Een ruzie tussen ministers is politiek weinig verheffend, zeker als het gaat om een bagatel wie waarover mag beslissen. Zo’n wending nam de ruzie van vorig weekend tussen staatssecretaris Reginald Moreels voor Ontwikkelingssamenwerking en minister Erik Derycke van Buitenlandse Zaken. Maar is de inzet ervan bepaald niet groot, het conflict is er niet minder leerrijk om.

Het begon met de staatssecretaris die, op officieel bezoek in Burundi, liet weten dat de officiële bilaterale samenwerking met dat land zal worden hervat. Dat komt neer op een officiële erkenning van het regime van president Buyoya. Die kwam met een staatsgreep aan de macht en kreeg daar van de weeromstuit een boycot vanwege Burundi’s buurlanden voor aan zijn broek. Daar kon de Belgische regering niet naast kijken, al was die staatsgreep haar niet geheel onwelgevallig, want dit kleine Centraal-Afrikaanse land dreigde in een chaos naar Rwandees model te verzinken. Toch maakte de coup geen eind aan de nu al jaren sluimerende burgeroorlog die al honderdduizenden Burundezen het leven heeft gekost.

Een complex multinationaal vredes- en verzoeningsproces moet daaraan een eind stellen, een internationale inspanning waarachter ook België zich heeft geschaard. Meerdere Afrikaanse landen spelen daarin een prominente rol. Dat laatste is veeleer uitzonderlijk en het is iets waar het Westen graag op aandringt: dat Afrika zelf eens de verantwoordelijkheid neemt om zijn problemen uit te praten. Het kan immers niet de bedoeling zijn dat een witte ridder het in de plaats van de Afrikanen komt oplossen – zelfs niet als die een blauwe helm draagt. Bovendien: het helpt toch niet.

Moreels’ verklaring opent evenwel een nieuw spoor. Rechtstreekse samenwerking, van staat tot staat, strekt veel verder dan het sturen van humanitaire hulp naar de noodlijdende bevolking, zoals tot nu toe gebeurde. Moreels stelt een gebaar dat de Burundezen niet meteen veel baat brengt, maar als politiek signaal valt het niet verkeerd te begrijpen: het is een schouderklop voor een omstreden regime, waardoor België moeilijk nog langer als neutraal bemiddelaar kan optreden.

Dat kon Derycke niet over zijn kant laten gaan. Volgens hem gaat het om een voorbarige beslissing, die bovendien niet de staatssecretaris toekomt, maar wel de regering in haar geheel. Dat leidde tot enig gesputter heen en weer, tot de ruzie vanzelf uitdoofde. Op 4 september komt het kabinet voor het eerst na de vakantie weer bijeen en dan zien we wel verder.

Het is niet de eerste keer dat het wringt tussen Derycke en Moreels, vooral wanneer het om Centraal-Afrika gaat. Dat is lichtelijk zorgwekkend, want de opeenvolgende relletjes brengen een structureel meningsverschil aan de oppervlakte, dat veel verder gaat dan alleen een verschil in temperament of humeur.

Elke Belgische minister van Ontwikkelingssamenwerking heeft altijd dezelfde klacht: de publieke opinie wordt niet warm of koud van wat hij doet. Dat is vervelend voor een politicus. Want zo valt er op dat departement niet veel electoraal profijt te halen, en ook zijn collega-ministers vinden dat hij niet te veel moet zeuren over zijn begroting. Het is er ook aan te zien. België haalt lang niet de internationale norm die voorschrijft dat 0,7 procent van het BNP naar ontwikkelingssamenwerking moet gaan. De Belgische coöperatie haalt nu hooguit 0,31 procent en de tendens is veeleer dalend dan stijgend. Het is maar een schrale troost dat dit voor de meeste rijke landen het geval is.

Ontwikkelingspolitiek wordt ook zelden ernstig genomen: de ene debuterende minister volgde er de andere op, blijkbaar altijd wachtend op een interessantere portefeuille in een volgend kabinet. Met Moreels ligt dat anders. Deze ex-Arts Zonder Grenzen is als CVP-vernieuwer in een NPC-geest in de politiek verzeild om daar iets concreets te doen. “Voluntarisme” en “op het terrein” zijn uitdrukkingen die hem in de mond bestorven liggen. Hij leek daarom de geknipte man om Ontwikkelingssamenwerking een nieuwe dynamiek te geven.

Moreels ziet zijn taak als een persoonlijke missie, maar door zijn ongetwijfeld goedbedoelde idealisme wordt hij al snel een weldoener voor de arme zwartjes die het in hun eentje niet redden. Enig zilverpapieren paternalisme is bijgevolg nooit ver weg. Zijn op emoties drijvende dadendrang schijnt deze zelfverklaarde “minister van de vrede” voortdurend te inspireren tot grootse en meeslepende acties ten bate van een of andere goede zaak. Hij doet dat bij voorkeur in Belgiës ex-kolonie of ex-mandaatgebieden, waarrond dan, ongeacht de intenties, algauw een neokoloniaal geurtje gaat hangen. Het Rwandese drama heeft nochtans geleerd dat België daar moet mee uitkijken.

Zo botst de staatssecretaris voortdurend op de limieten van de internationale politiek. Alleen binnen een politieke context kan een goede zaak efficiënt worden behartigd, en die is altijd veel complexer dan de welmenende idealist wel zou wensen. Moreels vergeet dat wel eens. Het kan niet Deryckes levensdoel zijn om hem daar voortdurend aan te herinneren. Maar ja, iemand moet het doen. Iemand moet Moreels toch zeggen dat Bwana Kitoko dood is.

(Hubert van Humbeeck is met vakantie.)

Marc Reynebeau

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content