Een geniale werkmier

Waarom is Shakespeare Shakespeare geworden? Op die vraag probeert Stephen Greenblatt in zijn nieuwe boek een antwoord te formuleren.

Stephen Greenblatt – William en de wereld, hoe Shakespeare Shakespeare werd
Uitgeverij: De Bezige Bij, Amsterdam
Aantal pagina’s: 414
ISBN: 978-90-234-1307-3

‘Stel dat er geen William Shakespeare was geweest,’ zegt Stephen Greenblatt, ‘dan zouden we nog steeds denken dat er op toneelvlak in het Elizabethaanse tijdperk iets bijzonders gebeurde. Ben Jonson en Christopher Marlowe zijn indrukwekkend, daar kun je niet omheen, maar we zouden er geen idee van hebben hoe in het theater van die tijd de hoge en de lage cultuur elkaar vonden en hoe de grote vragen over leven en dood behandeld werden in een medium dat voor iedereen toegankelijk was.’

Greenblatt, momenteel wellicht de belangrijkste Shakespeare-expert, schreef met William en de wereld, hoe Shakespeare Shakespeare werd een dijk van een biografie die de beroemde bard tekent als een man die van alle markten thuis was, een extreem beredeneerd leven leidde en het als zoon van een ongeletterde handschoenmaker schopte tot de grootste schrijver van zijn tijd – en misschien wel van alle tijden. Hij was de leider van de King’s Men, toen het belangrijkste toneelgezelschap en de hoofdaandeelhouder in het Globe- theater.

Wat meteen opvalt bij het lezen van het boek, is hoe Greenblatt werk en leven van Shakespeare aan elkaar probeert te koppelen. Dat koning Lear z’n rijk niet over zijn drie dochters wil verdelen, zou wel eens iets met de persoonlijke erfenisproblemen van Shakespeare te maken kunnen hebben, zo leer je, en dat Prospero in De storm zijn sterkte haalt uit het feit dat hij zijn tegenstanders vergiffenis schenkt en zich vervolgens terugtrekt uit het maatschappelijk leven, krijgt een heel ander elan als je beseft dat dit het laatste stuk was dat Shakespeare schreef.

Die aanpak is geen toeval. Greenblatt is immers de grondlegger van het New Historicism , de strekking in de literatuurkritiek die verkondigt dat je pas ten volle van een literair werk kunt genieten als je ook weet wie het geschreven heeft en in welke tijd. ‘In een recensie van mijn boek stond dat het helemaal geen mysterie is waarom Shakespeare Shakespeare is geworden, net zomin het een mysterie is hoe Aristoteles Aristoteles is geworden,’ lacht Greenblatt, ‘en toen dacht ik: dat is nu eens een interessante vraag. Misschien moet er zich daar maar eens iemand in verdiepen.

‘Ik studeerde in de jaren zestig en het was al lyrisch formalisme wat de klok sloeg. Het laatste wat je toen wou weten was wie de schrijver van een gedicht was, want dat leidde alleen maar af van de tekst. Of zoals een van mijn leraren het zei: “Een gedicht is als een pudding of een machine. Wie het gemaakt heeft, speelt geen rol.”

Voor mij is een gedicht echter ook een brief afkomstig van een dode, en ik wil weten wie die brief schreef, wat een beetje een niet-academische nieuwsgierigheid lijkt. Het grote publiek wil iets weten over het leven van de groten der aarde, terwijl academici zich daarboven verheven voelen.

Persoonlijk denk ik echter dat het grote publiek hier intuïtief op een goed spoor zit. Het is natuurlijk zo dat Hamlet , Koning Lear en De Storm beïnvloed zijn door wat Shakespeare las en getuigen van zijn niet aflatende werkkracht en zorg, maar dat is niet voldoende. Er moet iets te vinden zijn in zijn leven dat aanleiding gaf tot het schrijven van die stukken, anders had hij het immers nooit gedaan.’

Wat Shakespeare voor de zestiende-eeuwse toneelkunst betekende, beseffen we pas echt wanneer we zijn verwezenlijkingen even op een rijtje zetten.

