Piet Piryns
Piet Piryns Piet Piryns is redacteur bij Knack.

“Liever langharig dan kortzichtig.” Hoe de provo’s van Amsterdam een Magies Sentrum maakten: het voorportaal van mei ’68.

In Amerika had je eerder al de beatniks gehad, in Frankrijk de zazous en de blousons noirs, in Duitsland de halbstärken, in Engeland de mods en de rockers.

Maar wat maakte de Nederlandse provo’s zo uniek? Waarom zou juist in Amsterdam de jeugdrevolutie op gang komen, die de volwassenen van Berkeley tot Parijs, en van Leuven tot Berlijn, de stuipen op het lijf joeg?

Toen in de zomer van 1965 het eerste nummer van Provo verscheen – een onooglijk, gestencild blaadje dat een negentiende-eeuwse handleiding voor het bereiden van knalzilver en dynamiet bevatte, en prompt in beslag werd genomen – rook het in Nederland nog niet naar kruitdamp, maar naar spruitjes. Studenten droegen blauwe blazers. De Studentenvakbeweging (SVB) maakte zich voornamelijk druk over de prijzen van de bitterballen in de mensa. Het ontzag voor autoriteiten was onaangetast, en koningin Juliana werd op handen gedragen. Teenagers – dat woord bestond toen nog – hielden van zoetsappige liedjes.

“Kleine kokette Katinka,

kijk toch eens eventjes om,

stiekempjes over je schouder –

je pa ziet het toch niet, dus kom!”

Maar de eerste barsten in het bestel waren al zichtbaar.

UITERMATE VIEZE WOORDEN

Het begon allemaal met de zogenaamde “British invasion” in 1964. Een concert van The Rolling Stones in het Scheveningse Kurhaus leidde tot een ware veldslag tussen “nozems” en politie. “Een nors, nagelbijtend vijftal”, concludeerden de kranten, “dat (in tegenstelling tot The Beatles) zijn schoenen niet poetste.” Aanhangers van de zwarte-kousenkerken voelden zich geschoffeerd toen in het satirische televisieprogramma “Zo is het toevallig ook nog ’s een keer” de sketch “Beeldreligie” werd uitgezonden: “Gij zult geen ander tijdverdrijf kennen dan het kijkbedrijf, gij zult geen andere afgodsbeelden maken dan de beelden van het beeld, gij zult niet naar uwen naasten kijken gelijk uwe naaste niet kijkt naar u, maar bovenal: gij zult de knop geenszins omdraaien, want dan is het beeld een gruwel.” Half Nederland stond zijn uitwerpselen in te pakken om die naar Hilversum te sturen. Het ene taboe na het andere sneuvelde: koningshuis, seksualiteit, religie. “Is er dan niets meer heilig?” vroeg De Telegraaf zich vertwijfeld af. In het tijdschrift Barst liet een groep jongeren weten dat het uit moest zijn met “ethisch gezwijmel”. Zij wilden een wereld waar woorden als “neuken, kut, lul, kapotje, godverdomme” gewoon waren, terwijl “oorlog, geweldpleging, militair, autoriteit, apartheid, diskriminasie, sociale ongelijkheid, effektenbeurs, geloof” tot de “uitermate vieze woorden” gerekend moesten worden.

“Provo”, schreef Harry Mulisch in zijn “Bericht aan de rattenkoning” (1966), ontstond uit “een alchymische verbinding” van twee groepen: de dijkers en de pleiners. De dijkers – die met hun opgefokte brommertjes over de Nieuwendijk scheurden – stamden uit het voormalige proletariaat, droegen kunstleer en hielden het op rock; de pleiners – die bij voorkeur op het Leidseplein rondhingen – stamden uit de voormalige burgerstand, droegen echt leer en hielden het op jazz. De pleiners rookten wel eens een marihuanasigaretje en lazen de moderne literatuur; de dijkers rookten zware shag en zaten in de bioscoop.

