Beste Sus,

Bij het lezen van je open brief aan mijn adres (Knack, 8 mei 1996) voel ik me haast een vadermoordenaar. Waardering, afgunst, haat en vooral liefde en hunker naar genegenheid klinken door in je woorden. Weet trouwens dat ik je gemist heb op de presentatie van mijn boek.

Het is mij niet gegeven om, zoals jij, een scherpe, handige schrijverspen te voeren. Ik moet het doen met een tekenpen, die bijwijlen te duister en gesloten werkt. Vrienden gaven mij de raad je met een mokerslagtekening van antwoord te dienen. Maar je snijdt zoveel verschillende kwesties aan en je snijdt zoveel keren in mijn tekenaarsvlees dat ik wel tien tekeningen nodig zou hebben om te repliceren. Vandaar dit geschreven wederwoord.

Ik wil geen spelletje welles-nietes spelen. Daar heeft de lezer niets aan, laat staan aan het sentimentele misbruik van mijn de redactie bezoekende kinderen. Feiten kunnen nagetrokken worden.

HET IS WAAR DAT ik jou gejend heb in het radioprogramma Het Vrije Westen door je ten tonele te voeren als neger van de politici Martens en Verhofstadt. Dit was eenmalig, in een, dacht ik, luchtige, lacherige bui. Jij nam het anders op en beweert bovendien dat ik dat bij elke gelegenheid opdis. Laat mij er dit aan toevoegen. Mij steekt dat er een portretboek pro Wilfried Martens verscheen net voor de verkiezingen (toeval, zei je). Het boek over Guy Verhofstadt en zijn burgermanifest verscheen eveneens in de aanloop tot de verkiezingen. Ook in verscheidene Woorden Vooraf toonde jij je zijn bewonderaar. Dit alles herinnerde mij aan een journalistieke ervaring (erger nog, een trauma) waar ik destijds niet ongeschonden uit geraakte. Twintig jaar werkte ik voor het weekblad De Nieuwe. Hoofdredacteur Mark Grammens was mijn journalistieke vader (en ook jij begon bij hem te schrijven). Door het obsessioneel rammen van het Egmontpact door Grammens verwerd zijn blad tot een propagandablaadje en werd het ongeloofwaardig. In weerwil en tot spijt van het grootste deel van de medewerkers bleef hij hardhorig doorgaan tot hij het blad in de vernieling schreef. De schrik van toen overvalt me steeds wanneer ik een partijdige hoofdredacteur bezig zie en dit is geen Freudiaans verklarinkje voor mijn subtiel sarren van jou. Ik ben werkelijk begaan met het blad, jouw blad waarvoor ik mag werken.

In je open brief manoeuvreer jij me handig naar uiterst links en dus naar partijdigheid. De lezer en kijker merkt in mijn boek De overspannen jaren meteen dat die opstelling niet klopt. Sovjetunie, van dode rode zielen. Balkan, raar rollen. China, de grote sprong zijwaarts. Scherpere tekeningen tegen totalitarisme werden in Vlaanderen nooit gepubliceerd. Ik word niet gedreven voor partijpolitieke overwegingen maar wel door mijn rechtvaardigheidsgevoel.

Wat de reisjes betreft, werd ik geïnviteerd en gesoigneerd door het door jou blijkbaar fel gehate regime dat Castro’s Cuba is. Ik had daar een tentoonstelling lopen en wordt al mijn leven lang uitgenodigd door het land of de stad waar mijn werk wordt getoond : Avignon, Parijs, de DDR, Venetië, Amsterdam en Knokke-Heist. Slapen, drinken en eten telkens gratis. Maar binnen de culturele en journalistieke wereld aanvaardde ik nooit één snoepreisje.

HET WEIGEREN VAN een tekening door Knack overkwam me niet twee keren, zoals jij vermeldt, maar wel tien keren. Ik geef toe dat dit voor een periode van vijftien jaar weinig is, maar het is niet de hoeveelheid die in dit verband telt, wel het onderwerp waarover ik het had en de intensiteit waarmee ik de publicatie wenste. Over het dagje abortusverlof van Boudewijn. Over het abortusstandpunt van de CVP. Over de opstelling van de raketten. Over de paus als populariteitszoeker. Over de paus als slak op weg naar de erkenning van de stelling van Galilei. Over de Rijnvervuiling door de chemische nijverheid. Over de CCC. Over de ontvoering van Anthony De Clerck, maar dan verplaatst naar de derde wereld. Over burgemeester Cleeren van Sint-Truiden, sympathisant van het Vlaams Blok. Over Chirac en de kernproeven, een persiflage op L’origine du monde van Courbet. Soms wil ik wel eens een decoratieve rol spelen in het blad, maar meestal niet. In handig en listig gedraaide zinnen wek je de indruk dat je door mijn toedoen een maand celstraf opliep, terwijl de lezer duidelijk had mogen vernemen dat het door bijdragen van jouw eigen hand was.

Je beschermt me tegen eventuele processen. Je schermt me af door wat ik als ?geïllumineerde polemist? veroorzaak. Ook daar wringt voor mij het schoentje. In de vijftien jaar dat ik aan Knack meewerk, ben ik nog nooit, niet eenmaal, op een redactievergadering uitgenodigd. Ik werkte vijf jaar mee aan De Groene Amsterdammer en werd er driemaal temidden van de medewerkers ontvangen. Bij De Nieuwe was ik gewoon lid van de redactie, die wekelijks bijeenkwam.

IK BEN HOEGENAAMD niet beschaamd om mee te werken aan het kapitalistische blad Knack (och God). Ik besef dat Knack het beste canvas is voor mijn ideeën en dat het bovendien niet boeiend is enkel voor gelijkgestemden te werken. Sta me toe dat canvas te mismeesteren door er met mijn paletmes in te kerven (de materie wordt daar mooier van).

?Om te overleven heeft ons zogenaamd maatschappelijk debat een hoge dosis conformisme nodig, smeerolie, een spreiding van elke vorm van onrust : ook die van het kritische geweten. Dat moet mee in de rij gaan staan, samen met al die andere bestanddelen van de netwerkmaatschappij waarin veel beginselen vervangen zijn door gewone handigheid. Van die (waaruit opgedoemde ?) culturele afspraak profiteren veel hedendaagse toppolitici met volle teugen. De bange maatschappij in haar ideologisch camouflagepak, bedelend om wat meer werk en minder belastingen, ligt aan hun grote voeten. Aan hun voetbal.? Dat zijn jouw verontruste woorden en ze zijn me uit het hart gegrepen.

Gerard Alsteens

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content