Minnaar

Peter Terrin is altijd al jaloers geweest op mannen met instrumenten.

Uit mijn vroege adolescentie herinner ik me een televisieprogramma waar ik niet aan kon weerstaan. Het was geen Amerikaanse serie met een mooie, al dan niet pratende sportwagen in de hoofdrol. Het was geen muziekprogramma, en blijmoedige meisjes in bikini waren in geen velden of wegen te bekennen. Als ik mij niet vergis kwam het zaterdagnamiddag op de BBC. Het deed me het hele zaterdagavondgedoe vergeten, waaraan men nu eenmaal sociaal verplicht was deel te nemen.

Het programma heette ‘One man and his dog’. De titel kon onmogelijk verbeterd worden. Herders uit de heuvels van Wales, Schotland, Ierland en Engeland, onveranderlijk in een donkergroene ribfluwelen broek, wellingtons en waxcoat, stonden leunend op hun wandelstok te fluiten naar hun trouwe bordercollie, die een groepje van drie, vier schapen bij elkaar hield en in een bepaalde richting dwong. Een hindernissenparcours, ‘One man and his dog’ was een wedstrijd.

Aanvankelijk kwam het mij voor als pure magie, hoe de herder de hond op grote afstand kon sturen, dirigeren met een enkel fluitsignaal. Links, rechts, lopen en stil, dat moet het zowat geweest zijn, over meer commando’s beschikte de herder niet. Vooral was het een delicate evenwichtsoefening, want bij een te groot, te bruusk manoeuvre raakte de kudde uit koers, of erger, spatte uiteen.

Deel van het genoegen was het soms gefluisterde wedstrijdcommentaar. De terminologie ook. Een hele wereld die niet verder van de mijne af kon staan, en die zich van geen andere iets aantrok. Maar vooral: een man en zijn instrument, en hoe hij het bespelen van dat instrument tot een kunst had verheven.

Altijd ben ik jaloers geweest op mannen met instrumenten. Minstens even inspirerend als zijn romans en verhalen, bijvoorbeeld, is de foto van de jonge W.F. Hermans die in een laboratorium aandachtig in een microscoop kijkt, zijn ene hand nog aan het schroefje dat het beeld scherp heeft gesteld.

Dezelfde graad van concentratie was de voorbije week elke avond op telkens twee jonge gezichten te zien, twee finalisten van de Koningin Elisabethwedstrijd. Jonge mensen met het instrument dat lang reeds hun leven heeft bepaald. Bestaat er een grotere uitdaging dan de piano?

De eerste dagen van het concours kwamen voornamelijk Zuid-Koreanen aan bod. De piano lijkt mij bij uitstek een uitdaging voor hoogbegaafde, verbeten Aziaten. Bij het horen en zien van hun onberispelijke techniek, hun fanatisme, verschenen onwillekurig beelden op mijn netvlies van communistische trainingskampen, alwaar de ruggengraat van jonge meisjes langzaam maar zeker wordt samengevouwd ter voorbereiding op een Olympische turncompetitie. De commentatoren spraken ook geregeld van een ‘Olympische prestatie’. Niemand kon sneller en foutlozer de toetsen beroeren. De piano werd bedwongen, als in een gevecht. Geen klassieke componist had iets verzonnen dat zij niet vlekkeloos en sneller ten gehore konden brengen.

Het spel van de handen boeide. De muziek ontbrak. De piano klonk overdonderd en verweesd. Sommigen probeerden nog de illusie van gevoel te wekken met wat grimassen of een zwenkend torso, zoals men het van een pianosolist verwacht.

Zelfs voor een leek als ik was het meteen te horen wanneer de piano niet bedwongen werd, maar bespeeld. De grootste indruk maakte een jonge Nederlander met de toepasselijke naam Minnaar. Hannes Minnaar speelde de 7de sonate van Beethoven. Hij slaagde erin mij de piano, het instrument, te doen vergeten. De piano verdween als het ware in de prachtige muziek die hij teweegbracht. Voor het eerst in het concours voelde ik de aanvechting mijn ogen te sluiten.

Peter Terrin

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content