Jan Braet
Jan Braet Jan Braet is redacteur cultuur bij Knack.

Het seizoen van Panamarenko in Antwerpen: een monument voor de Seefhoek, nieuwe beelden in de Antwerpse Luchtschipbouw, tekeningen tussen Rubens en de Engelen. Ook terug te vinden in een buitenmaats boek.

De buitenste ring uit balsahout van de vliegende schotel glanst als het Chinese graniet van de tegelvloer waarop hij zijn eerste landing gemaakt heeft, de zachtst mogelijke. De glazen koepel boven de stuurhut van de Bing II weerkaatst de lichtvlakjes, gevormd door de boogvormige vensters, hoog in de zijmuren van de zaal. De ramen kijken uit op de lucht boven Borgerhout. Alleen in het grootste, in het midden, verschijnen ook de regelmatig voorbijrijdende goederen- en passagierstreinen op de lijn tussen Antwerpen en Essen.

Gerenoveerd door Ronny en Jessie Van de Velde, handelaars in kunst en zeldzame boeken, staan de grote loods en de aanpalende ruimten van het vroegere industriële pand als werkplaats, of veeleer showroom ter beschikking van kunstenaar-ingenieur Panamarenko (63) en zijn Antwerpse Luchtschipbouw. Voor een ideale opstelling van zijn drie nieuwe beelden (tot 31.8) mocht de oppervlakte wel niet veel kleiner zijn dan de 1300 vierkante meter in de loods die ooit de rijtuigen van de Compagnie Générale de Tramways d’Anvers tot remise diende.

De luchtschotel, opvolger van de Bing of the Ferro Lusto (1997), zou in staat moeten zijn om het moederschip in de ruimte te bereiken, ware het niet dat het (in principe) brandstofloze tuig slechts voortgeslingerd wordt door de snelheid van de aarde, waardoor het als een boemerang van de ene baan naar de andere om onze planeet heen schiet. ‘In vergelijking met de constructie van een BING is alle menselijke streven onbenullig’, noteerde de kunstenaar in zijn, alweer buitenmaatse, boek Tekenen en Rekenen (uitg. Ludion), waarin dan inderdaad niets anders dan getekend en gerekend wordt, zo veel als een kunstenaar-ingenieur moet doen om spelenderwijs een ‘grenzeloos heelal vol variatie’ te vinden.

PEPTO BISMO

De vliegenier, ruggelings beladen met een horizontale vliegstok, voorzien van zes motoren en propellers, is wel enkel toegerust voor een vlucht binnen de dampkring van de aarde. Meer dan enkele minuten houdt de Pepto Bismo het niet uit, ‘genoeg om aan de terreur van Big Brother, belastinginners en spionpolitie te ontsnappen’.

Panamarenko stelde zich de piloot voor op het ogenblik van de landing, perfect in balans, met de ene voet al de grond rakend, terwijl de andere nog half geheven in de lucht hangt. In de showroom van de Antwerpse Luchtschipbouw geeft de originele versie van de Pepto Bismo, een levensgroot beeld in polyester op een geïmproviseerde houten sokkel, een wat verdwaalde indruk. Waarachtig op zijn plaats staat hij sinds kort in een bronzen uitvoering op het Sint-Jansplein in de volkse buurt Seefhoek. (Daartoe werd het origineel gedemonteerd en stuk voor stuk in brons gegoten.)

Zijn twee en een halve meter hoge sokkel van grijs graniet rust op een rond stenen heuveltje aan de zijkant van het plein, zodat het, wanneer men hem dicht genoeg nadert, altijd lijkt alsof hij pas uit de wolken is nedergedaald. Een geschenk uit de hemel, door kunstenaar, stad en provincie geoffreerd als symbool van hun goede bedoelingen met de kwetsbare Seefhoek. Maar door ieders hoofd speelt de bange vraag of de Pepto Bismo een zelfde lot te wachten staat als het eerste beeld waarmee het plein bedacht werd, een Funhouse van de Amerikaanse kunstenaar Dan Graham.

Hoewel opgetrokken uit het hardste glas werd de sculptuur bij herhaling aan diggelen geslagen en opnieuw hersteld, tot Antwerpen besloot om het naar beeldenpark Middelheim over te brengen. Er zit een onheilspellende kant aan Grahams Funhouses, eenvoudige glaslabyrinten met sterke spiegeleffecten, zeker wanneer ze de gespannen stedeling en zijn grijze omgeving in een web van reflecties vangen. Ze werken minder beklemmend in het groen, waar ze de dromerijen van een eenzame wandelaar versterken.

De vrouw die de ‘Moe van het Sint-Jansplein’ genoemd wordt, belooft de kunstenaar – die zelf jarenlang in de Seefhoek gewoond heeft en levendig kan vertellen over de winkel in exotische dieren – om een oogje in het zeil te houden. Ze vindt zijn beeld beter geschikt dan het vorige, dat wél in de smaak van de spelende kinderen viel. De Moe weet niet wie het vernield heeft, maar dacht ’s nachts soms, wanneer ze buiten het geklop van hamers en het geluid van brekend glas hoorde, aan Albanezen.

