Met ongeloof en vreugde reageerden de inwoners van Bagdad op het nieuws dat Saddam Hoessein was gearresteerd. Maar over het nieuwe, democratische Irak dat op de puinhopen van het dictatoriale regime zou moeten ontstaan, maken zij zich weinig illusies. Ook de Amerikanen die de nieuwe Iraakse politiemacht opleiden, hebben er een hard hoofd in. ‘Als we ons omdraaien, vervallen ze weer in hun oude gewoontes. Laten we ons er maar bij neerleggen.’ Een bericht uit Bagdad.

‘Van mij mocht hij terugkomen’, schreeuwt een man op de markt in de wijk Shoaka. ‘We willen elektriciteit, we willen werk, we willen benzine, het Iraakse volk is niet blij!’ Om hem heen klinken schoten. Het is vreugdevuur. Zojuist is bekend geworden dat Amerikaanse troepen Saddam Hoessein hebben gepakt. Hij werd gevonden in de buurt van Tikrit. Het gebied dat eens zijn machtsbasis was, werd nu zijn ondergang.

De man weigert zijn naam te zeggen. Misschien wel zo verstandig. Omstanders luisteren naar zijn relaas met donkere blikken en gefronste wenkbrauwen. De Amerikanen mogen dan niet geliefd zijn in deze wijk – ‘wees voorzichtig daar, een van mijn mannen werd bij die markt gedood’, waarschuwde kapitein Lewis van de Amerikaanse militaire politie -, Saddam is dat al helemáál niet. In de nauwe straatjes achter de markt, waar rioolwater door open goten stroomt, beginnen steeds meer mensen zich te realiseren dat de gehate dictator misschien wel écht is opgepakt. Een groepje mannen zit rond een radiotoestel en hoort hoe Paul Bremer III, de Amerikaanse bewindvoerder in Irak, Saddams arrestatie bevestigt. De mannen kijken elkaar grijnzend aan en steken hun duimen in de lucht.

In de nauwe straatjes ontstaat een klein feestje rond twee jongens met een trommel en een trompet. De kinderen dansen en zingen. Volwassenen strooien snoepjes en dansen mee. De kinderen duiken op het snoepgoed af, ook als het in het open riool terechtkomt. Opeens zwaait een deur open. Een jongen komt naar buiten met een kalasjnikov en begint in de lucht te schieten. Hij houdt het ding gevaarlijk losjes in de hand. Kogels schampen langs een muur, kalk spat in het rond. De kinderen joelen. Eerst voorzichtig, dan steeds uitgelatener zingen ze spottend een populair strijdlied uit de tijd van Saddam: ‘Spoedig zullen we strijden, en onze leider zal ons voorgaan!’

In de straatarme wijk Sadr City wonen vooral sjiieten. Zij werden door Saddams soennitisch georiënteerde regime keihard onderdrukt. Toch is het er rustig. Misschien is het nieuws nog niet bekend. ‘Jawel,’ zegt Riad Ahmed, ‘we hebben gehoord dat ze hem gepakt hebben.’ Hij zit in een busje vol zwijgzame mannen. ‘We zijn heel blij’, zegt Riad Ahmed een beetje timide. ‘We hopen dat ze hem net zo behandelen als hij ons behandeld heeft.’ De rest van het busje blijft zwijgzaam. Dan kruist een van de mannen zijn handen voor de borst. ‘We willen hem zien’, zegt hij, ‘op televisie, geboeid.’

Enkele uren later worden op een persconferentie videobeelden getoond. Saddam met een lange, grijzige baard die lijdzaam een health check ondergaat. Een Amerikaanse militair woelt door zijn haar op zoek naar luizen en kijkt met een lampje in zijn mond. Vernederende beelden die inmiddels eindeloos herhaald worden en daardoor hun kracht verliezen. Maar de eerste keer veroorzaken ze heftige emoties bij de Irakezen. Sommigen blijven sprakeloos, anderen worden woedend als ze de nu machteloze man zien die hun levens tot een hel maakte. ‘Hij zal nooit meer aan de macht komen. Het hoofdstuk van Saddams terreur is nu gesloten’, zegt generaal Ricardo Sanchez.

