Dirk Draulans
Dirk Draulans Bioloog en redacteur bij Knack.

De Servische oorlogsmisdadigers zetten ook na de oorlog hun politiek van gewelddadige intimidatie en persoonlijke verrijking voort.

De internationale gemeenschap lijkt gemaakt om achter te lopen op de feiten. Ze investeert momenteel druk in de wederopbouw van het in de periode 1992-’95 tot puin geschoten Bosnië-Hercegovina. Dat kost miljarden dollar. Ondertussen gaat er geen hulp en weinig aandacht naar andere regio’s in de Balkan, waar de economische en maatschappelijke situatie dramatisch wordt. In Albanië werd een massa mensen van de ene dag op de andere straatarm nadat ze hun spaargeld investeerden in uit de hand gelopen pyramideconstructies. In Bulgarije wordt al wekenlang betoogd tegen de lamentabele sociale situatie. Die is onder meer het gevolg van het feit dat de Bulgaren braaf de sancties van het Westen tegen Servië-Montenegro handhaafden, hoewel Servië een van hun belangrijkste handelspartners was. In Servië verloor president Slobodan Milosevic veel krediet door de verkiezingsuitslag niet te respecteren. Pas na wekenlange betogingen haalde hij bakzeil. De schade is ondertussen aangericht.

De Britse Balkankenner Misha Glenny waarschuwde er in een column in The New York Times voor dat een nieuwe Balkanoorlog dreigt als het Westen de mensen op de Balkan nog lang als onberekenbare heethoofden blijft beschouwen en niet als een volk dat deel kan uitmaken van een groot Europa. ?Het heeft de Westerse landen miljarden dollar gekost om de gevolgen van hun schandalig late diplomatieke reactie op de conflicten in Kroatië en Bosnië binnen de perken te houden,? schreef Glenny. ?Ze hebben politieke leiders als Milosevic, die op demagogische wijze inspeelden op de angst en de onzekerheid van de bevolking, ruim krediet gegeven. De crisis in de Balkan is ondertussen zo ver gevorderd dat pasklare oplossingen niet meer voor de hand liggen.?

Een land moet in oorlog zijn om aandacht te krijgen. Een land moet uit een oorlog komen om financiële hulp te verdienen. Een oorlog zuigt aandacht en subsidies aan, die ondertussen elders niet besteed kunnen worden aan het voorkomen van oorlog. Een oorlog brengt bovendien mannen aan de macht, die zich niet zomaar opzij laten schuiven. In Bosnië komen de inspanningen voor de heropbouw niet zelden dezelfde personen ten goede, die al tijdens de oorlog het mooie weer maakten.

WAPENKOOP VIA HULPVERLENING

Twee recente rapporten van de mensenrechtenorganisatie Human Rights Watch zijn wat dat betreft verrassend verhelderend. De organisatie ontdekte dat in de Bosnisch-Servische stadjes Doboj en Prijedor de voormalige krijgsleiders nog altijd aan de touwtjes trekken, hoewel een aantal van hen als oorlogsmisdadiger wordt gezocht. Ze verrijken zich ten koste van internationale organisaties.

Doboj was tijdens de oorlog een bolwerk van Servisch nationalisme. Dat is niet veranderd. Gedetailleerd veldwerk van anonieme medewerkers van Human Rights Watch legde er een ondergronds netwerk bloot dat de principes van de etnische zuivering uit de oorlog voort verwezenlijkt. Er bestaat een paramilitaire ?cel? die hard optreedt tegen de weinige niet-Serviërs die in het gebied achterbleven en de velen die de hoop koesteren ooit naar hun geboortehuis terug te kunnen keren. Het telefoonboek van Doboj registreert alleen Servische namen. Er worden nog altijd huizen van Moslims opgeblazen. Mensen die willen terugkeren worden geïntimideerd en brutaal aangepakt. Sommige werden doodgeslagen.