INDIVIDUELE MYTHOLOGIE

De Pepto Bismo staat onmiskenbaar dichter bij de volkse verbeelding dan het Funhouse, al was het maar omdat het beeld er, in zijn met bleke en zwarte autolak bespoten bronzen outfit, zo herkenbaar uitziet. De rugzakvliegenier kan de drager zijn van de Blijde Boodschap aan de meervolkerenbuurt, dat het geluk weggelegd is voor iedereen zonder onderscheid die, zoals hij, op de vleugels van eigen kennis en verbeelding vliegt.

Norman Rosenthal deed het beeld zelfs denken aan engelen op de schilderijen van Peter Paul Rubens, waar ze de universele verbondenheid tussen hemel en aarde uitdrukken, een dimensie die Panamarenko’s werk uiteraard niet vreemd is. De tentoonstellingsdirecteur van de Londense Royal Academy maakte – toen hij de expositie van Panamarenko-tekeningen in het Rubenshuis inleidde – terecht dit punt van vergelijking tussen de twee Antwerpse kunstenaars, al blijft voor Panamarenko’s onderneming een ander, slechts met Leonardo gedeeld, uitgangspunt belangrijker: het vernuft dat een enkel mens in staat stelt om zowel uitvindingen te doen als ook schoonheid te bereiken.

Voor een uomo universale als de renaissancekunstenaar leverde dat nog bruikbare tuigen (ook oorlogsmachines) en nieuwe esthetische ontdekkingen op. Maar de kunstenaar die in de tweede helft van de twintigste eeuw zijn onderzoek begon, en zich vooral de aëronautische kennis van zijn tijd op z’n eentje probeerde eigen te maken, moest uiteindelijk vrede nemen met de droom en de poëzie die in het ontstijgen aan de aardse zwaarte besloten liggen, de rest overlatend aan hoog gespecialiseerde wetenschapstakken en hun doelgerichte toepassingen, nuttige als moorddadige.

Hij belandt in de individuele mythologie, naar de term die Harald Szeemann ijkte om kunstenaars als Joseph Beuys, Marcel Broodthaers en Panamarenko onder te brengen in de moeder van alle tentoonstellingen van hedendaagse kunst, de Documenta 5 (1972). In wezen rijmt hun kunst met die van alle tijden, zoals het volmaakte opgaan van Panamarenko’s delicate tekeningen en vlugge schetsen in het huis van Rubens nog eens uitwijst (tot 31.8).

Bekeken vanuit de aard van de tekenkunst, die op de directe, fragiele en onderzoekende weergave van de dingen is gericht, geeft een oeuvre vrijwel altijd zijn geheimste zijde prijs, als kon men zich aan de hand van de tekeningen in het hoofd van de kunstenaar verplaatsen. Heeft men het vandaag in de eerste plaats over de poëzie bij Panamarenko, dan komt dat wellicht doordat zijn getekende oeuvre, van de jaren zeventig tot nu, in zijn volle reikwijdte voor ons ligt.

De lucht- en onderzeeschepen, voertuigen, rugzakvliegeniers, mechanische kippen, spinnen en insecten hoeven niet getest te worden op hun vermogen om zich werkelijk te water, te land of in de lucht voort te bewegen, maar louter en alleen in de ruimte van het witte blad, waar alles mogelijk, toegelaten en plausibel is. Zwevend in een wolk van tippex, getekend met lichte potloodlijnen en voorzien van niet meer dan een streepje kleur, ondervindt onze rugzakvliegenier alleen weerstand van het papier, niet van de ellendige zwaartekracht.

Meer dan in zijn objecten gaat in de tekeningen een waaier van onverkende mogelijkheden open: dierlijke (eendebek, spin) en plantaardige (snijboon) vormen die aan een zachte mechanisering onderworpen worden, luchtschepen met pedaalaandrijving die, vooraleer beproefd te worden, de lachlust opwekken – ‘Balloon, mein herr?’ -, de transformatie van het simpelste vaartuig (een pedalo) tot een tamelijk ingewikkelde constructie waarvan makkelijk te voorspellen is dat ze vrijwel meteen gaat zinken.

Maar aan de tekeningen gaat het knutselen aan de tuigen op de werkvloer vooraf, zo waarschuwt de kunstenaar-ingenieur. Ooggetuigen corrigeren dat Panamarenko, wanneer hij het isolement van de Furka-pas opzoekt, of in het Oost-Vlaamse Brakel bij zijn vriendin vertoeft, gewoon als ieder ander kunstenaar, Rubens niet uitgezonderd, eerst en vooral, en bij hoogdringendheid, de processen in zijn hoofd onmiddellijk aan het papier toevertrouwt.

Jan Braet

‘In vergelijking met de constructie van een BING is elk menselijk streven onbenullig.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content