Redactie Knack

Giacometti, schrijvend en geschreven

Wat is er boeiend geschreven in de twintigste eeuw. Jean Genet over het plastisch werk van Alberto Giacometti die trouwens ook schreef.

Toen ik jaren geleden in het Centre Pompidou het boekje van Jean Genet over Alberto Giacometti kocht, lachte de kassajongen: ‘U gaat een paar mooie uren beleven!’ Ja, dat vermoedde ik al, niet alleen omdat Genet (die dit jaar honderd geworden zou zijn) een groot schrijver was, maar ook omdat ik ooit al een Nederlandse versie van de tekst gelezen had, in het tijdschrift Raster. Ooit: in 1979 – dat bestond toen echt, een Nederlands literair tijdschrift waarin zoiets te lezen viel, weliswaar in een vrij belabberde vertaling (van Bernlef), maar toch. Ongelooflijk.

Over

Naar het schijnt vond Picasso ‘L’atelier d’Alberto Giacometti’ (1957) het beste wat ooit over een kunstenaar geschreven was, en misschien had hij gelijk. Genets essay benadert een ideaal: intens persoonlijk en tegelijk intens zakelijk (op de zaak gericht), zonder behaagzucht of leukigheid of ‘ironie’. En hoewel het hoegenaamd niet technisch is, blijken heel wat opmerkingen nauwkeurig genoeg om toetsbaar te zijn voor wie achteraf opnieuw naar Giacometti’s werk gaat kijken.

Genet observeert de beelden, de tekeningen en de doeken, hij denkt en associeert erbij, beproeft en verbetert formuleringen, herhaalt, tast. Tegelijk cirkelt hij rond de persoon Giacometti: hij observeert hem bij de arbeid en daarbuiten, poseert voor hem, noteert zijn gebaren en vooral zijn uitspraken. Zo wordt de artiest natuurlijk ook een beetje een personage, een romanheld, en dat houdt gevaren in; het is bekend dat Giacometti zelf graag de schrijvers uitkoos die konden bijdragen tot zijn reputatie – maar raak koos hij wel: naast Genet hebben onder meer Sartre, Michel Leiris en Francis Ponge scherpzinnige stukken aan hem gewijd.

Genet beklemtoont dat Giacometti mensen en dingen uitbeeldt ‘in hun eenzaamheid’: in dat wat hun het meest eigen is, het eigene waar ze zich soms in terugtrekken, los van de geschiedenissen en utilitaire contexten waarin ze gevangen zitten; en juist in dat isolement is ieder mens of ding even waardevol of kostbaar als een ander, en vindt er dus een soort verbindende, verenigende beweging plaats. Die dubbelheid (waarin een morele dimensie niet ontbreekt) vat Genet ook in de constatering dat de beelden ‘heen en weer schieten van de uiterste afstand naar de meest nabije vertrouwdheid’, of nog: ‘Ze komen eraan, gehaast om zich bij je te voegen, en om je voorbij te lopen.’

Van

Genet kon steunen op de woorden van de kunstenaar, en niet alleen de mondelinge, want Giacometti heeft zelf een compact en gevarieerd oeuvretje bijeengeschreven. Twee van zijn belangrijkste teksten kregen in 1978 een vertaling (van Paul Beers) in, opnieuw, Raster: ‘Gisteren, stuifzand’ (1933) en ‘De droom, de sfinx en de dood van T.’ (1946). Ongelooflijk.

Het zijn verhalende, autobiografische stukken die heel zinvol vooruitlopen op Genet. In het eerste geeft Giacometti te zien hoe hij zich als klein jongetje wilde terugtrekken in een warm hol; de seksuele lading is evident, maar evengoed de ‘eenzaamheid’ en eigenheid waar ik het zonet over had. In het tweede stuk vernemen we hoe de kunstenaar opeens de hoofden van de mensen ‘in de leegte’ zag: ‘Die kelner bij Lipp die, over me heen gebogen, onbeweeglijk werd, de mond geopend, zonder enig verband met het vorige of het volgende moment, de mond geopend, de ogen verstard in een absolute onbeweeglijkheid.’ Maar ook een servet op een stoel (of is het een handdoek: une serviette?) ziet hij los van die stoel en van de overige omgeving, ‘als het ware hangend in een verschrikkelijke stilte’.

Dat laatste geval vinden we bijna letterlijk terug in een door Genet opgetekende uitlating, het servet ‘was alleen, zozeer alleen dat ik het gevoel had dat ik de stoel kon wegnemen zonder dat het servet van plaats zou veranderen. Het had zijn eigen plaats, zijn eigen gewicht en zelfs zijn eigen stilte.’

Interessant is ook dat je in ‘De droom, de sfinx’ de schrijvende kunstenaar aan het werk ziet zoals wanneer hij boetseert of tekent: hij vertelt iets maar is er ontevreden over, tracht de gegevens anders te schikken en te vormen om meer recht te doen aan het werkelijke achter de werkelijkheid, maakt schetsjes om te verduidelijken wat hij zoekt…

Wie graag naar Giacometti kijkt zou hem ook moeten lezen. Maar kom, hier is nog iets moois van Genet – de kunstenaar is bezig met een grote sculptuur: ‘zijn vingers gaan omhoog en omlaag zoals die van een tuinman die een klimroos snoeit of ent. Zijn vingers spelen langs het beeld, en het hele atelier trilt en leeft. Ik heb de vreemde indruk dat, wanneer hij er is, de oude, al voltooide beelden veranderen en zich omvormen zonder dat hij ze aanraakt, omdat hij aan een van hun zusters werkt.’

Wat is er boeiend geschreven in de twintigste eeuw.

Raster 5 (1978) en 9 (1979). En: Jean Genet, ‘L’atelier d’Alberto Giacometti’, L’Arbalète, 1995; Alberto Giacometti, ‘Écrits’, Hermann, Paris, 1990.

Joris Note

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content