De Nederlandse cultuurfilosoof Ton Lemaire mijmert over zijn melancholische dwaalwegen.

Op zaterdag vertrekt soms een fluorescerende stoet uit de wandelclub die is gevestigd in het café bij mij om de hoek. Met lichtelijk geforceerde tred stappen deze bizar uitgedoste personen vastberaden de eerste hectometers van hun voorgeschreven mars. Ze hebben alleen oog voor de af te leggen afstand en de weg te malen calorieën, niet voor het landschap (dat er trouwens niet is), laat staan voor hun wandelactiviteit zelf.

Het is niet dit soort wandelen dat de Nederlandse cultuurfilosoof Ton Lemaire beschrijft in zijn nieuwe boek, ?Wandelenderwijs?. Ja, diezelfde Ton Lemaire die in 1970, toen er nog geen sprake was van postmodern ?flaneren? (de steedse variant van het wandelen) of van de neoromantische natuurbeleving die nu de kop opsteekt, de auteur was van de nog altijd erg relevante studie ?Filosofie van het landschap?.

?Wandelenderwijs? zou je een praktische toepassing kunnen noemen van die studie. Lemaire mijmert over paden, open plekken in het bos, meanderende rivieren, het botaniseren en vogelen, en haalt herinneringen op aan trektochten die hij in de jaren zeventig in allerlei uithoeken van het Europese continent maakte : diep in Frankrijk, in Lapland, op het Iberisch schiereiland, in Griekenland. Tot die uithoeken was toen de grote gelijkmaker de kapitalistische economie nog niet doorgedrongen en kon de aandachtige wandelaar in een relatief intacte natuur de sporen ontwaren van vergane culturen : een verlaten mijn, een Romaans kerkje, een overwoekerd bospad.

Lemaire merkt anno ’97 verbitterd op dat hij niet wenst terug te keren naar sommige van de gebieden die hij een kwarteeuw geleden nog in bevoorrechte omstandigheden heeft kunnen bezoeken. De mooie herinnering is hem liever dan de aanblik van recente ravage.

EEN ONGELUKKIGE WANDELAAR

Dit nostalgische trekje, voor elke rechtgeaarde progressief een gewetensprobleem, loopt als een rode draad door Lemaires boeiende boek. Het is de tragische paradox van elke vooruitgang : dat ze er alleen kan zijn ten koste van wat verdwijnt. Maar wat niet verandert, verdwijnt óók, toont Lemaire overtuigend aan. Hij heeft een fijne neus voor vergankelijkheid, zoals blijkt uit een kleine bespiegeling die hij wijdt aan de Lappen en de bodem waarop ze leven : ?Tussen de rotsen, in de stenige bodem, onder het mos moeten overal de resten van hun werktuigen zich hebben vermengd met het wilde en grootse land waarvan ze gehouden moeten hebben. Nu, net als toen, strijkt de wind onaangedaan door de dennen.?

Lemaire vertelt onder meer over zijn verblijf in een commune op de Zuid-Franse causse van Larzac en in een communistische coöperatie in Alentejo (Portugal). Hij onderzoekt de spanning tussen zijn progressieve ideologie en zijn retrospectieve hang naar traditie. De filosoof in hem doet in dat verband ook het boekje open van Martin Heidegger die, zoals bekend, zinvolle dingen wist te vertellen over het authentieke bewonen en ?gelaten? beleven van het landschap, maar ondertussen wel met een lidmaatschapskaart van de NSDAP op zak zat. Het nazisme perverteerde de romantische belangstelling voor een authentieke omgang met de natuur tot een Blut und Boden-nationalisme, aldus Lemaire, die impliciet wijst op het gevaar van ongenuanceerd extremisme voor élk ecologisch betoog.

Overigens was ecologie aanvankelijk duidelijk een zaak van rechtse lieden. De vroege natuurpleiters, zoals in Nederland F.W. van Eeden (1829-1901), vader van, wezen op de gevaren die de identiteit des volkes liep onder een te verregaande ontworteling uit haar natuurlijke omgeving. Pas in de jaren zestig en zeventig van onze eeuw werd natuurbehoud een links thema. Toen werd het ingepast in de bredere bevraging van het kapitalisme.

De ecologische wandelaar kan tegenwoordig, en zeker als hij niet de mogelijkheid heeft om zich naar Europese uithoeken te begeven, niet anders dan een ongelukkige wandelaar zijn, ?want bijna op elke wandeling blijkt er wel iets te betreuren te zijn : een boom die is gekapt, een heg die is verdwenen, een weg die is rechtgetrokken of een pad dat is opgeheven.? Dat is natuurlijk niet wat de wandelaar zoekt. In de natuur wil hij nu net niet aan zijn brutale medemensen worden herinnerd. Rousseau, de wandelaar par excellence, sleet niet toevallig zijn gelukkigste maanden op een eiland waar hij geen soortgenoten hoefde aan te treffen.

EENZAME INDIVIDUEN

Lemaire wil zo ver niet gaan, al komt hij uit dit boek zeker niet naar voren als een grote filantroop ; laat ons eufemistisch stellen dat hij zijn medemens niet ópzoekt. Hij ontmoet eenzame individuen in afgelegen streken herders, in het zwart geklede stokoude vrouwen, jagers en heeft voor het overige vooral interesse voor sporen van mensen. Hij zoekt naar geschiedenis, voor zover die in het landschap verzonken is, naar ik alludeer op de titel van een in dit verband belangwekkend boek van Simon Schama de herinnering in het landschap.

Het ?authentieke wandelen? mondt, zo de genade dat wil, uiteindelijk uit in gepriviligieerde momenten van vereniging met het landschap. Het is de wandelaar uiteindelijk te doen om ?een kortstondige ervaring van kosmisch bewustzijn waarin wandelaar en landschap met elkaar versmelten.? Lemaire beschrijft zo’n extatische natuurervaringen, die hem enkele malen buiten zichzelf en als het ware boven de grenzen van tijd en ruimte hebben gevoerd. Het is echter zeer de vraag of dit soort ervaringen in onze vervuilde en grondig gehumaniseerde wereld nog wel mogelijk zijn. Daarom noemt Lemaire zichzelf ?een late wandelaar in een klassieke landschapstraditie, gehecht aan beelden en belevingen die bezig zijn te verdwijnen.?

?Wandelenderwijs? is een boek dat geen enkele progressieveling met aanleg tot nostalgie en de daarbij horende kopzorgen aan zich voorbij mag laten gaan.

Pascal Cornet

Ton Lemaire, ?Wandelenderwijs. Sporen in het landschap?, Ambo, Amsterdam, 217 blz., 690 fr.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content