“Mulisch joeg voor het eerst de spruitjeslucht uit de Nederlandse literatuur” (J.Brouwers)

Van Jeroen Brouwers tot Benno Barnard en Annelies Verbeke: een greep uit de talloze reacties uit de Nederlandstalige letterkundige wereld op het overlijden van de meester.

Jeroen Brouwers (1940) Ik ben in de rouw. Harry Mulisch dood! U moet weten, Mulisch is in zekere zin mijn literaire vader. Ik ben hem beginnen te lezen niet lang na zijn debuut, en ik heb zijn carrière van het eerste tot het laatste boek gevolgd, vanaf mijn zestiende. Mulisch was de schrijver die voor het eerst de spruitjeslucht uit de Nederlandse literatuur joeg. Daarvoor waren dat zulke zware, donkere, sombere boeken. Met die eerste boeken van Mulisch kwam er naar mijn gevoel iets volstrekt nieuws en anders. Het was ook ráár, gek, en als zestienjarige begreep ik er de helft niet van, maar ik voelde: dit is schrijven. Hij heeft grote invloed op mijn eigen schrijverij gehad, en wat mij betreft is hij de eerste van de zogeheten ‘Grote Drie’. Waarmee ik niets ten nadele van Willem Frederik Hermans of Gerard Reve wil zeggen, maar hij sloot beter aan bij mijn temperament. In Mulisch’ wereldbeeld overheerst uiteindelijk toch het optimisme, en dat beviel me beter dan dat gedesillusioneerde van Hermans.

Later is die invloed wel afgenomen, maar een groot respect is altijd gebleven. Of zeg maar gerust: liefde. Boeken als Het beeld en de klok (1989) of zijn laatste roman, Siegfried (2001), die vond ik wel wat minder, hij ging zichzelf daarin ook wel erg opvoeren als de grote, Nobelprijswaardige schrijver – jawel, niet zonder ironie, maar toch… Overigens had hij die prijs natuurlijk wél moeten krijgen, jazeker. Ook De compositie van de wereld (1980), zijn grote filosofische boek, daar kon ik niet inkomen, dat vond ik te turfachtig, het is ook het enige boek van hem dat ik niet gelezen heb.
Maar Het stenen bruidsbed (1959)! Ik heb ook grote sympathie, misschien ook uit een soort jeugdsentiment, voor De diamant (1954), terwijl dat nu juist een boek is dat haast nooit iemand noemt. Ook Twee vrouwen (1975) vind ik schitterend, al wordt dat vaak zijn kitschboek genoemd. Helemaal niet! En dan dat verhaal ‘Oude lucht’ (1977), prachtig – hij heeft überhaupt schitterende verhalen geschreven, zoals ‘Wat gebeurde er met sergeant Massuro’, of ‘Quauhquauhtinchan in den vreemde’, allebei fantastisch en mythisch van sfeer, uit de bundel De versierde mens (1957), geweldig vond ik die.

Later is zijn stijl veranderd, is hij klassieker gaan schrijven, en je kon ook zien waar hij ten slotte, ergens halverwege De ontdekking van de hemel (1992), met de computer is gaan werken. Met de computer word je minder zorgvuldig, gemakzuchtiger, een schrijver moet met de hand schrijven, schrijven is een lichamelijke bezigheid.

Maar het kernwoord, als het over Mulisch’ werk gaat, is en blijft voor mij: liefde.


Benno Barnard (1954)

Wat vind ik van Harry Mulisch nu hij dood is? Niets wat ik niet ook vond toen hij nog leefde. Een groot schrijver die groter zou zijn geweest als hij niet zo nadrukkelijk in marmer had zitten veranderen. Niet toevallig heeft hij een novelle geschreven waarin het standbeeld van Laurens Janszoon Coster in Haarlem tot leven komt (Het beeld en de klok, 1989, nvdr.). Zo beschouwd doet Mulisch wel een beetje aan Heer Bommel denken, die overal in slot Bommelstein borstbeelden voorstellende Heer Bommel heeft staan.