Greenblatt: ‘Het historische drama vond hij haast eigenhandig uit. De komedies van zijn tijd werden gedomineerd door spot en ridiculisering. Shakespeare ontwikkelde daarop een manier om van lachen iets meer dan uitlachen te maken. Hij ging immers op zoek naar het komische in de condition humaine en niet in bepaalde figuren of situaties.

En wat de tragedies betreft, niemand durfde het voor hem aan “koningen en clowns hetzelfde lot voor te spiegelen”, zoals Philip Sidney het zei, waarvan Hamlet natuurlijk het hoogtepunt vormt, met een prins die tezelfdertijd de clown is die met zijn eigen tragiek de spot drijft. Hoe geniaal Shakespeare wel is geweest, zie je ook aan het aantal epigonen dat hij in het begin van de zeventiende eeuw opleverde, mensen als John Marston, John Webster of Thomas Middleton. Je ziet hen proberen en falen.’

En toch bleef Shakespeare er een bescheiden man bij.

STEPHEN GREENBLATT: De elite droeg hem op handen, maar hij besefte dat hij om te overleven – en dat ook letterlijk, er diende immers brood op de plank te komen – een groter publiek moest bereiken. Hij moest een paar keer per week zijn theater met tweeduizend man kunnen vullen, anders draaide zijn zaakje failliet, en op dat moment woonde er maar 200.000 man in Londen.

Stel dat Shakespeare ervoor gekozen zou hebben om op het mecenaat van een of andere graaf of hertog te leven, dan hadden we een ander verhaal gekregen, maar hij wou meer doen dan dat. Hij was een burger in hart en nieren en hij wou winst maken en een eigen wapenschild krijgen. En om dat te kunnen, diende hij ongelofelijk goed te zijn, wat hij ook wel was natuurlijk, en hij niet alleen.

Nee, er waren ook Christopher Marlowe en zijn adellijke kliek drinkebroers en vechtersbazen die een veel avontuurlijker en romantischer leven leidden. Zij keken een beetje neer op die werkmier van een Shakespeare, maar hij overschaduwde hen toch maar mooi. In hoeverre is uw boek een ode aan het geregelde leven?

GREENBLATT: Shakespeare was inderdaad geen gezelschapsmens. Hij had altijd wel een uitvlucht klaar om een uitnodiging af te wentelen. Hij moet een bijzonder gedisciplineerd man geweest zijn. Niet alleen schreef hij twee stukken per jaar, hij leidde ook nog eens het belangrijkste theatergezelschap van zijn tijd, speelde mee in zowat alle stukken die dit gezelschap opvoerde en betoonde zich een gewiekst en onderlegd vastgoedinvesteerder in en om Stratford.

Het opmerkelijke is dat die gedisciplineerdheid hem er niet van weerhield toch in contact te blijven met de echte wereld, in zijn verschillende vitale, volkse en gekke vormen. Hij deed er zelf niet aan mee, maar hij kende het wel. Wanneer een normaal mens zich op iets concentreert, ziet noch hoort hij de rest van zijn omgeving. Dat ene is opeens alles geworden wat er is. Het lijkt wel alsof Shakespeare in deze die normaliteit oversteeg. Hij kon iets tonen zonder de rest van de wereld wazig te maken. Zowat alles wat hij waarnam, gebruikte hij later in een van zijn stukken.

Hij was ook een oerkapitalist. Hij gaf zijn geld niet uit aan luxegoederen, maar woonde in Londen op een klein kamertje, leefde heel spaarzaam en stak alles in gronden en huizen.

GREENBLATT: Ik werd onlangs geïnterviewd door Forbes Magazine , wat me een unicum leek aangezien dat tijdschrift niet echt bekend staat voor zijn literaire interesses. Toen de journalist opdook, bleek hij het over Shakespeares ideeën over cashflow en investeringen te willen hebben. Ze wilden van de man een held van het kapitalistische ethos maken, en daar zit wel iets in. Ben Jonson gaf zijn geld uit aan drank en boeken. Shakespeare kocht grond.

Mijn eerste idee voor deze biografie was alles te organiseren rond de uitzonderlijke generositeit van Shakespeare. Hij kon immers groteske karakters als de volksvrouw, de jood of de zwarte zo anticlichématig neerzetten dat het sterke en waardige personages werden.