Maar het is alsof Bagdad zich nog niet realiseert dat het monster eindelijk gekooid is. Geen mensenmassa’s op het plein waar in april het grote standbeeld van Saddam werd omvergehaald. Er verzamelt zich slechts een klein groepje sjiitische geestelijken en wat getrouwen. Een van de geestelijken houdt een korte toespraak: dit was allemaal de wil van god, en Ali en Hoessein (respectievelijk de zwager en de kleinzoon van Mohammed de Profeet) zijn te prijzen. Er wordt religieuze poëzie gedeclameerd en dan verloopt de kleine bijeenkomst. In de wijk Karada danst een tiental jongemannen zwaaiend met kalasjnikovs en pistolen. Zo nu en dan wordt er in de lucht geschoten. Een Mercedes met vier ongure, bewapende leeftijdsgenoten stopt. Vanuit de raampjes en het open dak worden vreugdeschoten gelost. ‘Alleen Ali Baba’s vieren nu feest,’ moppert een omstander, ‘fatsoenlijke mensen moeten zwoegen voor hun brood.’ Hij doelt op criminelen. Die worden hier Ali Baba’s genoemd naar de beroemde vertelling uit De Verhalen van 1001 Nacht.

VIJF UUR WACHTEN

Saddam Hoessein mag dan zijn gepakt, Irak heeft nog een lange weg te gaan. De mensen spreken smalend over de Amerikanen die het land maar niet op orde krijgen. ‘Dit land is kapot en leeg’, vertelt een Nederlandse majoor die zich bezighoudt met de wederopbouw. ‘De Irakezen verwachten dat we alles opnieuw neerzetten, maar ze zullen toch echt veel meer zelf moeten doen.’ Voor de benzinestations staan lange rijen terwijl Irak de op een na grootste olie- en gasreserves ter wereld heef. Gemiddelde wachttijd vijf uur. De oorlog heeft de raffinagecapaciteit vrijwel vernietigd en benzinepomphouders zouden op grote schaal de benzine doorverkopen op de zwarte markt, tegen een veel hogere prijs. De elektriciteit valt continu uit, er is geen telefoonnetwerk, de criminaliteit is al net zo onbeheersbaar als de armoede en het aantal aanslagen kruipt weer naar de veertig per dag. Toen Bagdad net begon te wennen aan het idee dat Saddam Hoessein uitgeschakeld was, blies een zelfmoordterrorist zich op bij een politiestation in Khalidiyah. Politieagenten worden gezien als handlangers van de Amerikanen en moeten dat soms met de dood bekopen. Bij Khalidiyah stierven zeventien van hen en dat was zeker niet de eerste zelfmoordaanslag op een politiebureau.

apos;Het spijt me heel erg dat we jullie dit moeten aandoen’, stamelt een politieagent met een grote bril en een gehavende donkerblauwe jas met capuchon. Hij heeft zojuist de auto van onder tot boven geïnspecteerd en ons grondig gefouilleerd. In Irak wordt onvrijwillige aanraking gezien als zware vernedering. ‘We moeten wel,’ verontschuldigt hij zich, ‘er is hier een bomaanslag geweest.’

Het gebeurde op 11 oktober, om kwart over acht ’s ochtends. Kapitein Hamid Majid, de commandant van dit politiebureau in Sadr City, denkt niet graag terug aan die dag. Sadr City was volledig in rust, een zeldzaamheid. De kapitein stond op het punt zijn mannen te verzamelen op de binnenplaats van het bureau, vlakbij de poort, maar hij werd opgehouden omdat een van zijn agenten hem met klem vroeg om een speciaal verlof wegens het overlijden van een familielid. Net op het moment dat de kapitein zijn handtekening wilde zetten onder het verlofbriefje kwam een hemelsblauwe Oldsmobile vol explosieven met grote snelheid op de poort afrijden. Het bureau is gelegen in het deel van Sadr City waar elke ochtend een drukbezochte markt wordt gehouden. Er vielen zes doden en 67 gewonden. Onder de doden was kapitein Majids plaatsvervanger. ‘Ik moest hem identificeren. ‘Kent u deze man’, vroegen ze. ‘Maar ik zag alleen maar stukken vlees. Het is zo zonde. Hij was een goede agent.’

Kapitein Majid is een zeer voorkomende, uit de kluiten gewassen vent. Voordat hij deze functie kreeg, gaf hij karatetraining aan Saddams commando’s. Hij loopt net iets te rechtop en maakt zich graag breed. Kapitein Majid is een beetje een cowboy. Zijn bijnaam is niet voor niets ‘John Wayne’. Hij draagt twee pistolen. Het gewone dienstpistool in een holster op de rechterheup en een flink kaliber revolver, zo een met een draaiend magazijn die echte cowboys hebben, in een holster op zijn linkerborst, bevestigd aan een legergroen tuigje. Een cadeau van een Amerikaanse officier, vertelt hij trots.

