Onderzoek naar de grote maatschappelijke uitdagingen – zoals de mondiale voedselproblematiek – toont aan dat hun oorzaken (en dus ook oplossingen) heel wat complexer zijn dan Marc Van Montagu laat uitschijnen (‘Elke actie van de groene beweging versterkt de positie van Monsanto’, Knack nr. 51). Zijn redenering lijkt te zijn dat als je één onderdeel van het probleem in een laboratorium technologisch kunt oplossen, het volstaat om die technologie op industriële schaal uit te rollen om een heel wereldprobleem van de baan te helpen. Dat heel wat andere variabelen bij het ontstaan (of de hardnekkigheid) van wereldproblemen een rol spelen, wordt zo verdoezeld. Intussen weten we dat de realiteit uit complexe systemen bestaat, en dat die anders functioneren dan specialisten die maar op één of enkele deeldimensies focussen, in beeld (kunnen) brengen. Dat betekent dus niet dat Van Montagu geen goed wetenschapper zou zijn, maar wel dat hij een zeer reductionistisch model van ‘wetenschappelijkheid’ hanteert, een model dat door het systeemdenken (en door de complexe problemen van vandaag) wordt bijgestuurd. Die restrictieve visie op wetenschap blijkt onder meer uit zijn stelling dat de humane wetenschappen ‘niet rationeel’ zijn. Dat is een uitspraak die zelf niet wetenschappelijk kan worden aangetoond, maar gebaseerd is op (impliciete) aannames over wat redelijkheid is. Met die stelling zondigt Van Montagu dus tegen zijn eigen principe van rationaliteit.

Ook is het inconsequent als hij stelt dat hij het bedrijf PGS oprichtte omdat daar wellicht veel geld mee te verdienen was, en hij dacht dat een bedrijf nuttig kon zijn voor de wetenschap aangezien het extra financiële input voor onderzoek zou kunnen opleveren. Hij geeft daarmee aan dat zijn handelen als onderzoeker niet louter op wetenschappelijke drijfveren berust, maar ook op economische, terwijl de economie toch wel een (in zijn eigen woorden niet-rationele) menswetenschap is. Als wetenschapper fungeert Van Montagu dus zelf ook in complexe sociaaleconomische structuren die zijn handelen en denken aandrijven, maar daar neemt hij niet kritisch afstand van. Wie een bedrijf opricht dat een plant met ingebouwde weerstand tegen pesticiden commercialiseert, heeft er indirect belang bij dat er weer nieuwe pesticiden worden ontwikkeld, want dat creëert een nieuwe ‘marktvraag’ en winstopportuniteiten voor het eigen bedrijf. Dus klopt het van geen kanten dat alleen ggo’s een rendabele grootschalige biologische teelt mogelijk maken, toch niet zolang je niet ook die marktmechanismen aanpakt. Volgens Van Montagu hoef je niet vooraf te vragen of technologieën al dan niet schadelijk zijn, je moet de schade maar herstellen als ze zich voordoet. Zijn argument is naar eigen zeggen gebaseerd op de lessen van de handelsscholen, namelijk dat een ondernemer die geen risico neemt een slechte ondernemer is. Dat de (financiële) wereld sinds 2008 met de destructieve gevolgen van dat credo zit opgescheept, stoort Van Montagu blijkbaar niet. Het klopt dat een ondernemer winst kan puren uit het herstellen van door de wetenschap aangerichte schade, maar dat betekent zeker niet dat die risicovolle economische dynamiek ook in het belang van de bevolking zou zijn.

Ook het probleem van de massale zelfmoord bij Indiase boeren (dat hij ‘van horen zeggen’ heeft) wordt door Van Montagu op een totaal verdraaide manier weergegeven, namelijk alsof die zelfmoorden een direct gevolg zouden zijn van het gebruik van ggo’s. Misschien hanteert hij daarbij weer een eng natuurwetenschappelijke visie op causaliteit, maar in elk geval is het op die manier natuurlijk zeer eenvoudig om het probleem van de zelfmoorden en de rol die ggo’s mogelijk in dat complexe verhaal spelen als onzin van tafel te vegen. Zou het toeval zijn dat vijf van de zes Indiase staten waar de zelfmoordcijfers onder boeren het hoogst zijn, katoenstaten zijn, en dat de zelfmoorden dramatisch stegen in het jaar dat de inkomsten van de katoenboeren kelderden? Het is beslist geen wetenschappelijke onzin, laat staan een ‘criminele’ daad om die vraag te stellen.

Dat de machtsconcentratie van grote biotechnologische concerns het ‘gevolg’ zou zijn van de groene beweging, is een causale uitspraak die al evenmin van een correcte bewijsvoering getuigt. Van Montagu’s stelling lijkt erop te wijzen dat we qua ggo’s moeten kiezen tussen de pest en de cholera. Ofwel vraagt de groene beweging niet om te bewijzen dat de ggo’s onschuldig zijn, en dan kan om het even wie om het even wat op het ecologische systeem loslaten, ofwel vraagt ze dat wel, en dan kunnen alleen de grote concerns dat nog doen. De tussenliggende systeemcomponent blijkt de kostprijs van die bewijsvoering te zijn, iets waar de groene beweging blijkbaar alsnog onvoldoende greep op heeft. Maar daaruit concluderen dat de belangen van Monsanto en Greenpeace gelijklopen, is een verdachtmaking op grond van een foute argumentatie. Als je bovendien nooit keihard kunt bewijzen dat er aan ggo’s geen gevaren verbonden zijn, zoals Van Montagu zelf stelt, dan is het ook flagrant onjuist om te zeggen dat mensen bang worden gemaakt met een ‘vals’ verhaal over risico’s voor de volksgezondheid. Als je niet kunt bewijzen dat ggo’s ongevaarlijk zijn, kun je immers ook niet bewijzen dat een waarschuwing voor mogelijke gevaren ‘vals’ is, zo simpel is dat.

Het is zorgwekkend dat een grote autoriteit op het vlak van ggo’s zo veel onjuiste of verdraaide redeneringen hanteert om de publieke opinie te beïnvloeden. Erg veel vertrouwen wekt dat niet.

Dr. Anne Snick, Flora Expertisenetwerk, Club of Rome-EU chapter

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content