Vlak voor de oorlog waren veel joodse intellectuelen oorlogszuchtiger dan de Duitsers zelf.

‘Duitsland en zijn joden û Geschiedenis van het Duitse jodendom van 1743 tot 1933’, Amos Elon. Meulenhoff, 446 blz., a 29,50.

‘Wurgende haat van zeventig miljoen, verenigd in hun liefde en hun haat. Zij hebben allemaal slechts één vijand: Engeland’, zo luiden de slotregels van het ‘Hassgesang gegen England’, een gedicht van Ernst Lissauer. De dichter behoorde tot de Duits-joodse intellectuele elite die jubelde toen de Duits-Oostenrijkse agressieoorlog in 1914 uitbrak. James W. Gerard, de Amerikaanse ambassadeur in Berlijn, vertelde later in zijn memoires hoe trots de Duitse joden aanvankelijk waren dat de schrijver van dit haatgedicht een jood was.

In Duitsland en zijn joden spaart Amos Elon de Duitse joden niet. De Grote Oorlog was er één waar de meerderheid van de Duits-joodse elite achter stond, aldus Elon die de zionistische leider Chaim Weizmann citeert. Weizmann vertelde de laatste ambassadeur in Berlijn dat de joodse intellectuelen vlak voor de oorlog verwaander en oorlogszuchtiger waren dan de Duitsers zelf. Bij de Duitse elite heerste destijds de stemming dat er een einde moest komen aan de ‘gruwelijke wereld van de vrede’ (Thomas Mann). De meerderheid van de Duitstalige joodse dichters en denkers, (Martin Buber, Stefan Zweig, Victor Klemperer, Emil Ludwig, Sigmund Freud) was het daarmee eens. Toen ze moesten kiezen tussen humanisme en integratie gooiden ze het eerste overboord en kozen ze voor het laatste, aldus Elon.

Vele Duitse joden waren blij dat ze als oorlogsvrijwilligers hun patriottisme konden bewijzen. De Duitsers hitsten hun joden nog eens op met het vooruitzicht dat ze de kans kregen zich te wreken op de tsaar, die niet bij machte was de pogroms tegen de Russische joden te verhinderen. Maar diezelfde Duitse joden sloten hun ogen toen het Duitse leger honderdduizend Poolse en Litouwse joden naar Duitsland deporteerde om er als dwangarbeiders in de wapenindustrie te werken. Elon: ‘Zij [de Duitse joden] hadden het veel te druk met te laten zien dat zij pal achter de oorlog stonden.’

In 1916 al stelden de Duitse en Oostenrijkse joden vast dat ze bedrogen waren en dat hun oorlogsinzet de Duitse vooroordelen tegen de joden niet zou wijzigen. Het was te laat. De oorlogstegenstanders onder de Duitstalige joden (Theodor Wolff, Karl Kraus, Manès Sperber, Arthur Schnitzler en Karl Popper) moesten met leedwezen vaststellen dat hun even lucide als sombere profetieën uitkwamen. Albert Einstein vertelde later aan Freud hoe geschokt hij was toen hij vaststelde dat juist de intellectuelen zich zo snel lieten meeslepen door een collectieve haatpsychose.

Piet de Moor

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content