Niet uitgezonden op de betaalzenders dit weekend: de allerlaatste match van de Luchtbalboys, een vierde provincialer met alleen nieuwe Belgen. Het was ver weg van het kampioenenfeest in Sclessin, ver weg ook van het verkiezingsgetater. Nochtans was er heel veel te zien: een praktijkles in samenleven. En een dramatisch verhaal over helden, Lynn Wesenbeek en politici-met-beloftes.

Dinsdagavond in de kantine van de Luchtbalboys, Columbiastraat, Antwerpen. De allerlaatste bestuursvergadering van de club. Een paar oude Belgen kijken verweesd voor zich uit.

‘Ik heb nog wat papieren bij van de advocaat die iedereen moet tekenen’, zegt voorzitter Roger Besseleers met rooddoorlopen ogen. ‘En dan is het definitief gedaan. Na 64 jaar…’

‘Trek het u niet zo aan’, zegt een oude Belg. ‘Je hebt er alles voor gedaan, Roger. Het kon niet anders.’

En hij wijst naar de grote woonblokken. Naar daar ‘waar Kabila woont’.

Achter de toog hangt een zwart-witfoto. Roger, tien jaar jonger, op de trainersbank. Eindeloze sigaret tussen de lippen. Een beetje Raymond Goethals. Daaronder heeft iemand geschreven: ‘Roger, den tuuveneir’.

Roger werkt bij de Antwerpse politie. Maar voetbal is zijn lange leven. Ooit was hij een ‘explosieve verdediger’ in provin-ciale. Na zijn spelerscarrière behaalde hij een trainersdiploma op de Heizel. Hij is ‘nog afgestudeerd met Walter Meeuws’ – iedereen in de kantine heeft het tot in den treuren mogen horen. En dat hij met zijn diploma ‘een Europese topclub mag trainen’. Standard. Real Madrid. Misschien wel Barcelona.

Maar hij koos voor stamnummer 4900. Voor K.V. Luchtbalboys, vierde provinciale. Honderden keren hadden ze hem gezegd: ‘Maar Roger toch, wat ga jij in godsnaam bij die Luchtbalboys doen?’ Het was het soort voetbalploeg dat Hugo Matthysen in gedachten had, toen hij het nummer Jungleboys schreef. ‘Drank en AC/DC, slecht voor de conditie. Ze maken van hun kloten en schreeuwen om de bal. De koningen der aarde, de heersers van ’t heelal.’ ‘Die gasten dachten allemaal dat ze Pélé waren’, zegt Roger. Het gebeurde niet zelden dat de Luchtbalboys de wedstrijd eindigden met zeven of acht man. ‘En Roger,’ vroeg de toenmalige voorzitter, ‘kun je met die mannen iets aanvangen?’ ‘Ja’, antwoordde Roger. ‘Maar eerst moeten zeven spelers de club verlaten.’

De zeven spelers verlieten de club. De Luchtbalboys promoveerden. En nog eens. En nog eens. Roger werd den Tovenaar van de Luchtbalboys. En later ook hun voorzitter. Hij kocht een kostuum, groen-wit. Een auto, groen-wit. En de hemel boven de Luchtbal, die had hij stiekem ook groen-wit willen schilderen.

Wie de wijk Luchtbal binnenwandelt, moet eerst zijn voeten vegen aan de werkelijkheid. Het is een sociale woonwijk waar vandaag vooral nieuwe Belgen wonen. In grote blokken en woonkazernes, tussen spoorwegen, de E19 en straks de Lange Wapper. ‘De Luchtbal is zo bereikbaar dat niemand er komt’, zeggen ze weleens. En dat is waar. De straten zijn er leeg, maar wel naar exotische oorden vernoemd: Santiagostraat, Venezuelastraat, Havanastraat. Om te dromen van een spannender decor, een meeslepender leven.

De Luchtbal is een wijk zoals er wel meer zijn in België. Net zoals er ook wel meer ploegen zijn zoals de Luchtbalboys. Waar er amper nog een Belg meespeelt in de jeugdreeksen. En toch. Toen Johan Boskamp nog jeugdcoördinator was van RWDM, legde hij ooit eens uit hoe hij van die kansarme snotapen ‘heersers van het heelal’ had gemaakt. De ene helft had hij truitjes van Barcelona gegeven, de andere helft truitjes van Manchester United. En dan was het Barcelona-Manchester United in Molenbeek-city. Champions League. Bossie wou alleen maar winnen. Maar in de hoofden van die autochtone jongeren was er, bijna en stoemelings, iets veranderd.