De cel wordt geleid door Milan Ninkovic, tevens minister van Defensie van de Republika Srpska (in de regering van de Bosnische Serviërs, dus). Ninkovic was een architect van het concept etnische zuivering en bracht het in zijn regio voorbeeldig in de praktijk. Hij controleert momenteel alles in en rond de stad. Zijn broer Pero, die voor de oorlog als arbeider een benzinepomp bediende, is nu ?bestuurder? van minstens twee bedrijven die de ondergrondse cel financieren en van wapens voorzien. Pero verdiende zijn strepen onder meer door tijdens de oorlog de chauffeurs van vrachtwagens, die voor de vluchtelingenorganisatie van de Verenigde Naties (UNHCR) en het Rode Kruis hulpgoederen transporteerden, om te kopen om de goederen af te leiden naar loodsen in handen van zijn broer. De hulpwaar werd verkocht op de zwarte markt en met de opbrengst werden wapens aangeschaft.

In Doboj zijn momenteel de belangrijkste ondernemingen, banken, media en transportbedrijven in handen van dezelfde mannen die tijdens de oorlog aan het roer stonden. Deze bedrijven voeden onder meer het leger, de politie en de paramilitaire organisaties met materiaal en orders. Het veldwerk wordt uitgevoerd door bendes van bandieten, zoals de Zigosani (de ?Gestigmatiseerden?) die ?spiritueel? geleid worden door de orthodoxe priester Savo Knezevic en ?materieel? door diens lijfwacht Momcilo Celic. Deze mannen voeren de bevelen tot concrete ethische, politieke of sociale zuivering in de regio uit. Een andere bende, de ?Wolven van Pedro?, is genoemd naar Pedrag Kujundzic, die voor de oorlog slotenmaker was. Vandaag bezit hij een discotheek, een bedrijf, een groot huis en een Mercedes. De vorige eigenaars waren Bosnische Moslims die nu dood zijn.

Belangrijk foerier van de Zigosani is het bedrijf Bozur dat hulpgoederen uit Europa verdeelt. Het wordt geleid door de Servisch-orthodoxe kerk van Knezevic. Ook in dit geval wordt een deel van de ontvangen goederen op de zwarte markt verkocht. De winst gaat bijna integraal naar de financiering van de bendes. Bedrijfskosten worden beperkt door het verplichten van Moslim-mannen tot ?slavenarbeid?. De internationale gemeenschap schijnt dat te weten, maar kan niet optreden zonder brokken te maken.

ONDERHANDELEN MET MISDADIGERS

Ook de lokale afdeling van het Rode Kruis zou zijn ingeschakeld om het principe van de etnische zuivering in de praktijk te brengen, hoewel vele Bosnisch-Servische medewerkers van het Rode Kruis in de oorlog grote risico’s namen om mensen te redden. Een deel van hen speelde daarom zijn job kwijt. Dat gold zeker niet voor Milan Smiljanic die van zijn positie als directeur van het Rode Kruis gebruik maakt om ook al hulpgoederen naar de zwarte markt af te leiden of exclusief aan Servische hulpbehoevenden uit te delen. Kroatische en Moslim-armen krijgen niets. De internationale waarnemers ter plekke blijken niet in staat deze etterbuilen weg te snijden.

In een tweede rapport, dat zo mogelijk nog schokkender is, gaat Human Rights Watch dieper in op de situatie in het stadje Prijedor, dat in het begin van de oorlog berucht werd, omdat in de buurt de fameuze ?concentratiekampen? voor Moslims en Kroaten lagen. De regio rond Prijedor was het decor van misschien wel de wreedste etnische zuivering uit de oorlog. ?Maar ondertussen,? zo schrijft Human Rights Watch, ?onderhandelen de architecten van de etnische zuivering, van wie sommigen voor oorlogsmisdaden door het internationaal oorlogstribunaal van Den Haag worden gezocht, dagelijks met vertegenwoordigers van internationale organisaties. Zo krijgen ze een vorm van legitimiteit. Bijna niemand besteedt aandacht aan het feit dat de huidige burgemeester, de chef van de politie, de directeur van het ziekenhuis en de directeur van het Rode Kruis zich tijdens de oorlog aan misdaden bezondigden, en rijk werden door de eigendommen van al dan niet vermoorde Moslims in te pikken.?