Toen ik al een eindweg geschreven had, ontdekte ik dat generositeit toch niet het goede thema was om Shakespeare onder te vangen omdat hij er zo op uit was geld en bezittingen te vergaren. Je kunt daar kritiek op hebben, maar persoonlijk vind ik het eerder een sterk punt, het bewijs dat hij niet het slachtoffer wou zijn van een wereld die al zoveel slachtoffers gemaakt had. Hij wou zijn wereld daarentegen zelf beheersen.

Kan het ook iets te maken gehad hebben met zijn afkomst? Shakespeare kreeg de middenklassementaliteit toch met de paplepel ingegoten?

GREENBLATT: Ja, en wellicht nog het meest van al met het feit dat vader Shakespeare helemaal niet zo goed boerde in de tweede helft van zijn leven. Hij verarmde zienderogen en diende een groot deel van zijn bezittingen te verkopen om zijn levensstijl op te houden.

Shakespeare wou dat zelf niet meemaken. De toenmalige wereld zat gek in elkaar en zekerheid was een schaars goed. Het Elizabethaanse Engeland was er geen van vrede en overvloed, maar wel van gevaar en conflict en wie grond bezat, had iets om op terug te vallen.

Misschien is die gevaarlijke wereld ook wel de reden waarom we zo weinig over hem weten. Wie in de kijker liep, was immers een schietschijf.

GREENBLATT: Shakespeare wou nergens zijn naam op zetten. Een van zijn tijdgenoten, Thomas Kyd, die wellicht de eerste versie van Hamlet schreef, stierf hoogstwaarschijnlijk als gevolg van de martelingen die hij onderging toen de politie zijn huis binnenviel op zoek naar Christopher Marlowe. Uit allerhande publicaties bleken de twee immers aan elkaar gelieerd te kunnen worden. Wij vergeten dat nogal eens, maar vierhonderd jaar geleden was het echt niet veilig om je naam ergens vermeld te hebben staan.

Hoe slaagde Shakespeare er dan in om als halve katholiek zo hoog op te klimmen in een fanatiek protestantse maatschappij?

GREENBLATT: Door onzichtbaar te zijn. Uit zijn toneel komt geen doctrinair figuur naar voren. De vraag of je nu een kruisteken moet maken met twee of met drie vingers, lijkt niet echt tot zijn besognes behoord te hebben. Misschien lag hij ’s nachts te piekeren of het brood tijdens de mis werkelijk veranderde in het lichaam van Christus, of dit alleen maar beeldspraak was, maar ik betwijfel dat. Er is zeker niets van terug te vinden in zijn werk.

Voor Shakespeare kwam het er niet op aan geloofskwesties te verdedigen of te verguizen, maar wel mensen in het licht te zetten die kleine, goede daden doen. Er is geen enkel toneelstuk waar geen behulpzame knecht in voorkomt, of waarin er zich niet iemand opoffert voor een ander. Blijkbaar vond hij dat belangrijker dan theologisch gekibbel. Wanneer hij geestelijken opvoert, zijn het parochiepriesters, kleine garnalen die het goed voorhebben met de mens.

In Romeo en Julia slaagt de priester er weliswaar in alles in de soep te laten draaien, maar fundamenteel is hij een goedaardig man, geen heilige weliswaar, maar ook geen schijnheilige, gewoon een man die zich ten dienste stelt van de lokale gemeenschap.

Misschien had ook dat wel iets te maken met zijn eenvoudige afkomst. Hij was de enige schrijver van zijn tijd die niet aan de universiteit had gestudeerd.

GREENBLATT: Om die reden stond hij inderdaad een beetje buiten de schrijversgemeenschap. Alle anderen schreven wat wij vandaag achterflappenblurb zouden noemen, waarin ze elkaar de hemel in prezen. Shakespeare werd nooit gevraagd zoiets te doen en hij vroeg het ook niet aan hen. Sociaal gezien maakte een universitaire opleiding een groot verschil. Je hoorde bij de club of je hoorde er niet bij, maar dat betekende niet dat je niet kon schrijven.

Er zijn nogal wat fabulatoren die de toneelstukken van Shakespeare per se aan iemand anders willen toeschrijven, aan Marlowe bijvoorbeeld, of aan Edward de Vere, precies vanwege die universiteit, maar volgens mij is dat onzin.