De mannen van Majid behoren tot een speciale politie-eenheid die wordt ingezet voor verrassingsoperaties met een hoog risico: het oprollen van gewapende bendes, het bestormen van panden waarvan wordt vermoed dat ze door rebellen worden gebruikt en het bevrijden van gegijzelde kinderen – een rigoureuze afpersingspraktijk die een hoge vlucht heeft genomen in de Iraakse hoofdstad. Kapitein Majid draait er niet omheen: zijn mannen zijn voor die zware taak te slecht bewapend en te summier getraind. Het is een wonder dat ze niet bij bosjes vallen. ‘Dat de Amerikanen willen dat wij het vuile werk voor ze opknappen, prima. Maar laat ze ons dan goed betalen, een degelijke opleiding geven en ons afdoende uitrusten. We hebben een tekort aan uniformen, aan wapens, aan munitie. Laatst bestormden we een bolwerk van zwaar bewapende bankrovers. Toen hadden we nog geen dertig kogels de man.’

NET BEESTEN

Na de oorlog maakten de Amerikanen de cruciale fout het Iraakse leger te ontbinden. De verbitterde militairen die nu geen enkele bron van inkomsten meer hadden, vormen een belangrijke rekruteringsbron voor de rebellen. Bewindvoerder Bremer stootte zich niet twee keer aan dezelfde steen en besloot op de resten van de oude, gehate politie van Saddam Hoessein een nieuwe politiemacht te bouwen. De veiligheidsdiensten werden ontbonden en uit de gewone politie werden al te fanatieke Baathleden verwijderd. Het zijn Amerikaanse private militaire firma’s die de nieuwe politieagenten trainen. De Amerikaanse militaire politie waakt over het uiteindelijke opleidingsniveau.

‘Het is volslagen zinloos’, zegt eerste luitenant Rogers van het 2e peloton van de 210e Military Police Company. Met drie humvees tuft zijn peloton achter één Iraakse politiejeep aan. Het was de bedoeling dat de MP’s een hele sliert Iraakse politieauto’s zouden begeleiden om te controleren of ze hun lessen in de praktijk brachten. Maar na uren wachten kwam slechts één wagen opdagen. ‘Het zijn net beesten’, zegt een van de Amerikaanse sergeanten, ‘ik haat ze’. Luitenant Rogers: ‘Een tijdje geleden gaven we ze nieuwe pistolen. Glocks, goede kostbare wapens. De volgende dag waren opeens al hun andere wapens gestolen. Het waren ‘Ali Baba’s’ zeiden ze, maar ze hebben die wapens gewoon verpatst. De echte Ali Baba’s zijn de Iraakse agenten zélf.’

Volgens de MP’s zijn de Iraakse agenten nog net zo corrupt als onder Saddam Hoessein. ‘We krijgen onze informatie over corruptie van een paar ‘schone’ agenten en we hebben onze vertalers geïnstrueerd goed op te letten’, zegt Rogers in de hotsende humvee. ‘Het is ongelooflijk waarmee ze aankomen. Bij controleposten worden mensen afgeperst. De cellen worden volgepropt. Toen we laatst controleerden, zat er veertig man in een cel die amper ruimte biedt aan twintig. Dan zijn de gevangenen eerder bereid te betalen. Je kunt je nog altijd vrijkopen in dit land.’ Volgens Rogers moeten familieleden betalen om gevangenen te bezoeken. De agenten eten zelfs het voedsel op dat voor de gevangenen bestemd is. De angst voor de politie zit er nog diep in. Toen een van de MP’s zag hoe een vrouw geld betaalde voor een of andere gunst, ontkende ze glashard. Uit pure angst, wist de vertaler, die zelf ook zo zijn ervaringen had gehad met Saddams politie. ‘Ik denk dat het gewoon niet lukt om ze de westerse standaard bij te brengen’, meent Rogers. ‘Er is veel te weinig tijd en ze willen het ook niet. Op de mensenrechtencursus die we geven, lachen ze ons gewoon uit. Als we ons omdraaien, vervallen ze weer in hun oude gewoontes. Laten we ons er maar bij neerleggen.’

Toch zetten de Amerikanen hun kaarten op de nieuwe Iraakse politie. De laatste weken zijn duizenden nieuwe agenten en andere Iraakse veiligheidsfunctionarissen geschikt bevonden om gewapend de straat op te gaan. Generaal John Abizaid, die de leiding heeft over de militaire operaties in Irak, erkende onlangs dat hun opleiding misschien wat kort was. ‘Wat wij willen, is dat de Irakezen de Iraakse steden beveiligen, en dat de Amerikanen zich terugtrekken in de buitenwijken.’ En daar is haast bij wegens de dagelijkse aanslagen van rebellen op Amerikanen. Ook aan een nieuw Iraaks leger wordt gewerkt. En er wordt een gewapende burgermilitie opgericht, de Iraqi Civil Defense Corps (ICDC). Vorige week maakten de Amerikanen zelfs plannen bekend om Koerdische en sjiitische milities met het ICDC te laten samenwerken in het bestrijden van de rebellen. Tegenstanders van die plannen vrezen dat daarmee een burgeroorlog een flinke stap dichterbij komt. Bovendien, zo stellen zij, wordt elk respect voor mensenrechten overboord gegooid als zo kort na de verwijdering van Saddam Hoessein Irakezen Irakezen gaan bevechten. De Amerikanen schermen graag met de ‘succesvolle’ nieuwe Iraakse politie om de angel uit dergelijke kritiek te halen.

