Van Hannah Arendt tot Hans Achterhuis: enkele kanttekeningen bij het moralisme van de West-Europese intellectuelen.

Die oorlog in Vietnam, daar waren we nog met zijn allen tegen. Oorlog, daar waren we trouwens altijd tegen. Waren het niet vaak die duivelse kapitalisten die een of ander zich emanciperend volk opnieuw onder de knoet wilden krijgen? Of was het misschien gewoon het militair-industrieel complex, zoals dat toen nog heette, dat om orders verlegen zat?

Het valt moeilijk nauwkeurig te bepalen, maar ruim een decennium geleden, met de Golfoorlog van toen, lijkt er enige verandering gekomen in dat altijd negatieve oordeel over oorlog. Intellectuelen, bij voorkeur ethici, kwamen ons op televisie en in kranten vertellen waarom het best te verdedigen viel dat wij het Kwaad ginder ter plekke gingen bestrijden. Tien jaar later herhaalden diezelfde ethici hun pleidooi, ter verdediging van de NAVO-interventie in Kosovo. Eertijdse rooie ratten en door de wol geverfde pacifisten vonden dat plots niet meer zo heel vies, die bommen. Want zeg nu zelf, met de nieuwste militaire technologie kan men toch wel op een heel propere manier de boel gaan opruimen. Wat wil zeggen: zonder slachtoffers in eigen rangen.

De Nederlandse filosoof Hans Achterhuis was in eigen land één van die graag geconsulteerde intellectuelen. Wat aanvankelijk een commentariërend artikel over de interventie in Kosovo in het dagblad Trouw had zullen worden, groeide bij hem uit tot een voldragen essay, Politiek van goede bedoelingen. Terwijl vele van zijn collega’s hardnekkige pogingen deden om ons geweten te sussen, achtte hij het opportuun om net dat geweten heel grondig in vraag te gaan stellen. De kwestie luidt bij hem dat het gemak waarmee we ons beroepen op ethische drijfveren, net het omgekeerde effect teweeg brengt. En hij ondersteunt zijn betoog met ideeën van twee groten uit de politieke filosofie: Machiavelli en Hannah Arendt.

Vooral Hannah Arendt (1906-1975), ex-leerlinge en minnares van Martin Heidegger, heeft behartenswaardige dingen te vertellen over de manier waarop wij tegenwoordig politiek bedrijven en de wereld inrichten. Dat blijkt andermaal uit een pas verschenen vertaling van enkele van haar opstellen onder de titel Politiek in donkere tijden.

LAATSTE ANKERPUNT

Arendt was joodse en ontvluchtte haar geboorteland Duitsland voor de Tweede Wereldoorlog. Vanuit haar nieuwe thuisbasis, Amerika, schreef ze enkele indringende boeken over het probleem van revolutie en totalitarisme. Het venijnige aan Hannah Arendt is lange tijd geweest dat ze zich niet liet inlijven, noch door links, noch door rechts. Dé reden daarvoor is dat zij politiek weigert te begrijpen in termen van goed en kwaad. Elk moralisme is haar vreemd. En is het niet net dat moralisme dat nu de kop opsteekt bij hogergenoemde commentatoren? Volgens Hans Achterhuis heeft dat morele engagement alles te maken met de leemte die we blijkbaar wil opvullen na het verdwijnen van de grote ideologische thema’s. Ethiek zou nog dat laatste ankerpunt kunnen zijn, onze laatste houvast in een verbrokkelde wereld.

Dat soort ankerpunten wou Hannah Arendt nu net weggeveegd zien, in wat zij zelf een Denken ohne Geländer noemde, letterlijk: een denken zonder leuning. Dat denken heeft het westen zich nog onvoldoende eigen gemaakt, maar zou dat dringend moeten doen in deze naar globaliteit neigende wereld.

Daarover gaat het voor Hannah Arendt dan ook in de politiek: over het inrichten van de wereld. Vrijheid staat bij haar centraal. En vrijheid is iets wat zich tussen mensen afspeelt, niet een of ander in een al dan niet verre toekomst gelegen ideaal. Die vrijheid heeft ook iets uit te staan met met pluraliteit. Hans Achterhuis wijst erop dat Arendt zeker zou hebben gezegd dat die pluraliteit nu verloren is gegaan mét het multi-etnische Joegoslavië. ‘ Not Man but men‘, was één van haar centrale uitgangspunten: we leven deze wereld in het meervoud. Politiek moet vigerende verschillen erkennen en ze maatschappelijk vorm geven.

