Wielerwoorden

Benno Barnard over de honderden woorden uit het ‘Wielerwoordenboek’ die de taalgourmand als profiterollen in de mond neemt.

Te midden van een plotselinge temperatuurstijging, terwijl de isothermen en isobaren hun plicht vervullen, komt het wereldkampioenschap voetbal op ons af, en daar verheug ik me erg op.

Ik moet bekennen dat ik, geheel in strijd met mijn wazige en poëtische karakter, geweldig van voetbal houd, en dat terwijl ik alle andere sporten stomvervelend vind, in het bijzonder wielrennen. Over wielrennen zal ik het zo op hebben.

Er bestaat een Engelse theorie dat het Nederlandse voetbal zijn verfijning heeft te danken aan het eeuwenoude efficiënte beheer van een beperkte ruimte – volgens deze redenering gebruikt de Nederlandse nationale ploeg een veld zoals Piet Mondriaan indertijd een doek.

Hier past een tweede bekentenis. Vanuit een vaag en achterlijk patriottisme ben ik in het voetbal een orangist. De vraag is nu vanaf welke dosis een dergelijke liefde de geestelijke gezondheid schaadt.

Volgens Roger Scruton is de natiestaat zowel de uitdrukking als de conditio sine qua non van de saamhorigheid binnen een volksgemeenschap. Tot op zekere hoogte ben ik dat wel met hem eens, maar voetbal is het enige aspect van het menselijk leven waarin ik het gevoel heb überhaupt een nationaliteit te bezitten: de Nederlandse namelijk.

Tegenover mijn zoon, die bijzonder veel aanleg voor het spel heeft, ontvouwde ik onlangs mijn visie op voetbal als een artistieke sport voor heren, beoefend in de tuin uit mijn kindertijd, met een publiek zo beschaafd als mijn ouders. Ik betoogde dat je mooier moet kunnen voetballen dan je tegenstander, voor wie het publiek evenwel ook behoort te klappen – en dat er een systeem dient te worden ingevoerd waarbij de schoonheid van een actie extra punten oplevert.

Hij speelt meestal in de verdediging en in zijn reactie wees hij me op de schoonheid van de hardheid.

Dit wat betreft het voetbal. Nu iets over mijn afkeer van wielrennen.

Elk vogeltje zingt zoals het gebekt is en ik ben op dit punt geen nachtegaal. Het beste voorbeeld van mijn weerzin tegen de fiets is de Ronde van Frankrijk. Terwijl la douce France haar lieftalligheden rondom uitstalt, laat een hondertal jongemannen zich door de duivel op de hielen zitten, zonder zich ook maar een moment de tijd te gunnen om van het landschap te genieten, een Romaanse kerk te bezoeken of van de plaatselijke wijn te proeven – zaken die toch heel wat aangenamer en leerrijker zijn dan op een oncomfortabel model fiets heel Frankrijk rond te fietsen, alsof dat land niet over een uitstekend spoorwegnet beschikt, zoals W.F. Hermans opmerkte.

Maar tot mijn verwarring heeft mijn afkeer zich onlangs vermengd met een onverantwoorde affectie. Bij uitgeverij Atlas is een ‘Wielerwoordenboek’ verschenen, samengesteld door Wim en Sam van Rooy en Fons Leroy. Bij de liefde van de auteurs voor de wielersport hoort een tweede liefde, die voor woorden. In dat verband kan ik alleen maar zeggen dat ik, als verzamelaar van woordenboeken, weerloos ben wanneer ik andere lexicografisch geobsedeerden tegenkom.

Wielerwoorden!

Die alliteratie als zodanig is al onweerstaanbaar voor de liefhebber. En dan moet je nog beginnen te lezen – je behoort immers tot de mild geschifte mensensoort die leest in een woordenboek.

Het ‘Wielerwoordenboek’ is een semantisch monument, waaruit ik als oningewijde van alles heb geleerd. Bij het lemma ‘Wolken’ las ik bijvoorbeeld dit: ‘naar de andere kant van de – gaan niet meer verder kunnen, →kapotzitten, de benen die opgeblazen zijn’.

Hoewel de omschrijving getuigt van een overdadige omgang met de islamproblematiek, is dat toch een onvergetelijke metafoor?

En zo zijn er honderden woorden die de taalgourmand als profiterollen in de mond neemt.

Het is ook een spannend boek, tenminste voor het soort ongevaarlijke gestoorden waartoe ik behoor. De spanning ervan is het gevolg van de wrijving tussen het Vlaamse mondgemeen en de standaardtaal – die enigszins vergelijkbaar is met dat wat er tijdens een koers geschiedt tussen de billen van de coureur. Vooral via de wielersport zijn veel volkse Vlaamse woorden, uitdrukkingen en zinswendingen tot Nederland doorgedrongen, wat onze gemeenschappelijke moedertaal alleen maar heeft verrijkt.

Maar het boek heeft nog een andere, meer verborgen kant, die me eveneens week stemt jegens de wielersport. Dat is de geschiedenis van het wielrennen en de wijze waarop die is verknoopt met de algemene geschiedenis.

Zo ontdekte ik dat er in het jaar 1924 een vrouw meereed in de Giro d’Italia. Ze heette Alfonsina Strada en voelde zich wellicht door haar achternaam gedreven tot deze bizarre daad van emancipatie. Ze bekleedde dagenlang de laatste plaats en arriveerde uiteindelijk met achtentwintig uur achterstand op de winnaar. Over die vrouw en haar leven in de tijd van Mussolini zou ik bijzonder graag een biografie lezen.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content