Roger Den Tovenaar wou dat ook. En de naam van de club veranderen. Want ‘Luchtbalboys: dat klonk precies alsof dat het een zatte caféploeg was’. Maar op de Bond zeiden ze: ‘Dan verdwijnt ook uw stamnummer.’ En het nummer 4900, dat was heilig voor Roger.

Dit wordt een heel triest verhaal. Het begint een jaar geleden. Allochtone hangjongeren verstoorden de matchen van de Luchtbalboys. Ze kwamen uit heel Antwerpen, kropen door de omheining, het veld op. ‘Het was vreselijk’, zegt Roger. ‘Op een bepaald moment was het zo erg dat we zelfs nauwelijks nog konden voetballen.’ Een 70-jarige Luchtballer bewaakte dan maar het veld met een grote stok. Maar ook die kon de hangjongeren niet tegenhouden. ‘De bezoekers durfden hier niet meer komen. De spelers en de scheidsrechter waren bang. En op den duur gingen zelfs onze eigen supporters lopen.’

Er kwam politiebegeleiding. En ook verenigingen van mensen-die-het-goed-meenden moeiden zich. Want ‘de Luchtbalboys, dat was toch een ongelofelijk sociaal project’. Roger had van de stad zelfs nog een fruitschaal gekregen. Voor ‘zijn grote verdiensten als vrijwilliger’. Niet dat de mango’s en bananen niet smaakten, maar hij had toch liever wat meer subsidie gekregen. ‘Dit is een kansloze buurt. Bijna niemand betaalt hier zijn lidgeld. In een normale club vliegen die gasten eruit. Maar wie benadeel ik dan? Die drie of vier jonge jongens die hun lidgeld wél betaald hebben. Want met vier man kun je geen ploeg vormen.’ Roger pompte dan maar zelf 50.000 euro in de club. ‘Ik heb nog leningen lopen tot in de jaren stillekes.’

‘We zullen eens met hun ouders gaan praten’, antwoordden de mensen-die-het-goed-meenden. ‘Als we ze nu eens allemaal samenroepen in de kantine.’

‘Dat was natuurlijk tot mislukken gedoemd’, zegt Roger. ‘Ik had dat al honderdduizend keer geprobeerd. Gesmeekt dat ze naar de match van hun kinderen zouden komen kijken. En achteraf een pintje drinken in de kantine, zoals elke Belg doet. Maar niks, nada, nul interesse. Terwijl een club in provinciale leeft van de kantine.’

De Luchtbalboys overleefden van de tournée générales van Roger. Een keer had hij zelfs een Marokkaans-Afghaans-Congolees-Russische avond georganiseerd. Maar weer geen nieuwe Belgen te bespeuren. De oude Belgen van de Luchtbal konden de couscous met wodka zelf opeten.

Ook de andere ploegen zagen de Luchtbalboys niet graag komen. ‘Zij wisten ook: de Luchtbalboys brengen niemand mee, die verteren niet. Er is zelfs een incident geweest. Bij onze knapen zit een kleine doelman. Ik wist het niet, maar een van onze trainers had hem laten meespelen bij de miniemen. De tegenpartij diende een klacht in bij de Bond. Terecht. Mijn collega-voorzitters zouden bepalen hoe groot de straf was. (roept) 5000 euro! Voor een miniemenploegske in vierde provinciale! Ze wilden eens een voorbeeld stellen. Alsof we godverdomme de Champions League vervalst hadden!’

Roger kwaad naar de bond in Brussel. ‘Zouden jullie dat graag hebben?’ wierp hij zijn collega-voorzitters in het gezicht. ‘Gij, Louis? Gij Karl?‘ Eén grote stilte. ‘Jamaar Roger, jij moet dat begrijpen, wij moeten ook…”

Buiten heeft intussen de laatste training van de Luchtbalboys plaats. Geschreeuw om de bal. Exotische furies, die boys. Aanvallers, geen Belgische voetbalploeg.

Aan de zijlijn staat Bea, de ploegdélégué. Ze vertelt dat ze de Luchtbalboys vroeger altijd ‘de bruine apen’ noemden. En hoe ‘ zeer dat dat elke keer deed’. ‘We hebben ons gasten dan geleerd om altijd ‘dank u, meneer’ te zeggen. Of ‘alstublieft’. Opdat ze nooit meer bruine apen zouden roepen.’

