Dan hebben andere Belgische clubs geen schijn van kans meer om tegen hen te winnen. Bij de bepaling van zijn transferbeleid speelt Maaseik zeker voor 80 procent met de gedachte: welke spelers hebben we nodig om de Champions League te winnen? De Belgische titel is als het ware bijzaak. Roeselare is nog zover niet, denk ik. Voor de Belgische competitie is dat een slechte zaak, maar dat mag de rekening van die twee clubs niet maken. De rest moet maar verbeteren.

Kan de Belgische competitie anderzijds nog iets betekenen voor Maaseik en Roeselare?

GEWEHR: Als we zo blijven aanmodderen niet. Uiteindelijk hebben wij een competitie met twee snelheden. Een pak clubs vindt dat het aan zijn limiet zit en een vier- à vijftal wil nog wél hogerop. We zitten echt met een probleem. Neem nu bijvoorbeeld onze kleine zalen: heel wat mensen vindt dat we die moeten behouden. Dat is precies de charme van het Belgische volleybal. Maar zo gaat het barsten, nietwaar?

Men moet stilaan beslissen: waar willen we naartoe? Ofwel blijven we dezelfde weg bewandelen als de laatste 20 jaar, ofwel zetten we de stap naar de top. Maar voor sommigen is die stap niet nodig. Voor velen, zelfs. Ik hoop dat de beslissing snel valt. We moeten onze eigen identiteit zoeken. Het kan niet blijven duren dat spelers die 500 euro per maand verdienen, het moeten opnemen tegen spelers die 5000 euro krijgen. Anderzijds: jongens die overdag werken, amper drie keer per week trainen, trekken misschien méér publiek naar onze zalen. De toeschouwers kunnen zich met hen veel meer vereenzelvigen dan met buitenlandse vedetten. Want die laten zich niet meer zien, die trekken zich terug in hun appartement, achter hun computer en hun webcam. Vraag maar na in Maaseik. De integratie verloopt er helemaal niet meer zo vlot als vroeger! En wat wil ons publiek? Dat spelers na de match met hen nog een pintje drinken. Een belangrijke keuze, hé. Wat willen we: gezellig amateurisme of echte topsport? Ik ben benieuwd.

Kris Croonen

‘Zoals de zaken nu lopen, raak je als clubtrainer gefrustreerd.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content