Provo had van meet af aan zowel een ludieke als een politieke component. Het speelse element werd belichaamd door de Amsterdamse glazenwasser Robert Jasper Grootveld, die bij het “Lieverdje” – een standbeeld van een Amsterdams straatjongentje op het Spui, tegenover de befaamde Athenaeum Boekhandel – de eerste happenings organiseerde. Hij had een paar keer in de gevangenis gezeten omdat hij als “anti-rookmagiër” sigarettenaffiches had beklad met de letter K van Kanker. Grootveld vond aansluiting bij de Amsterdamse bohème van die dagen – schrijvers en kunstartiesten als Ramses Shaffy, Simon Vinkenoog, Johnny van Doorn (alias The Selfkicker), Jan Cremer en Jan Wolkers. Hun gemeenschappelijke vijand was niet langer het grootkapitaal, maar “de verslaafde consument” en “de misselijk makende middenstand”. Iedere zaterdagavond werd die uitgedaagd. Mulisch was meermaals getuige van het ritueel: “Terwijl hun ouders op ijskasten en wasmachines gezeten met hun linkeroog naar de TEEVEE keken en met hun rechter- naar de AUTO voor de deur, een mixer in hun ene hand, De Telegraaf in de andere, begaven de kinderen zich naar het Spui. (…) Wanneer de klok twaalf uur aanwees, verscheen de hogepriester in vol ornaat uit een steeg, soms beschilderd, soms gemaskerd, en begon magische cirkels rond het Lieverdje te lopen, terwijl zijn discipelen applaudisseerden en de Ugge-ugge-song zongen, een psalm op de rokershoest. Soms waren er honderden, die naar zijn toespraken vanaf de sokkel luisterden, en kranten aanreikten die hij om het beeldje wond, met spiritus overgoot en vervolgens in brand stak.”

EEN GAATJE IN HET HOOFD

Over de stad verspreidde zich, zoals de historicus Richter Roegholt later zou schrijven, “een milde waanzin”. Studenten lieten een gaatje in hun hoofd boren “om hun bewustzijn te verruimen”. De nieuwe wind die over de Dam en het Rokin waaide, voerde hasjwalmen mee. Overal in de straten verschenen geheimzinnige boodschappen op de muren.

“Gnot!”

“Smurf die de smurf smurft!”

“Hoempapa!”

“Image! Image!”

“Klaas komt!”

Wat het betekende, wist niemand. Maar de autoriteiten werden er behoorlijk zenuwachtig van. Een meisje dat krenten uitdeelde aan voorbijgangers werd door de politie gearresteerd. De techniek van de provokaatsie die de “fascistoïde kern en mentaliteit van het gezag” moest ontmaskeren, begon vruchten af te werpen.

De politiek geïnteresseerde stroming binnen Provo werd geleid door de student Roel van Duijn, afkomstig uit de pacifistische Ban-de-Bombeweging (“Liever nu aktief dan straks radio-aktief”) en bewonderaar van de negentiende-eeuwse Russische anarchist Peter Kropotkin. VanDuijn wilde het anarchisme een nieuweoriëntatie geven: “Naar onze mening is de grote massa van verpauperde arbeiders, die vroeger de basis van alle linkse revolutionaire bewegingen vormden, als zodanig verdwenen. Door de concessies van de bezittende klasse is ze tevredengesteld. De oude klassentegenstelling tussen het proletariaat en de bourgeoisie is praktisch weggevallen. Maar wat is er voor in de plaats gekomen? Een nieuwe klassentegenstelling, die tussen proletariaat en bourgeoisie (samengesmolten tot één groot grijs klootjesvolk) enerzijds, en een nieuwe revolterende klasse: het provotariaat. Deze welvaartsklasse (dit provotariaat) bestaat uit alle opstandige jongeren: beatniks, nozems, kunstenaars en studenten.”

Was er dan alleen maar sprake van een generatieconflict? Het leek er sterk op. In het blad Hitweek, de onofficiële spreekbuis van de provo’s, werd de huiskamerguerrilla gepredikt: “Wij moeten de ogen van de ouderen openen voor de obsceniteit van hun gelispel over vetkussentjes, nagelversterkers, en vrouwen die hun echtgenoot opgeilen door van margarine te veranderen.” Een briefschrijver sprak de hoop uit dat “de ouwelui” vanzelf plaats zouden maken: “Maar misschien kunnen we de natuur een handje helpen. Doe maar eens een overdosis LSD in hun middag-kopje-thee. Dan sterven ze tenminste nog een mooie dood.”