Bea had het einde al maanden voelen aankomen. Elke keer als het ter sprake kwam in de kantine, begon Roger over iets anders. Tot ze het hem een paar weken geleden op de man af vroeg: ‘Roger, vertel de waarheid.’

Het werd heel stil, toen. Bea is een alleenstaande vrouw met twee kinderen. Een echte Luchtbalster. De Luchtbalboys waren de enige voetbalclub waar zij en haar kinderen met open armen ontvangen werden. ‘Bij de andere clubs lieten ze ons aan de deur staan.’ Bea werd de moeder van de club. Elke dag is ze in de kantine: om te kuisen, de shirts te wassen, de kat eten te geven. Maar vooral: om haar zoon aan de zijlijn naar voren, naar een beter leven, te schreeuwen.

Ze wijst naar een krantenartikel dat aan het raam hangt. Een interview met het nieuwe grote talent van Lierse. Maar ooit was hij Luchtbalboy. Met dat artikel is ze langs alle bedrijven op de Noorderlaan gegaan. En met een hoop andere argumenten: dat ze geen ‘bruine apen’ zijn, dat ze zelfs kampioen geworden zijn, dat er maar vier sponsorborden langs het veld staan. En of ze niet wat geld konden… Nee, dat konden de bedrijven niet.

Ze kijkt naar het veld. De exotische furies hebben weer eens gescoord. ‘Ik weet niet hoe het verder moet’, zegt Bea.

Negen uur, terug in de kantine. De oude Belgen bestellen nog een pint. Op dat moment komt er iemand binnen.

-‘Ronald? Ronald!?

-‘Roger heeft mij vorige week gebeld’, zegt Ronald. ‘Midden van de nacht. ’t Was zeker tien jaar geleden dat ik hem nog gehoord had. Misschien nog langer. “Ronneke, Ronneke, ’t is een ramp, ik moet de boeken toedoen.”‘

Jaren her. Een restaurant in Antwerpen. Het is al laat. Ronald De Deurwaerder, een orthopedisch chirurg van het UZ Gent, bestelt nog een glas aan de toog. Raakt aan de praat met een andere late tooghanger. ‘Ik heb een voetbalploeg’, bluft die. Toegegeven, met een wat rare naam. Maar zijn spelers die noemden hem den Tovenaar. Zoals Goethals. Hij zou van hen ‘heersers van het heelal’ maken.

Ronald: ‘Ik dacht: die man moet minstens voorzitter zijn van Anderlecht. De zondag daarop ging ik toch eens kijken, meer uit nieuwsgierigheid. Ik wist niet wat ik zag: een houten barak in een sociale woonwijk… (lacht) “We zoeken nog een dokter voor de ploeg”, zei Roger. “Heb jij geen goesting…?” De Luchtbalboys keken mij aan. “Is da nen dokteur? Da kan nie. Die sprèkt éve plàt als waai (lacht).”‘ Misschien was het wel daarom dat hij ‘ja’ zei.

Ronald bestelt een glas en vertelt zijn leven. Hij is hier een paar kilometer verderop opgegroeid, in een kelder in de Leopoldstraat. ‘Mijn enige twee toekomstperspectieven waren: havenarbeider worden of de straat.’ Hij koos voor het laatste. Werd een hangjongere toen het woord nog uitgevonden moest worden. ‘Tot ik op straat een soort straathoekwerker tegenkwam. Rik. Hij was de eerste die naar mij luisterde. Hij werd een vaderfiguur, die me aanspoorde om iets te doen met mijn leven. Maar op een dag vond ik Rik niet meer. Hij was weg, zonder afscheid te nemen.’

Ronald begon te trainen. Atletiek. Hij wou een olympische medaille behalen. Een held worden, die elke dag in de krant stond. Journalisten zouden zijn levensverhaal optekenen. En Rik zou het lezen.

‘Ik weet nog heel goed dat de trainer mij zei: “Ronald, gij zijt de meest hopeloze die ik hier ooit gehad heb. Maar ik neem u op in de selectie voor Spanje.” Daar, in Spanje, barstte de wereld voor Ronald open. Hij, die nog nooit een vliegtuig gezien had. Hij bleef trainen. Tot hij brak. ‘Net toen ik op het punt stond om door te breken. Ik was fysiek wel geschikt voor de top, maar niet psychisch. Niet in mijn hoofd.’

Het zwarte gat volgde. Ronald klom eruit door theater te beginnen spelen. ‘James Bond worden, dat was ook een van mijn dromen.’

