Hoogleraar klimaatgeschiedenis Gernot Patzelt over het smelten van gletsjers en het opkloppen van het broeikaseffect.

De Oostenrijks-Italiaanse grens, 26 september 1991. De ploeg van Gernot Patzelt heeft net jachtgereedschap van Ötzi uit het ijs gepeuterd wanneer Italiaanse douaniers opduiken. Patzelt en zijn medewerkers slaan een praatje met hen en weten ondertussen een leren koker en veertien pijlen in een zak weg te moffelen. Het Oostenrijkse gezelschap bevindt zich honderd meter over de grens. Op Italiaans grondgebied, akkoord. Maar wie maakt zich daar druk om, 3200 meter hoog? De scheiding tussen het Oostenrijkse Tirol en het Italiaanse Zuid-Tirol is in 1919 nogal slordig gemarkeerd. In de zomer trekken dagelijks wandelaars over de grens. Ongestoord. En straks treedt Oostenrijk toe tot de Europese Unie. Dan wordt de bewaking helemaal opgedoekt. Kortom, het team van Patzelt slaagt erin weg te komen met de buit.

Zeven dagen eerder hadden Duitse bergwandelaars Ötzi ontdekt in het glet sjerijs rond Tisenjoch en Hauslabjoch. Een helikopter vloog het lijk naar de wetsdokter in het Ötztal en vervolgens naar de universiteit van Innsbruck. Een tijdje later kwamen dateringsspecialisten tot een eensluidend besluit: Ötzi was 5300 jaar oud.

Gernot Patzelt, de man van de pijlkoker, is glacioloog (gletsjerkundige) en hoogleraar klimaatgeschiedenis. Aan de Universiteit Innsbruck leidt hij het Instituut voor Hooggebergteonderzoek, dat een veldwerkbasis heeft in Obergürgl, vijftien kilometer van de plek waar de gletsjermummie is opgedoken. De berggidsen uit Obergürgl kennen Patzelt als een vooraanstaande uit hun gilde, als de eerste wetenschapper van naam die de Fundstelle bereikte. We zochten hem op in Innsbruck. De hoogleraar hakt in op de profetie van een wereldramp als gevolg van het broeikaseffect.

Ötzi overleed 5300 jaar geleden, raakte bedekt met sneeuw en bleef, perfect ingevroren, bewaard in een gletsjerkuip. In 1991 kwam hij met hoofd en schouders uit het ijs tevoorschijn. Mogen we daaruit besluiten dat het klimaat in de Alpen en Europa vijf millennia geleden leek op het klimaat nu?

Gernot Patzelt: Inderdaad. Bij de Tisenjoch bestond geen gletsjer op het moment dat Ötzi daar omkwam. Het was toen minstens zo warm als nu en de Alpengletsjers waren minstens zo klein. Zonder broeikaseffect, door de koolstofdioxide-uitstoot van industrie en verkeer, was het bijwijlen veel warmer dan nu. Metingen bij de Grossglockner bewijzen dat. Daar bevindt zich de Pasterze, de grootste gletsjer van de Oostelijke Alpen. Soms spoelt de gletsjerbeek er boomresten vanonder het ijs. Stammen van drie meter lang; overblijfsels van bomen die 8000 à 9000 jaar geleden groeiden op grond die nu onder een honderd meter dikke ijslaag ligt.

Wanneer zijn de Alpengletsjers ontstaan?

Patzelt: Ze zijn waarschijnlijk relicten uit de ijstijd. Achttienduizend jaar geleden bereikte de gletsjervorming in Europa een hoogtepunt. In de Alpen kwam geen leven voor, ze waren van top tot dal met sneeuw en ijs bedekt. Morenen- en pollenonderzoek leert dat het meeste ijs is gesmolten tussen 15.000 en 12.000 jaar geleden. Er ontstond weer vegetatie en woud. Tienduizend jaar geleden was het klimaat zoals nu. In de postglaciale tijd zijn de gletsjers nooit helemaal verdwenen. Hoger dan 3500 meter boven de zeespiegel hielden ze stand, ook in warmere perioden. De jongste 10.000 jaar waren ze soms groter, maar gedurende honderden, duizenden jaren ook kleiner dan nu. Geschriften uit de Middeleeuwen wijzen nog op een geringere omvang rond 1250.

Maar sinds vijftien jaar smelten ze voortdurend af.