WITTE-KIPPENPLAN

Met linksradicalisme had Provo weinig van doen. Zeker, er werd wel eens een teach-in over de oorlog in Vietnam georganiseerd. En omdat het verboden was een bevriend staatshoofd te beledigen, scandeerden de provo’s “Johnson molenaar!” – al was het maar om de politie te sarren.

Maar hun inspiratie putten de provo’s minder uit de geschriften van Mao Zedong en Ho Chi Minh dan uit het “Nieuw Babylon” van de kunstenaar Constant Nieuwenhuys. Nieuw Babylon moest de toekomststad van de homo ludens worden: iedereen ging ervan uit dat in het jaar 2000 de arbeid vrijwel geheel geautomatiseerd zou zijn en alle mensen over een zee van vrije tijd zouden beschikken. In die ideale stad zou geen plaats meer zijn voor “blik” – de provo’s waren ecologisten avant la lettre.

In Provo n° 5 werd het witte-fietsenplan ontvouwd:

“Amsterdammers!

De asfaltterreur van de gemotoriseerde bourgeoisie heeft lang genoeg geduurd. Dagelijks worden mensenoffers gebracht voor de nieuwste autoriteit waaraan het klootjesvolk zich heeft overgeleverd: de auto-autoriteit. De verstikkende koolmonoxide is zijn wierrook, zijn beeltenis verpest in duizendvoud grachten en straten.

Provo’s fietsenplan brengt bevrijding van het automonster. Provo lanceert de witte fiets. (…) De witte fiets is nooit op slot. Hij kan gebruikt worden door wie hem nodig heeft en moet onbeheerd weer achtergelaten worden. De witte fiets simboliseert eenvoud en hygiëne tegenover de protserigheid en vuilheid van de autoritaire auto. Immers een fiets is iets, maar bijna niets.”

Het onvoorstelbare gebeurde: de eerste witte fiets, die door de provo’s bij het Lieverdje was neergezet, werd onmiddellijk door de politie in beslag genomen. Quod erat demonstrandum: het bewijs was opnieuw geleverd dat Amsterdam werd bestuurd door “zulthoofden” en regenten, de nazaten van de Oost-Indische Compagnie.

De provo’s pleitten – toén al – voor een Nieuwe Politieke Cultuur. Het witte-huizenplan moest een einde maken aan de schrijnende woningnood in de Amsterdamse binnenstad, het witte-wijvenplan predikte de seksuele revolutie, en het witte-kippenplan voorzag in de ontwapening van de politie. Agenten moesten in plaats van een blauw uniform en een gummiknuppel een wit uniform en een blikken trommel krijgen, waarin lucifers zaten voor passanten die een joint willen opsteken, condooms voor minderjarigen en kippenboutjes voor hongerige voorbijgangers.

Langzamerhand ontstond er ook binnen provo een tegenstelling tussen fundi’s (voorstanders van een “hetro-sosjale politiek in kosmologies verband”, of zoiets) en realo’s, die wel iets voelden voor de oprichting van een politieke partij. Onder het motto “Stem provo. Kèjje lachen” gingen ze tenslotte de gemeenteraadsverkiezingen in. Provo haalde één zetel die, naar goed anti-autoritair gebruik, onder de verschillende kandidaten zou gaan rouleren.

LEVE DE REPUBLIEK

Provo – een specifiek Amsterdams fenomeen, en dus tegelijk een voorbeeld van provincialisme – zou nooit de wereldpers hebben gehaald, als de omstandigheden niet een beetje hadden meegezeten.

De provo’s hadden de komst van Klaas aangekondigd. Maar Klaas bleek Claus te heten.

Toen bekend raakte dat de man met wie de 26-jarige kroonprinses Beatrix gearmd was gefotografeerd niet alleen van Duytschen bloet was, maar bovendien in de Wehrmacht had gediend en lid was geweest van de Hitlerjugend, brak, zoals ze dat in Amsterdam zeggen, de pleuris uit.

“Clauswitz!”

“Hakenclaus!”

“Oranje boven! Leve de republiek!”