Het sterkste deel van zijn oeuvre vind ik de obiter dicta, waarvan ik er twee uit mijn hoofd ken, wat heel veel is voor een Nederlandstalige schrijver. De ene uitspraak luidt: ‘Ik ben onsterfelijk tot het tegendeel bewezen is.’ Dat is nu dus gebeurd, maar evengoed kun je niet eleganter je middelvinger naar het universum opsteken. De andere uitspraak ken ik slechts in geparafraseerde vorm: een schrijver wordt bij een tramhalte door de bliksem getroffen en sterft. Mulisch noemt dat ‘gebrek aan talent’. Zich sympathiek maken was niet zijn eerste streven.

Die gouden woorden houden verband met het interessantste aspect van zijn boeken: al heeft hij ook een paar psychologische romans geschreven, hij is een van de weinige naoorlogse schrijvers die – hoewel atheïst – een mythe wisten te scheppen, een meer dan levensgroot verhaal dus, dat zich bovendien, zoals de Griekse modellen, op een bepaalde manier tot de geschiedenis verhoudt.
Lang geleden alweer, in de coulissen van een voorleesavond, waar hij stond te wachten op het einde van Remco Camperts optreden, zei hij tegen de gordijnen, waar ik toevallig ook stond: ‘Die Campert is wel een aardige jongen, maar het is toch geen Mulisch.’ Nee, hij is niet aan bescheidenheid gestorven. Maar tot de charme van zijn hybris behoorde dan weer de combinatie van zijn fundamenteel hiërarchische wereldbeeld met de nodige linkse politieke sympathieën, die, hoewel wazig, toch wezen op een mooi karakter.

Nu, het gaat om zijn werken, niet om zijn inborst. Sommige van zijn mythologiserende boeken vind ik prachtig, zoals Siegfried, andere onbegrijpelijk, zoals De sprong der paarden en de zoete zee. En De ontdekking van de hemel vind ik vooral te dik. Samen was het vast en zeker genoeg geweest voor de Nobelprijs, gesteld dat Mulisch in een grote taal had geschreven, of afkomstig was geweest uit Oost-Europa.


Kristien Hemmerechts (1955)

Ik ben altijd een beetje geïntimideerd geweest door Harry Mulisch. Ik denk dat hij dat ook wel in de hand werkte, en het goed vond zo. Hij was een hoffelijke, minzame verschijning, die iedereen beleefd groette, maar die nou niet echt gezellig ging zitten kletsen. Je kon zien dat hij niet gebukt ging onder zelftwijfel. Ooit waren we samen genomineerd voor de AKO en toen had hij het een beetje neerbuigend over ‘het meisje Hemmerechts’, maar goed, vanuit zijn standpunt bekeken zal ik toen ook wel een meisje zijn geweest. Meer dan elkaar de hand drukken hebben we nooit gedaan. Er liep altijd een vrouw naast hem, zijn vrouw, vermoed ik, die me al niet minder intimideerde. Ze hadden allebei iets ongenaakbaars.

Wat zijn werk betreft: ik ben ooit in De ontdekking van de hemel begonnen, maar dat werkte op mijn lachspieren vanwege de wel erg stereotiepe representatie van mannen en vrouwen. Ik heb het niet uitgelezen. Ik denk dat in Harry’s wereld de man de intellectuele en culturele meerdere is van de vrouw. Mannen zijn de hoeders van het Woord en van de Cultuur. Daarin is Mulisch natuurlijk het product van zijn tijd en het heeft geen zin je daarover op te winden.

Dit jaar heb ik Twee vrouwen besproken met mijn studenten, die het boek trouwens erg graag hebben gelezen, en ik ben tot de conclusie gekomen dat Mulisch een cerebrale schrijver is. Hij is niet de man die overtuigende of geloofwaardige personages neerzet of spannende scènes schrijft. Zijn personages zijn dragers van ideeën. En vaak zijn dat interessante ideeën, dat wel. Dat zie je ook in Siegfried, het boek over de hypothetische zoon van Hitler – ook dat heb ik gelezen. En jaren geleden De aanslag. Daarvan vond ik het eerste deel (of hoofdstuk?) schitterend, maar vervolgens wordt alles uitgelegd. Dat verbrodde het een beetje voor me.