Patzelt: Die trend is 150 jaar geleden ingezet. In de historische tijd, dus na de prehistorie, zijn de gletsjers nooit groter geweest dan omstreeks 1850. Sindsdien verloren ze de helft van hun oppervlakte en 60 procent van hun ijsvolume. Dat afslankingsproces verliep niet continu. In de perioden 1890-1925 en 1965-1980 werd aanwas vastgesteld. De temperatuur zakte toen wat en er viel meer neerslag. Vanaf 1980 nemen oppervlakte en volume van de gletsjsers in de Alpen sterk af. Terwijl ze in Scandinavië aangroeien, als gevolg van dalende temperatuur en toenemende neerslag.

Afgelopen winter is veel sneeuw gevallen in de Alpen.

Patzelt: Zo’n hoeveelheid winterse neerslag komt gemiddeld om de twintig jaar voor. Maar dat betekent niet zoveel voor de gletsjers. De weersomstandigheden in de zomer geven de doorslag. Een paar hete dagen in juli of augustus doen massa’s sneeuw verdwijnen.

We beleven niets uitzonderlijks.

Patzelt: Onze maatschappij blaast alles graag op. De mens beïnvloedt het klimaat een beetje. Andere mechanismen bepalen de klimaatveranderingen in veel grotere mate.

Zonnestraling, bijvoorbeeld.

Patzelt: Reconstructies van Deense wetenschappers toonden de invloed aan van de schommelende zonne-energie. Uit de studie van zonnevlekken valt op te maken wanneer meer of minder energie is uitgestraald. De zonne-energiefluctuaties sporen beter met de klimaatsveranderingen dan de broeikashypothese. Die staat bijvoorbeeld haaks op de afkoeling van de jaren zeventig. In de Alpen nam de gemiddelde temperatuur tussen 1965 en 1980 met 1 graad af, terwijl de kooldioxide-uitstoot toenam. Een contradictie dus. Het fenomeen valt wel samen met de geringe zonne-energiestraling die zo’n dertig jaar geleden heel het wereldklimaat heeft beïnvloed. Nu beleven we weer een periode waarin de zon meer energie uitstraalt.

Tegenwoordig is de afstand tussen onze klimaatgordel en de zon het kortst in de winter. 11.000 jaar geleden bevond het noordelijk halfrond zich het dichtst bij de zon in de zomer.

Patzelt: Dat heeft niets te maken met de vraagstukken op korte termijn, wel met de periodiciteit van de ijstijden. In een tijdspanne van tienduizenden jaren komen ijstijden en tussenijstijden tot stand. De geometrie van aardbaan, aardas, helling, ecliptische baan – die soms cirkelvormiger is, soms een ellips – leidt onvermijdelijk naar een volgende ijstijd.

Voorjaar 1991, net voor Ötzi opdook, viel stof van de Sahara op de Alpengletsjers. Ook zoiets bevordert het smelten van ijs in het hooggebergte.

Patzelt: Alweer niets uitzonderlijks. Het komt om de paar jaar voor, als sterke zuidenwind woestijnzand oppakt en over de Middellandse Zee meevoert naar de Alpen. De geelgrijze deklaag op sneeuw en ijs houdt dan meer zonnestraling vast dan normaal, wat het smeltproces versnelt. Door de aanzienlijke stofneerslag van 15 maart 1991 kwam de gletsjermummie in september aan de oppervlakte. Ondanks de warmere zomer van 1992, is de Fundstelle sindsdien slechts een keer sneeuwvrij geweest, in 1998.

Vonden archeologen ondertussen nog niets nieuws?

Patzelt: In 1992, de zomer na de vondst, is de plek systematisch uitgekamd. Daarbij zijn de muts van Ötzi gevonden, een deel van zijn uitrusting, zijn beenwarmers, kledingresten. In 1993 werden nog twee zakjes uit berkenbast ontdekt. Een ervan bevatte houtskool en bladeren. De techniek om hete houtskool in groene blaren te bewaren, is experimenteel getest. Na twaalf uur zat in de houtskool nog voldoende gloed om door middel van aanblazen vuur te maken. Die techniek wordt overigens nog altijd gebruikt door jagers in Noordoost-Siberië.

U publiceert ook over mens en biosfeer in het hooggebergte. In de Alpen worden jaarlijks 500 miljoen overnachtingen geregistreerd. Hoe erg bederft het toerisme het leefmilieu, de natuur?

Patzelt: Het vergt vanzelfsprekend ruimte. Er komen hotels, skipistes, wandelwegen, golfbanen. Die accommodatie schraagt de economie in gebieden zoals Tirol en Salzburgerland. Duizenden jaren leefde de bergregio van landbouw en veeteelt. Sinds 1950 wint het toerisme veld. Alle nevenactiviteit meegerekend, komt die sector nu op de eerste plaats. De autochtone bevolking in de bergdalen is in de twintigste eeuw verdubbeld, omdat het toerisme welstand bracht. Voorheen emigreerden de mensen hier om aan honger en armoede te ontkomen.