Hij deed mee aan de Nu of Nooit-show, de eerste VTM-talentenjacht met Lynn Wesenbeek. Stootte door tot de halve finale. Tot er iets vreemds gebeurde. In het midden van de halve finale bleef een bal steken in een flipperkast. ‘Heel Vlaanderen zag dat er iets fout liep. In mijn oortje hoorde ik iemand roepen: “Lullen, Ronald, lullen.”‘

Hij lulde zich eruit, kreeg luid applaus van de zaal. Maar de jury gaf hem een nul: het werd ‘nooit’voor Ronald. Vlaanderen stond op zijn kop. De maandag daarop stond hij in Dag Allemaal, in alle boekskes waar hij ooit zo graag wilde instaan. Ook VTM belde: ‘Ronald, je zit toch in de finale, je bent weer opgepikt door het publiek. En à propos: de kijkcijfers zijn nog nooit zo hoog geweest.’ Toen pas drong het tot hem door: dat hij nog altijd dezelfde hangjongere was uit de Leopoldstraat.

Hij bedankte voor de finale en ging geneeskunde studeren in Leuven. Was al veertig toen hij afstudeerde als orthopedisch chirurg. Toen gebeurde er weer iets vreemds. Tijdens zijn stage in het UZA hoorde hij uit een ziekenhuiskamer een stem die hij herkende. Hij ging kijken en zag Rik, de straathoekwerker uit zijn jeugd. ‘Hij had nog altijd dezelfde puist boven zijn lip. Maar ook, net als ik, een witte schort aan. Rik was kindercardioloog geworden. We hebben elkaar omhelsd en gehuild als twee kleine kinderen. Die dag is mijn verleden uitgewist.’ Niet veel dagen later kwam hij Roger tegen, die vroeg of hij lid wou worden van de Luchtbalboys.

Ronald en Roger gingen de wereld veranderen. Van hun spaarcenten bouwden ze eigenhandig een grote kantine met een lange toog. Schilderden die groen-wit. Er kwamen legendarische nachten aan. In groen-wit: de mageren kunnen ook feesten.

Ronald: ‘Hoe fantastisch dat die nachten ook waren, ik besefte al snel dat dit mijn leven niet meer was. Mijn leven, dat was nu het ziekenhuis. Dat lag bij mijn vrouw en kinderen. Toen ben ik vertrokken.

‘Ik ben hier nu tien jaar weg. De mensen die toen achter de toog zaten, zitten hier nog altijd. Zie je die man daar? Die had vroeger een taxibedrijf. Hij was een vedette voor de Luchtbalboys, want hij had het gemaakt in het leven. Hij sponsorde de club, stak daar veel geld in. Zo veel dat zijn bedrijf op een dag failliet was. Van de ene dag op de andere was hij werkloos. Maar het schone was: op de club behield hij zijn status, bleef hij een ongelofelijke vedette. Ook voor die mensen is het einde van zo’n club een sociaal drama.’

Ronald wijst naar een vrouw aan de toog. ‘Jarenlang had ze maar twee hoektanden. Ik heb vaak gedacht: maar allez, laat uw tanden toch plomberen. Tot ik besefte waarom ze dat niet deed. Naar een gewone tandarts kunnen die mensen niet gaan – dat is te duur. Wel naar een tandarts van de ziekenkas. Maar daar gaan ze niet naartoe, want dat is maar een tandarts van de ziekenkas. Als ik zeg “mevrouw, we moeten bij u een ileostoma uitvoeren”: dan begrijpen ze er geen fluit van, maar vinden mij wel een goede dokter. Maar als ik zeg “madame, uw lijf zit vol stront en we moeten dat eruit koteren”: dan begrijpen ze mij direct, maar vinden ze mij een hele slechte dokter.’

Ronald zag hier op de Luchtbal de klassenmaatschappij, levendiger dan ooit. En dat we in een verzorgingsstaat leven, er voor iedereen hulp bestaat. Maar dat die hulp niet bij de mensen raakt die het het hardst nodig hebben. Omdat niemand hen uitgelegd heeft wat het woord ‘hulp’ juist betekent, niemand hen begeleidt.

‘Een paar jaar geleden hebben ze hier de blokken gerenoveerd. Het stadsbestuur had ook wel door dat er een samenlevingsprobleem bestond. En ze redeneerden: we gaan dat oplossen door die blokken te vernieuwen. Iedereen moest verhuizen. Maar, beloofden ze, later kan iedereen opnieuw intekenen en hier terug komen wonen. Toen die blokken gerenoveerd waren, was er ergens een oorlog uitgebroken. En op de Luchtbal was plaats voor asielzoekers. Wéér deed men om goed te doen. Maar die oude Belgen zagen dat natuurlijk als een aanval op hun gemeenschap.’