Of ik het erg vind dat hij er niet meer is? Ja en nee. Mulisch heeft een rijk en boeiend leven gehad, en mag nu op relatief hoge leeftijd het aardse bestaan verlaten zonder eerst de vernedering van dementie en aftakeling te moeten doorstaan. Bij het aflopen van zijn leven moet je denken: het is mooi en goed geweest, en nu is het voorbij. Maar de boeken blijven. Die kunnen we nog lang lezen.

Joost Zwagerman (1963)
Van de Grote Drie deelden Hermans en Reve een pessimistisch, zwartgallig wereldbeeld. Van dat pessimisme genoten veel Nederlandse lezers – wij hebben in dat opzicht nog steeds een calvinistische inborst. Harry Mulisch daarentegen was in de grond een schrijver die het leven omhelsde. Zijn onderwerp was de Tweede Wereldoorlog, en hoewel hij de gruwelen van die oorlog boek na boek bleef doorlichten, is zijn werk doortrokken van een eeuwig jongensachtige honger naar ervaring, naar een leven dat hij vanachter de schrijftafel opblies tot kosmische proporties. Hij zei over zichzelf dat in hem nog altijd de zeventienjarige jongen leefde die ’s ochtends de ijsbloemen van het venster veegde om te zien wat de wereld achter het raam hem zou brengen.

Die nieuwsgierigheid behield hij tot op het allerlaatste moment, is mijn ervaring. In maart van dit jaar werd ik door Vrij Nederland samen met Mulisch geïnterviewd. Het plan was om het interview twee uur te laten duren, langer kon niet vanwege zijn hoge leeftijd en broosheid, had de uitgever gezegd. We begonnen om een uur of drie – en om vijf uur ging inderdaad de opname-apparatuur van tafel – maar vervolgens begon Mulisch mij en de verslaggever te bestoken met nieuwsgierige vragen. Hoe zat nou met die nieuwe ontwikkelingen op internet? Wat hield Twitter precies in? Hoe functioneerde wikipedia in de praktijk? En zo verder. De interviewers waren alle drie half zo oud als mijnheer Mulisch – maar híj bleek de eeuwig nieuwsgierige adolescent die ons het hemd van het lijf vroeg over nieuwe ontwikkelingen waarover hij alles wilde weten. Dat was Mulisch ten voeten uit, en het was niet de eerste keer dat zijn volstrekt ongeveinsde nieuwsgierigheid mij ontroerde.

Margot Vanderstraeten (1967)

Ik sprak hem nog geen drie jaar geleden en hij zat toen zo vol heerlijke zelfspot. ‘Ik zal mijn naasten nog lang tot last zijn’, de titel van het interview dat ik met hem had, is achteraf gepubliceerd in ‘Schrijvers gaan niet dood’. Zijn ingewanden verzetten zich al lang want ze hadden zijn maag al jaren geleden verwijderd. Als ik me niet vergis had hij een stoma, en toch zo ijdel en trots en ook ongenaakbaar. En ja, die humor die met arrogantie wordt verward. Het is eerder de schrijver die zich van de buitenwereld moest afschermen om te kunnen doen wat ie moet/moest doen. Afijn, Mulisch bleef tot en met de keuze van zijn stervensdag een aanleg voor ironie hebben.



Yves Petry (1967)
Er zijn zeker een aantal aforismen van Mulisch die doen vermoeden dat het om een interessante schrijver gaat: ‘Het beste is, het raadsel te vergroten’, ‘Niet de schrijver maar de lezer moet over fantasie beschikken’, dat is wat me zo los te binnen schiet. Helaas, de boeken van Mulisch die ik heb proberen te lezen (archibald strohalm, De aanslag, Het stenen bruidsbed, De ontdekking van de hemel) vielen me soms al na enkele pagina’s zwaar tegen. Ze vragen wel heel veel fantasie van de lezer om daar wat van te maken. Volgens mij is zijn faam eerder op dweepzucht dan op literaire zin gebaseerd. Geen kwaad woord over de man, maar over zijn boeken die geacht worden onsterfelijk te zijn: breek me de bek niet open.

Van de Grote Wie vind ik alleen Hermans nog werkelijk lezenswaard. Groots, dapper en behoorlijk volledig. Reve is zeker ook wel wat, maar veel te beperkt. Je raakt er vroeg of laat definitief op uitgekeken. Mulisch vind ik eigenlijk niks, stilistisch al minstens zo saai als Grunberg en inhoudelijk vaak pompeus en onwaarachtig. Ik vergeet geen moment dat ik aan het lezen ben, en dan begint lezen na een tijdje te vervelen.