De overlast die het Alpentoerisme met zich brengt op het gebied van leefmilieu en natuur wordt schromelijk overtrokken. In het drukbezochte Ötztal wordt 1 procent van de oppervlakte benut ten behoeve van vakantiegangers, 0,8 procent is skipiste. De traditionele akkerbouw en veeteelt vergden vroeger een veelvoud van die oppervlakte. Er was ruimte nodig om te weiden en te hooien. Bossen werden gerooid, platgebrand.

U betoogt dat de mens de natuur nu minder aantast dan in de vorige eeuw.

Patzelt: Zeker. Waar het toerisme toeneemt, groeit de beboste oppervlakte. Tirol telt 10 procent meer woud dan in 1950. Hoe sterker de toeristische ontwikkeling, hoe minder landbouw. De Almwirtschaft gaat achteruit. Als hooggelegen weideflanken ( Almen) niet meer worden benut, groeit er spontaan bos.

Wie in Oostenrijk skipistes aanlegt, moet evenveel bos aanplanten als dat hij rooit. Men kiest niet altijd de beste hellingen voor herbebossing uit, maar hoofdzaak is dat de woudoppervlakte toeneemt. Dat heeft een positieve uitwerking op het leefmilieu en het verkleint het lawinegevaar. Honderd jaar geleden was het lawinegevaar veel groter dan nu.

Jaarlijks rijden tien miljoen voertuigen over de Brenner, de belangrijkste noord-zuidas in de Alpen.

Patzelt: Het verkeer in de dalen en het transitverkeer belasten het leefmilieu meer dan alle andere ontwikkelingen. Dat is het hoofdprobleem. We krijgen sluipend gif over ons heen, waarvan de uitwerking op de gezondheid moeilijk te meten valt. Neem het lawaai. In de omgeving van de Autobahn incasseren 30.000 tot 60.000 mensen dag en nacht 80 decibel. Er treedt gehoorschade op, kinderen kunnen zich moeilijk concentreren, worden zenuwachtig. De vrachtwagencolonnes worden almaar langer. Het transitvraagstuk schreeuwt om een oplossing.

De verkeersuitstoot verziekt ook bossen in de omgeving van de Brenner.

Patzelt: In de onmiddellijke nabijheid wel. Twintig kilometer ervandaan meten we geen betekenisvolle invloed.

Verwonderlijk toch dat de groenen bij de deelstaatverkiezingen van maart in Tirol, Salzburg en Kärnten bijna van de politieke kaart zijn geveegd.

Patzelt: Dat heeft iedereen verrast. Wellicht waren de groenen niet overtuigend genoeg en oordeelden de kiezers dat de grotere partijen makkelijker de problemen kunnen aanpakken.

Van de 925 gletsjers in Oostenrijk zijn er 13 voor skiërs opengesteld. Het gaat om 11 vierkante kilometer of 2 procent van de gletsjeroppervlakte van het land. Niets aan de hand, zegt u.

Patzelt: We hebben al meer dan twintig jaar gletsjer-skigebieden, die dus ook in de zomer worden gebruikt. En we stellen geen schadelijke gevolgen vast. Gletsjers waarop geskied wordt, gedragen zich niet anders dan gletsjers waarop dat niet gebeurt. We houden wel de hand aan strenge voorschriften. De hydraulische systemen van sneeuwruimers en pistemachines mogen alleen werken op biologisch afbreekbare olie. Op gletsjers moeten mensen en materiaal aan hoge eisen voldoen. Er mag geen ongeluk gebeuren waardoor een tank gaat lekken. Een liter diesel in de sneeuw maakt een miljoen liter smeltwater onbruikbaar.

Hoeveel procent van het oppervlaktewater van Europa bevatten de Alpengletsjers?

Patzelt: Volgens mijn berekeningen bevatten de Oostenrijkse gletsjers 21 kubieke kilometer ijs. Daarin zit 19 kubieke kilometer water opgeslagen. Wat overeenkomt met de helft van het totale neerslagvolume dat in een jaar over het hele land valt. De hoeveelheid water die op het Europese continent in het eeuwige ijs zit opgeslagen, wordt doorgaans overschat. Op wereldschaal liggen de zaken natuurlijk anders, omdat moet worden gerekend met de kolossale ijsmassa’s van Antarctica en Groenland.

Stel dat alle gletsjers op het continent compleet wegsmelten. Krijgt Europa dan te kampen met een watertekort?