En niemand, zegt Ronald, die er weer eens aan gedacht had om een visie te ontwikkelen. Om te zorgen voor begeleiding. Terwijl de Luchtbal een fantastisch integratieproject had kunnen worden. Vanaf nul vertrekken: met heel veel wit en heel veel bruin. Heel de wereld had komen kijken naar die zo makkelijk bereikbare wijk. Waar het samenleven liep zoals het moest lopen.

‘Neem deze voetbalclub’, zegt Ronald. ‘Natuurlijk komen die allochtone ouders hier niet naartoe. Dat kun je hen ook niet verwijten: die drinken geen alcohol. Naar een kantine gaan, dat zit niet in hun cultuur. De Luchtbalboys waren gedoemd om failliet te gaan. Maar ze spelen wel een ongelofelijke rol in deze buurt. Honderden toekomsten zijn nu in gevaar. Want wat gaat er met die jonge gasten gebeuren? Uit verveling gaan ze op straat wat de macho uithangen. En de oude Belgen die hier nog wonen, gaan nog meer verzuren. Nog overtuigender op het Vlaams Belang stemmen. Die verschillende gemeenschappen gaan dus nog meer van elkaar vervreemden. Heel triest. Er is hier een Marokkaan trainer geweest. Een gast vol goede wil, maar in zijn eigen gemeenschap werd die scheef bekeken. Want ‘bij die oude Belgen zitten allemaal VB’ers’. Dit soort toestanden krijg je nu als politici alleen maar snel willen scoren in de pers. Maar geen visie hebben.’

Het is al een stuk voorbij middernacht. Roger en Ronald drinken, for old times’ sake, nog een laatste glas. Roger zegt dat hij op ’t Schoon Verdiep geweest is. Voor de zoveelste keer. ‘Maar wij zijn maar van de Luchtbal, hè.’

Ze waren op het stadhuis met heel andere dingen bezig. Met een groot stadion voor Antwerp en Beerschot te plannen, een landmark van zoveel miljard.

Roger: ‘Heel de stad hangt nu vol met die lachende stralende A’s. Ik vroeg: kunnen wij ook niet zo’n lachende A krijgen? Om onder het bord van de ‘Luchtbalboys’ te hangen. Een paar weken later kreeg ik antwoord: “Nee, de Luchtbalboys komen niet in aanmerking voor de lachende A. Jullie passen niet in het project.” Wablieft? Een project!?’

Ronald klopt op zijn schouder. ‘Maar vedetje toch. Weet je nog, toen wij de wereld gingen veranderen?’

Roger: (onverstoorbaar) ‘Die jongeren zullen wel op een ander gaan voetballen, zeggen ze dan op het stadhuis. Maar zo werkt dat dus niet. Ik denk niet dat ze daar zoveel compassie zullen hebben als ze hun lidgeld niet betalen. In de statuten van de club staat: “Als er ooit iets gebeurt met de club, wordt de accommodatie geschonken aan een andere vereniging op de Luchtbal”. Maar er is hier geen enkele sportvereniging meer! Ze zijn allemaal gaan lopen. Op het stadhuis vertelden ze mij dat geen enkele Belg hier nog wil komen wonen.’

Het weekend waarin Standard kampioen werd. Den Tovenaar heeft het nog eens gedaan. De pre-miniemen, waar hij trainer van is, wonnen hun toernooi. Snotneuzen van zeven die de hemel toeschreeuwden. Dat zij de heersers van het heelal waren. En Roger, die kreeg hun papieren beker. Hij, de trainer van een Europese topclub, in Luchtbal-city, Columbia, België.

Van de oudere Luchtbalboys kreeg hij een T-shirt. Op de achterkant stond: ‘4900 BESSELEERS’. En ze zongen nog één keer heelluid ‘you’ll never walk alone’, het lijflied van de Luchtbalboys.

Over een paar dagen wordt de kantine van de Luchtbalboys verzegeld. Roger vraagt zich af hoe lang het gaat duren vooraleer hangjongeren de ramen zullen ingooien. En er onkruid voor de lange toog zal groeien.

DOOR STIJN TORMANS/ FOTO’S SASKIA VANDERSTICHELE

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content