Ewald Pironet

Valse jammerklachten van werkgevers

De vennootschapsbelasting is te hoog en de loonkosten swingen de pan uit. Dat zeggen de werkgevers en hun vertegenwoordigers dagelijks. Maar of het ook waar is?

Als je maar vaak genoeg dezelfde stelling herhaalt, gaat iedereen die na verloop van tijd voor waar aannemen. Vorige week kopten de kranten: ‘Belgische bedrijven gaan gebukt onder belastingjuk’. Op basis van een studie van consultant PricewaterhouseCoopers (PwC) bleek dat een standaardbedrijf 57 procent van zijn winst afdraagt aan de staat, via de vennootschapsbelasting en de belasting en bijdragen op arbeid. Dat gaf voeding aan een aantal fabels die al langer de ronde doen.

Eerst de vennootschapsbelasting. Een afgevaardigde van PwC lichtte wat graag het rapport toe op Radio 1 en had het daarbij voorturend over ‘een vennootschapsbelastingtarief van 35 procent’. Eigenlijk moet dat 33,99 procent zijn, maar ach, een kniesoor die daarover valt. Erger was dat hij verzweeg dat nog maar weinig bedrijven dat tarief ook werkelijk betalen, bijvoorbeeld dankzij de notionele-interestaftrek. De 500 grootste bedrijven betaalden in 2008 gemiddeld 13,6 procent belastingen, zo verklaarde onlangs minister van Financiën Didier Reynders. PwC werkt in de studie trouwens met een hypothetische kmo met 60 werknemers en die betaalt slechts 4,8 (vier komma acht!) procent vennootschapsbelasting. Wie durft dan nog te spreken van hoge vennootschapsbelasting in ons land? Eerste fabel de wereld uit.

Naast de vennootschapsbelasting zijn er de belasting en bijdragen op arbeid. Een Belgisch bedrijf draagt volgens PwC 50,4 procent af aan sociale bijdragen. Je bent wellicht een zeurpiet als je opmerkt dat dit komt omdat de sociale zekerheid bij ons gefinancierd wordt via sociale bijdragen, terwijl dat in andere landen vaak via belastingen loopt. Maar erger is dat PwC meteen een stap verder gaat en ervoor pleit om die sociale bijdragen te verminderen zodat de arbeidskosten verlagen. Dat sluit aan bij de aanhoudende klacht van werkgevers dat de loonkosten te hoog liggen en dat ze bovendien alsmaar sneller stijgen in vergelijking met onze handelspartners. Maar is het ook waar?

De Leuvense econoom Paul De Grauwe heeft de evolutie van onze loonkosten bestudeerd. In zijn doorwrochte studie, die vorige week verscheen in de reeks Leuvense Economische Standpunten, toont De Grauwe aan dat de jammerklachten van ondernemers dat onze concurrentiekracht voorturend afkalft overdreven zijn, als je kijkt naar de relatieve loonkosten per eenheid product.

De Grauwe ontkent niet dat onze loonkosten tussen 1960 en 2010 gestegen zijn, ‘maar niet sneller dan in de rest van de Europese Unie’. Hij constateert wel een verslechtering van de Belgische concurrentiepositie sinds 2000, ‘maar die bleef in historisch perspectief relatief beperkt. Bijna alle landen van de eurozone hebben een (meestal meer uitgesproken) verslechtering gekend’, zo nog de Grauwe. De enige en grote uitzondering is Duitsland, waar men na een strak loonbeleid vandaag aan een inhaalbeweging bezig is. Het besluit van De Grauwe is duidelijk: ‘Als we België vergelijken met de landen van de Europese Unie, dan blijkt er de laatste 50 jaar geen systematische verslechtering te zijn van onze competitiviteit.’ Het verhaal over onze afkalvende concurrentiekracht door de hoge loonkosten mag ook naar het rijk der fabelen worden verwezen.

De klaagzangen over de te hoge vennootschapsbelasting en dito loonkosten mogen dan ook ophouden. De werkgevers moeten een ander deuntje leren fluiten.

Ewald Pironet

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content