Wereld en pluraliteit zijn voor Arendt synoniemen. Achterhuis: ‘De wereld kan alleen maar aan ons verschijnen als we haar delen met anderen die er vanuit andere standpunten naar kijken.’ En: hoe meer perspectieven, hoe rijker de wereld kan worden.

In dat verband laat Achterhuis ook de Kroatische schrijfster Dubrovka Ugrêsic aan het woord. De interventie in Kosovo was voor haar in die zin misplaatst dat het Westen al veel langer had moeten ingrijpen. Achterhuis vergelijkt haar lot met dat van de Sovjet-kosmonaut die rond de wereld cirkelde toen de Sovjet-Unie uiteen viel. Ugrêsic verbleef in het buitenland toen zij haar vanzelfsprekende thuis verloor: Joegoslavië. Die thuis was haar wereld die ze met anderen deelde in Sarajevo, Zagreb of Belgrado. Achterhuis stelt dat zij het terecht als een misdaad beschouwt dat het uiteenvallen van een staat in eerste instantie zonder al te veel problemen werd aanvaard. Pas nu begint het te dagen dat met Kosovo niet alleen mensenlevens op het spel stonden, maar ook het bestaan van een multi-etnische wereld.

Dat is ook dé uitdaging voor deze eeuw. Kan het nog dat naties zichzelf definiëren in termen van etnische verwantschap? Of gaan we eerder de uitdaging aan onszelf te zien in het kader van een gemeenschappelijk burgerschap? Zo vroeg Adriaan van Dis aan auteur Kader Abdolah of hij hem Iraniër of Pers moest noemen. De man verkoos het tweede. Liever Perzië als tehuis voor meerdere nationaliteiten dan Iran als staat voor de eigen nationale groep.

In Waar het bloed kruipt, over zijn reizen door het nieuwe nationalisme, wees Michael Ignatieff er al op dat als een staat dreigt uiteen te vallen, mensen teruggrijpen naar pre-politieke verwantschapsbanden, als stam of als etnische groep. Mensen zijn dan onzeker en bang. Militairen en politici exploiteren die angst door veiligheid te beloven dankzij etnische zuiveringen.

ETNISCHE ZUIVERINGEN

Dubravka Ugrêsic is dan ook niet mals voor West-Europese intellectuelen als Alain Finkielkraut, Bernard-Henri Lévy of Peter Handke, die elk ‘de democratisch gekozen criminelen die het multinationale Joegoslavië om zeep hielpen’ van hun steun gingen voorzien. Ze deden dat in de overtuiging dat de nationale onafhankelijkheid van etnische groepen een vorm van democratisering inhoudt. Joegoslavië werd vanuit die logica plots beschreven als een onnatuurlijke constructie, die wel moest exploderen. Achterhuis wil tegenover dit denken studies stellen van Balkan-deskundigen als Mon Detrez, die in hun boeken de zegeningen tonen van de multi-etnische geschiedenis van de Balkan. Of we kunnen er met Hannah Arendt op wijzen dat de wereld altijd een onnatuurlijke constructie is. Het politieke organiseren van de wereld betekent altijd een breuk met natuurlijk geachte verbanden van bloed en bodem. Omdat het daar gaat om pluraliteit en dus om de rijkdom van een wereld, moet deze altijd behoed en beschermd worden. Intellectuelen die dit niet zien, zijn mede verantwoordelijk voor jarenlange etnische zuiveringen, citeert Hans Achterhuis nogmaals Ugrêsic.

Omwille van dit soort prikkelend frisse ideeën is het essay van Achterhuis – als ik even mag – moreel verplichte lectuur. Bij voorkeur aan te vullen met de nieuwe Arendt-vertaling. En liefst voor de gemeenteraadsverkiezingen te consumeren.

Hans Achterhuis, ‘Politiek van goede bedoelingen’, Boom, Amsterdam, 144 blz., 690 fr.

Hannah Arendt, ‘Politiek in donkere tijden. Essays over vrijheid en vriendschap’, Boom, Amsterdam, 221 blz., 790 fr.

Marc Van den Bossche

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content