Patzelt: De gletsjers bevatten een te gering percentage van de jaarlijkse neerslag om de Europese waterbalans te verstoren. Alleen vlakbij de gletsjers zou de toestand er bij totale afsmelting bedenkelijk uitzien.

Terug naar de realiteit. De temperatuur stijgt, de ijsmassa krimpt. Steeds meer plantensoorten rukken hoger in het gebergte op. Soms vier meter per decennium.

Patzelt: Sinds honderd jaar is een opwarming aan de gang, weliswaar met onderbrekingen. De jongste twintig jaar stijgt de temperatuur vooral in de zomer. Daardoor krijgt de plantengroei nieuwe kansen. Het wordt iets vroeger lente en de winter treedt wat later in. Met andere woorden: de vegetatietijd wordt langer. Tegelijk stijgt de temperatuur op grote hoogte, zodat de planten zich daar beter kunnen ontwikkelen.

Iedere soort heeft een eigen hoogtegrens en die zien we nu stijgen. In honderd jaar is de woudgrens 100 tot 150 meter omhoog geklommen. Kleinere planten rukten eveneens 150 meter hoger op. Bloeiende planten die zijn aangepast aan het leven in sneeuw en extreme temperaturen, zoals de kleine blauwe gentiaan, wonnen de jongste vijftig jaar veel terrein. Die terreinwinst verloopt niet overal even snel, over de volle beeldbreedte, maar wel mozaïeksgewijs.

De oprukkende planten zijn ecologische stabilisatoren, ze houden de bodem vast die onder het terugtrekkende ijs vandaan komt. Het labiele mengsel van grond en puin uit een ijsvrij geworden gletsjerbed dreigt, bij zware regenval, makkelijk weg te spoelen. Plantenwortels voorkomen op vele plaatsen modderstromen.

Twee eeuwen geleden had je de omgekeerde beweging. In hun expansieperiode tot 1850, kropen de gletsjers over hele bossen.

Patzelt: Soms vinden we onder morenen stronken terug van omgestoten bomen. Uit de jaarringen lezen we af hoe de gletsjergroei verliep. Hoe dichter het ijs naderde, hoe dunner de jaarringen. Tegelijk onderzoeken we de bodemlagen op de aanwezigheid van pollensoorten. Zo krijgen we informatie over de vegetatiegeschiedenis. De combinatie van vegetatiegeschiedenis en gletsjergeschiedenis geeft inzicht in de klimaatontwikkeling.

Uit uw reconstructies besluit u dat we in een gunstige klimaatfase leven.

Patzelt: Statistisch komen er minder extreme regens voor, het lawinegevaar nam deze eeuw af. Maar op de beeldbuis en in sensatiebladen lijkt het alsof het aantal natuurrampen toeneemt. De berichtgeving van de sensatiepers over het lawineongeluk van februari in Galtür week 180 graden af van de waarheid. De ramp daar viel niet te voorspellen. Galtür bestaat meer dan vijfhonderd jaar en door een ongelukkige samenloop van omstandigheden plofte een lawine nu middenin het dorp. De autoriteiten in het Paznaundal werden er onterecht van beschuldigd de dood van 38 mensen op hun geweten te hebben.

Dat zit u nog altijd hoog.

Patzelt: Ik ontving hier in februari een team van de Duitse televisiezender ZDF. Een uur lang stelden ze me vragen om hun vooroordelen bevestigd te krijgen. Ik hield het op mijn waarheid. Ze zonden achteraf geen woord van het gesprek uit. Wat ik te vertellen had, paste niet in hun kraam. Wat moeten we met zo’n eenzijdige journalistiek?

Tegenover de kreet het toerisme helpt de Alpen om zeep, zet ik de feiten op een rij. Ik word met mijn conclusie in de oppositie geduwd, in het verzet tegen overdrijving en valse voorstellingen.

U gelooft niet dat laaggelegen streken in de 21ste eeuw in de oceaan zullen verdrinken door het smelten van ijskappen.

Patzelt: De toestand in polaire gebieden draagt niet bij tot het stijgen van de zeespiegel. Het waterpeil van de oceanen is de jongste 120 jaar twaalf centimeter gestegen: vijf centimeter door het wereldwijd smelten van gebergtegletsjers en zeven centimeter door de thermische uitzetting van het water.

Op- en neergang behoren tot de gewone gang van zaken in de geschiedenis. Als de klimatologische trend aanhoudt, verdwijnen in de Alpen misschien kleine gletsjers. De grote zullen de komende decennia zeker standhouden, wees gerust.

Frans Vuga

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content