Voor wie de kaart van Afghanistan niet duidelijk voor ogen heeft : we bevinden ons in het noordwesten, tegen de grens met Turkmenistan. We weten allemaal dat Afghanistan een ‘onherbergzaam’ land is, vol rotsen, spelonken, holen, grotten en diepe putten. Wegen liggen er niet. Te paard door de bergpassen, dat is de enige vorm van transport.

Het is dinsdagochtend, heel vroeg, en Jef staat op. Dat wil zeggen : hij wordt om halfvijf uit zijn bed gebeld door de vroegste vogels van de ochtendploeg : Kabul is gevallen! Jef wrijft de diepste slaap en de laatste restjes vernissagedronkenschap uit zijn ogen, schudt met het hoofd, tracht uit het meubilair en het behang op te maken of hij zich in Brussel dan wel in Peshawar bevindt, en begint dan aan het uitfoeteren van zijn collega : ‘Kabul gevallen? Dat kan niet man. Belt ge mij met zo een zottigheid om halfvijf uit mijn bed? Bush heeft gisteren gezegd dat ze van de hoofdstad moesten afblijven. Neenee, ze zitten in Mazar-i-Sharif, dat is duizend kilometer verderop. Luister, ge noemt dat bericht in uw eerste bulletin een kwakkel, en laat mij voor de rest slapen. Ik maak straks wel een stukje voor het nieuws van één uur.’

Jef was nauwelijks ingedommeld of daar rinkelde de telefoon opnieuw, deze keer de eindredacteur : ‘Jef, Kabul is wel gevallen, kom onmiddellijk naar de studio. Ge moogt u nog snel wassen, maar alleen gezicht, hals en armen.’

Wie daarna vanaf zes uur de opeenvolgende nieuwsbulletins beluisterde, viel van de ene verrassing in de andere. Net als Jef zelf trouwens. Dat Herat was ingenomen, kon hij niet langer ontkennen, dat stond al in de ochtendeditie van de kranten, maar Kabul bleef een fout van de persbureaus. ‘Ja, misschien hier of daar een kruispunt in Bagram, of aan de buitenkant van de stad, maar binnen de vesten zelf is onmogelijk.’

Een uur later bleken de rebellen niet alleen de binnenstad van Kabul te hebben veroverd, maar ook de eerste randgemeenten van Jalalabad. ‘De Taliban zijn taaie krijgers’, wist Jef intussen op de radio. ‘Die vechten tot de laatste man en de laatste snik. Jalalabad pakt de Alliantie nooit. Dat ligt vlak bij Peshawar en toevallig ken ik de streek daar een beetje. Aan de Pakistaanse kant van de grens staat een heel leger Pathanen klaar om te gaan helpen. Was ik van de Noordelijke Alliantie, ik trok me terug naar Talogan, zevenhonderd kilometer noordelijker. Vandaaruit is dan een voorzichtig offensief zuidwaarts mogelijk, maar daarvoor moeten we wel wachten tot de winter voorbij is. Want de winter in Afghanistan, mannekes, daar hebt ge geen gedacht van. In vergelijking met de winter in Afghanistan staat een kerstvakantie in Siberië gelijk met de Club Med.’

Weer een uur later. De Noordelijke Alliantie, de facto de Zuidelijke Alliantie geworden, rukt op naar Kandahar en is om de verveling te doden ook Pakistan binnengevallen. Peshawar is onder de voet gelopen, de knusse kamer die Jef er voor een jaar had gehuurd is platgebrand, en onder het zingen van typisch Afghaanse strijdliederen zijn de mannen van de Alliantie met hun twee paarden en hun kanon op weg naar Islamabad, waar ze de luchthaven en de tippelgedoogzone als doelwit hebben uitgekozen.

Jef, machteloos in de studio aan de Reyerslaan, wordt stilaan wanhopig. ‘Kandahar nemen ze nooit in. Kandahar is het hoofdkwartier van de Taliban. Daar is alles wat ge ziet Taliban. Taliban hier, Taliban daar, Taliban overal. Daar mag zelfs ik de straat niet op zonder sluier. En de Taliban, vrienden, ik zeg het u maar, zijn krijgers van de oude soort. Die snijden u met een aardappelmes uw ballen af. Zelf meegemaakt. Enfin, gezien. Als de rebellen Kandahar aanvallen, is hun lot bezegeld. Het is altijd hetzelfde met de Amerikanen: telkens wedden ze op het verkeerde paard. En wat hebben al die bombardementen uiteindelijk opgeleverd? Niets.’

Hoe laat is het nu al? Acht uur? Is er om halfnegen een nieuwsbulletin op Radio 1? Ja toch? Want daarna komt Paul D’Hoore ons aanraden om die dag de aandelen te kopen waarvoor hij zelf een verkooporder heeft gegeven. Halfnegen, de Noordelijke Alliantie heeft de luchthaven van Kandahar bezet. Jef: ‘Als die berichten kloppen, maar ik geef ze met het grootste voorbehoud, zou dat een strategische flater van formaat zijn vanwege de Alliantie. Ze hebben het vliegveld in handen, maar de Taliban hebben geen vliegtuigen! Dat mag niet van de koran. Met dat vliegveld zijn ze niets.’

De andere journalisten van de ochtendploeg beginnen stilaan door te krijgen dat die Jef er niet meer van weet dan de eerste de beste Albanees van de schoonmaakploeg. En dus krijgt hij voor het eerst wat tegengas van de nieuwspresentator : ‘Als ze dat vliegveld controleren, kunnen de Special Forces er wel landen, in het hart van het vijandige gebied.’

Jef blijft enkele tellen stom, maar begrijpt dat alleen grootspraak hem nog kan redden. ‘Landen op het vliegveld van Kandahar ?’ roept hij pathetisch uit. ‘Doe dat niet ongelukkige. Die hele landingsbaan is ondermijnd. Wat de Alliantie nu doet, speelt volledig in de kaart van Bin Laden. De Taliban hebben niets liever dan te kunnen uitpakken met hun geliefde tactiek: de stadsguerrilla.’

Laten we stilaan afronden. Vóór het elf uur was, krioelde het in Kandahar van de zatte Britten, stond Katelijne Hermans voor het parlementsgebouw in Kabul, openden de eerste drie seksshops hun deuren, en marcheerden de mannen van de Noordelijke Alliantie Kashmir binnen. En begon het eindelijk te sneeuwen.

Koen Meulenaere

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content