Om het nog erger te maken, draagt Human Rights Watch (weliswaar nogal anecdotische) informatie aan waaruit zou moeten blijken dat tot zeventig procent van de in de regio aangevoerde humanitaire hulp nooit de hulpbehoevenden bereikt. De kredieten voor onder meer de heropbouw worden gedeeltelijk geschoven naar de bedrijven van de mannen die zich tijdens de oorlog verrijkten door af te breken wat ze nu op kosten van de internationale gemeenschap willen heropbouwen. Vooral het Britse Overseas Development Agency (ODA) wordt geviseerd : het hulpverleningsprogramma van de regering in Londen. In de regio zijn Britse soldaten gelegerd en de ODA werd ingeschakeld om bij de bevolking goede wil te wekken voor de aanwezigheid van de Britten.

De burgemeester van Prijedor, Milomir Stakic, en de vorige politiechef en beruchte krijgsleider Simo Drljaca, die ook na de oorlog alle touwtjes in de regio in handen houden, zetten de buitenlandse troepenmacht onder druk om alle contracten voor de heropbouw aan ?openbare? bedrijven toe te wijzen hun bedrijven dus. Werknemers van privé-bedrijfjes die een contract binnehaalden, werden door knokploegen van Drljaca met de dood bedreigd.

MOSLIM-HUIZEN OPGEBLAZEN

Een lading schoolmaterieel van de Japanse tak van het Rode Kruis werd zonder het medeweten van die organisatie door lokale verantwoordelijken zo verdeeld dat alleen Servische kinderen schriften en pennen kregen. Nog andere getuigen zeggen dat lokale medewerkers van het Rode Kruis niet-Serviërs niet willen helpen, of zelfs laten oppakken door de politie als ze komen informeren naar het lot van verdwenen gezinsleden.

Vooral tijdens de oorlog werd de naam en faam van het Rode Kruis door ?krijgsheren? in Prijedor schaamteloos voor hun trieste doeleinden misbruikt. Internationale conventies waren niet aan hen besteed. Tandarts Srdjo Srdic was directeur van het Rode Kruis in Prijedor en zetelde tijdens de oorlog in het parlement van de door niemand erkende Servische Republiek van Bosnië. De man minimaliseerde met de autoriteit van de hoge Rode Kruis-functionaris voortdurend de ernst van de situatie in de concentratiekampen. Hij schakelde voertuigen van het Rode Kruis in om mensen op te laden en etnisch weg te zuiveren. Hij liet mensen betalen om door het Rode Kruis te worden geëvacueerd. Hulp van het Rode Kruis voor de mensen in de kampen kwam door zijn goede zorg op de zwarte markt terecht. Hij was een echte hardelijner. Hij zou zelfs het huis van zijn eigen zoon in brand gestoken hebben, omdat die met een Moslim was getrouwd.

Ook in Prijedor hebben de promotoren van de etnische zuivering zich in de lokale machtsposities ingegraven. Een doorn in het oog van internationale waarnemers is de manier waarop paramilitairen er in de politiemacht werden gerecycleerd. Hoewel de afspraken, gemaakt na de vredesakkoorden van Dayton, erin voorzagen dat er op Bosnisch-Servisch grondgebied niet meer dan achtduizend politiemannen operationeel mochten zijn, lopen er naar schatting meer dan twintigduizend mannen in politie-uniform rond. Velen van hen zijn, tegen de afspraken in, gewapend met oorlogstuig.

Een voorbeeld daarvan in Prijedor is Zeljko Meakic, die door het oorlogstribunaal werd aangeklaagd voor een batterij misdaden tegen de mensheid, en die nu onderpolitiechef is. Met vier van zijn vroegere oorlogskornuiten zou hij illegale wegversperringen en ?verdwijningen? van ongewensten organiseren. Hij zou verantwoordelijk zijn voor het opblazen van zesennegentig huizen van Moslims op 24 oktober 1996. Daarvoor zou hij vierhonderd antitankmijnen hebben ingezet. Bijzonder schokkend was de vaststelling dat het ging om woningen van Moslims die via de UNHCR te kennen hadden gegeven dat ze eens wilden komen kijken of ze terug konden keren. Om dit bezoek te organiseren, had de UNHCR een lijst met hun namen aan de autoriteiten in Prijedor doorgespeeld. Nog geen week later werden de huizen van deze mensen met de grond gelijk gemaakt.

Dirk Draulans

Een land moet in puin worden geschoten voor het internationale aandacht en hulp krijgt.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content