En toen de regering bovendien besloot dat het Huwelijk niet in de slaperige residentiestad Den Haag zou worden voltrokken, zoals gebruikelijk, maar in het roerige Amsterdam, voelden de provo’s zich op hun beurt geprovoceerd. Ze beloofden aksie! Het gonsde van de geruchten en de meest krankzinnige plannen werden uitgebroed. Iemand stelde voor het kerkorgel te saboteren, zodat op de tonen van de psalmen lachgas de kerk zou worden ingeblazen. Een ander wilde witte muizen loslaten. Maar het mooiste plan was dat met de leeuwenmest, zoals beschreven door Mulisch: “Iemand had eens gehoord dat paarden, ook al zaten zij tot hun neus vol tranquillizers, altijd op hol sloegen bij het ruiken van leeuwenmest – die dus met behulp van republikeinse oppassers in Artis zou worden verzameld, ten einde op de route naar de Westerkerk te worden uitgestrooid, zodat de Amsterdammers vergast zouden worden op het tafereel van een plotseling wegsnellende koets, Beatrix en Claus elkaar daarin angstig om de hals vallend, holderdebolder het Rokin af, de Munt over, via het Rembrandtsplein naar de Wibautstraat, en dan rinkelderink richting Rijksweg 1 en Duitsland – terwijl wij inmiddels in Artis de Nederlandse Leeuw zouden huldigen.”

Het plan ging niet door toen bleek dat de firma DAF de Gouden Koets van schijfremmen had voorzien. Maar de provo’s bedachten een simpeler, ongevaarlijke, maar vooral telegenieke oplossing: rookbommen. De beelden gingen de hele wereld rond. En diezelfde avond braken in Amsterdam rellen uit, waar de politie maar één antwoord op had: de bullepees en de wapenstok.

SEE THE PROVOS

Het bleef nog maanden onrustig in de stad. In de zomer van 1966 groeiden de happenings uit tot een soort guerrilla, sommigen spraken zelfs van “een burgeroorlogachtige situatie”. De Nederlandse premier beschuldigde buitenlandse journalisten ervan de rellen uit te lokken en er zelfs voor te betalen. Tegelijk werden in Amsterdamse hotels folders verspreid: “See the provos”. “Met bussen zou het Amerikaanse klootjesvolk naar Enkhuizen worden vervoerd, waar de provo’s hen dan in een pittoreske omgeving en tegen betaling zouden provoceren.” (Uit “Bericht aan de rattenkoning”.)

Heel even leek het erop dat er een bondgenootschap zou ontstaan tussen de rebellerende jongeren en het door hen uitgekotste proletariaat. Een demonstratie van bouwvakkers liep uit de hand – er viel één dode. Toen het nieuws zich verspreidde, bestormden provo’s én bouwvakkers de kantoren van de conservatieve krant De Telegraaf. De politie slaagde er niet in het geweld onder controle te krijgen, en dat kostte uiteindelijk zowel de hoofdcommissaris als de burgemeester van Amsterdam hun baan.

Maar intussen was de zwanenzang van Provo al begonnen. De beweging raakte ingekapseld. Twee dagen na het ontslag van de burgemeester, op 15 mei 1967, werd in het Vondelpark een kleine ceremonie gehouden – iemand speelde het Wilhelmus, er werden bananen gerookt – om de “auto-likwidaatsie” van Provo te bezegelen. “Er was iets voorbij, maar niemand wist precies wat”, schrijft de Utrechtse hoogleraar Hans Righart in zijn voortreffelijke studie “De eindeloze jaren zestig”. “Er was een luwte voelbaar, maar er was geen mens die wist wat er komen ging. (…) De aanvankelijk vooral cultureel gerichte jeugdrevolutie raakte steeds meer in de ban van de politiek. Daarmee begon ook een proces van ‘onttovering’, dat het einde van de jaren zestig in zou leiden.”

In Parijs moesten die toen nog beginnen.

F.E. Frenkel (red.), “Provo”, Polak & Van Gennep, 1966

Harry Mulisch, “Bericht aan de rattenkoning”, De Bezige Bij, 1966

Hans Righart, “De eindeloze jaren zestig – Geschiedenis van een generatieconflict”, De Arbeiderspers, 1995

Volgende week: de pil.

Piet Piryns

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content