Het is waar dat Shakespeare, indien hij universiteit had gelopen, anders had geschreven. Waarom heeft hij bijvoorbeeld geen Doctor Faustus op papier gezet en Marlowe wel? Omdat die intellectueel, met zijn boeken en zijn wetenschappelijke objecten een typische afbeelding was van een universiteitsintellectueel. Het idee om je ziel te verkopen in ruil voor wetenschappelijke kennis was gewoon bekakt in de ogen van Shakespeare.

Niet dat hij universitairen links liet liggen, het liet hem gewoon onverschillig en uit zijn werk blijkt alvast niet dat hij ooit spijt gehad heeft dat hij niet tot het clubje behoorde. Als je beseft dat een universitaire opleiding in zijn tijd gelijk stond aan een cursus theologie is het ook hoogst betwijfelbaar of zijn verbeelding er iets aan gehad zou hebben.

En een goed mens werd je er ook al niet van, zo zien we uit de exploten van Shakespeares collega’s die wel naar de universiteit waren geweest. Robert Green was bijvoorbeeld een van de grofste oplichters die er toen rondliepen en zijn Oxford-diploma lijkt daar weinig aan verholpen te hebben. Het enige wat Shakespeare echt gemist heeft door niet naar de universiteit te gaan, is geografisch inzicht: dan had hij misschien niet over de Beierse kusten geschreven.

Zijn er geen twee Shakespeares: die van de toneelstukken en die van de sonnetten?

GREENBLATT: In zekere zin natuurlijk wel, de poëzie is veel persoonlijker. Hij schrijft er over zichzelf, over Will, wat hij in zijn toneel nooit doet. En er is natuurlijk de liefde. Die is in beide genres sterk aanwezig, maar waar ze in het toneel, en zeker in de komedies, veelal uitloopt op een conventionele relatie of een huwelijk, blijft ze in de sonnetten zonder einde of oplossing.

Ondanks die verschillen kun je volgens mij toch niet zeggen dat er twee Shakespeares aan het werk waren. Wat me bijvoorbeeld steeds weer opvalt, is hoe een groot deel van de sonnetten over een gecondenseerd scenario beschikt, alsof het de extreem samengebalde kernen van nooit geschreven toneelstukken zijn.

Vanaf ‘Hamlet’ begint Shakespeare te experimenteren met de grenzen van het theater. Hij blijkt hele stukken weg te snijden uit de plot van zijn stukken, waardoor er een irrationeel wereldbeeld ontstaat.

GREENBLATT: Dat is inderdaad fascinerend. Je krijgt personages die zich beginnen af te vragen waarom ze reageren zoals ze reageren en daar geen redenen voor vinden. Hoe ouder hij werd, hoe meer Shakespeare de causaliteiten uit zijn plots wegliet.

Volgens mij had dat veel te maken met de dood van zijn zoon. Opeens leek de wereld hem een zinloos gebeuren. Waarom moest zo’n kind nu opeens sterven, leek hij zich af te vragen. En hij had geen antwoord. Net zomin als hij een antwoord had op het religieuze gekibbel uit zijn tijd of de vraag hoe het nu verder moest met de familiefinanciën nu hij geen mannelijke erfgenaam meer had. De orde was verdwenen uit zijn wereld.

Is het niet raar dat we praktisch niets over Shakespeares dood weten? Tegen die tijd was hij toch een beroemdheid?

GREENBLATT: Dat interesseerde mensen toen niet. Wel wat de koning betreft natuurlijk, maar waaraan een of andere lord stierf, ook dat was over het algemeen onbekend. Een van de geruchten wil dat Shakespeare zich dood dronk op het huwelijk van zijn dochter. Mogelijk, maar onwaarschijnlijk denk ik.

Persoonlijk zie ik hem eerder van verdriet sterven. Hij had het Londense theater na twintig jaar succes de rug toegekeerd en was naar het grote, hem onbekende huis in Stratford getrokken dat hij voor zijn gezin gekocht had, om daar samen te leven met zijn vrouw van wie hij al lang niet meer hield. Geluk kende hij van dan af niet meer en het werd langzaamaan zijn dood. Maar dat zijn natuurlijk allemaal speculaties, misschien kreeg hij gewoon tyfus, haha.

Marnix Verplancke

Partner Content