Zijn houding in de jaren zestig, dat meewaaien met die wind vol dwaze, zelfingenomen, zogeheten revolutionaire retoriek neemt me ook al erg tegen hem in. De houding van Hermans en Reve in die tijd getuigt van veel meer zelfstandigheid van geest. Nu ja, ik wil ook weer niet klinken alsof ik er bij was. Maar ik heb erover gelezen, dat in elk geval. Tja – ik ben niet zijn grootste fan, als ik eerlijk ben.

Peter Terrin (1968) Wat kan ik zeggen? Een tijdperk is afgesloten. De Grote Drie is sinds vandaag een begrip uit het verleden. Ik ben nooit een grote fan geweest, ik heb het meer voor Hermans, maar buiten kijf staat dat Harry Mulisch een belangrijk, en beslist grote schrijver was in de letteren van de lage landen.


Op het einde van zijn leven viel mijn argwaan weg. Kwam voor mij de mens tevoorschijn achter het monument. Op het diner van de Libris Literatuurprijs, eerder dit jaar, waar hij als ex-winnaar vaste gast was, zat hij aan de tafel naast de mijne (als genomineerde), zonder de aandacht van wie dan ook op te eisen. Ingetogen. Ik heb het niet aangedurfd hem aan te spreken. Wat zou ik zo’n man kunnen vertellen? Hem aanspreken zou betekenen hem verplichten zich te verlagen. Ik ben blij dat ik het niet heb gedaan.

Ik heb, zoals zovelen, niet De ontdekking van de hemel gelezen, en wel De aanslag. En ook wel Het stenen bruidsbed, waar ik toen te jong voor was. Ik denk aan zijn familie, zijn geliefde naasten, aan hun gemis. Naar eigen zeggen was zijn absolute leeftijd zeventien, en daarom stond het in de sterren geschreven dat deze uitzonderlijke man ons veel en veel te vroeg zou verlaten. Ik drink er maar een bel cognac op.

Annelies Verbeke (1976)
Als een auteur komt te overlijden, doet dat mij altijd iets, hoe oud hij of zij ook wordt. Echt goed ken ik het werk van Harry Mulisch verder overigens niet. In de middelbare school heb ik archibald strohalm en De aanslag gelezen, maar hoewel ik mij herinner dat ik die boeken goed vond, wacht Mulisch’ magnum opus De ontdekking van de hemel nog steeds geduldig in mijn boekenkast. Het boek weet dat het weldra gelezen zal worden.

Ik heb de man één keer ontmoet, maar hij herkende mij niet of deed alsof en groette de Nederlandse debuutprijswinnares die naast me stond.

Ik herinner me van hem vooral een uitspraak die ik niet letterlijk kan citeren, maar die hierop neerkomt: dat iedereen voor mij overleden is, wil nog niet zeggen dat ik dat ook zou doen. En ook de bewering: ‘Ik lees niet, want een schrijver schrijft’, waarmee ik het nog minder eens ben dan met de voorgaande.

In een van zijn brieven verdenkt Arnon Grunberg Mulisch ervan een robot te zijn. Een bedenking waar ik kan inkomen. Ik heb wel meer interesse gekregen in zijn persoon na het zien van een documentaire over zijn jeugd. Een Joodse moeder en een Oostenrijkse vader, en alle verwikkelingen die daarbij horen, het verklaart wel waarom de geschiedenis hem nooit heeft losgelaten.
De laatste keer dat ik hem op de televisie zag, kreeg hij aan de telefoon te horen dat niet hij maar Herta Müller de Nobelprijs had gewonnen. Zijn reactie: “Herta wie?”

Maar: een Griekse schrijversvriend van mij, Nikos Panayotopoulos, is een zeer grote fan van Mulisch. Dat een buitenlandse veellezer en literatuurkenner De ontdekking van de hemel een van de beste boeken aller tijden noemt, is een compliment dat Mulisch nooit ter ore zal komen. En zo zal hem ongetwijfeld ook na zijn dood nog lof te beurt blijven vallen.

(Reacties opgetekend door Herman Jacobs en Frank Hellemans)

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content