‘IK BESCHERM JOU’

Vijf maanden dient Aqil Mohammed (22) nu bij de politie. Hij werd meteen bij de speciale eenheid gezet. Drie dagen duurde zijn opleiding. Hij heeft leren schieten met de Glock, en dat was het. ‘Mensenrechtencursus?’ Hij kijkt of hij water ziet branden. Zijn collega’s houden links en rechts auto’s aan en onderwerpen die aan een grondig onderzoek. Kapitein Majid zwaait met zijn revolver. Aqil krijgt het aan de stok met een bestuurder en moet door een andere agent in toom gehouden worden. ‘Ik woon al een jaar in Bangkok en ben nu tijdelijk hier,’ zegt de bestuurder die Abdul Hamid heet, ‘maar ik ga zo snel mogelijk terug. De politie is nog steeds niet te vertrouwen. Ze doen niks voor ons, ze willen alleen ons geld. Vroeger was het tenminste vrede, toen was alles goed.’ Een andere automobilist, Hajder Karim, wil pas spreken buiten gehoorsafstand van de agenten. ‘Het is wel beter geworden’, zegt hij. ‘Ik geloof niet dat ze nog zomaar je huis binnenvallen en martelen zoals onder Saddam. Maar ze zijn nog steeds corrupt en tegen terroristen kunnen ze ons niet beschermen. Nee, ik voel me niet veilig.’

Uit een kofferbak wordt een grote dolk gevist. ‘Maar ik heb een wapen nodig, want er is niemand om me te beschermen’, jammert de eigenaar. ‘Mis,’ zegt kapitein Majid verontwaardigd, ‘ík bescherm jou.’ Even later komt hij tussenbeide bij een opstootje. Hij slaat een jongen van een jaar of dertien vol in het gezicht en laat hem boeien. Hij pakt het kind ruw bij de kin en zegt dreigend: ‘Je moet ons respecteren, wij respecteren jou ook.’ De oudere broer van de jongen put zich uit in nederige excuses. Het gaat opnieuw mis als de kapitein hoogstpersoonlijk een auto van de weg plukt: ‘Ik zie zo dat deze gestolen is.’ Even tevoren had hij een exposé gehouden over zijn geoefende oog. De eigenaar van de auto beschikt echter over de juiste papieren en verzet zich tegen de suggestie dat hij zijn wagen op illegale wijze heeft verkregen. Kapitein Majid verliest zijn geduld en geeft de bestuurder een kopstoot. Aqil snelt te hulp en slaat de man met de achterkant van zijn kalasjnikov. Bestuurder en bijrijder worden ingerekend en geboeid achter in een van de jeeps gesmeten. Pas uren later laat kapitein Majid hen gaan. De mannen danken hem duizendmaal en geven hem kussen. Ze zijn doodsbenauwd. De kapitein straalt.

Hij wil graag laten zien hoe effectief zijn eenheid is en krijgt daartoe de kans als een gestolen auto wordt aangehouden. De dief zit achter het stuur, lost twee schoten met een pistool en zet het op een lopen. Majids mannen rekenen hem al snel in. Als een geboeide trofee wordt hij naar de kapitein geleid. Die houdt eerst een speech over de verdorvenheid van dergelijke types en geeft de arrestant (een man met een grijze baard) vervolgens in handen van zijn adjudant. Die neemt een klein aanloopje en schopt de man vol in de maag. Dat is het sein voor de andere agenten om hem flink onder handen te nemen. Er wordt geslagen met gebalde vuisten en Aqil hanteert weer de kolf van zijn kalasjnikov. De man wordt in een jeep gegooid waar hem de loop van een geweer in het gezicht geduwd wordt.

Kapitein Hamid Majid blaakt van trots. Dit was een succesvolle dag. ‘Ik zou willen dat er elke dag journalisten met ons meegingen’, zegt hij. ‘Dan kunnen we laten zien hoe we de mensen helpen in het nieuwe Irak.’

Joeri Boom

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content