Na Geerten Meijsing komt nu ook Rogi Wieg met zijn depressie naar buiten. Hoe ziek is de kunstenaar? Een eeuwenoude dialoog tussen kunstzin en waanzin, van Plato tot de romantiek.

Dat kunstenaars statistisch gezien onderheviger zijn aan depressies dan “normale” stervelingen, is geen nieuws meer. In de volksmond heeft het woord “artiest” altijd al een ietwat pathologische lading gehad. Maar dat schrijvers zich nu zelf als depressievelingen gaan outen, is wel opvallend. Zeker als het gaat om twee Nederlandstalige auteurs die binnen het jaar uitpakken met hun biecht.

Eerst was daar Geerten Meijsing met “Tussen mes en keel” en nu komt Rogi Wieg openlijk uit voor zijn oncontroleerbare dwanghandelingen die hem veel sores berokkenen. In “Liefde is een zwaar beroep” noemt Wieg zijn ziekte een typisch geval van OCD of Obsessive Compulsive Disorder:“Ik denk dingen die ik niet wil denken, en heb gevoelens die mij vreemd voorkomen.” Meijsing diagnosticeerde bij zichzelf een extreme vorm van dysthymie ofte stemmingsstoornissen.

Meijsing en Wieg vertellen hoe ze deze artistieke stemmingswisselingen het hoofd proberen te bieden door erover te schrijven. Meijsing geeft meer artistieke vorm aan zijn zelfanalyse, terwijl Wieg geen moeite doet om zijn verhaal stilistisch te verpakken. Ondanks hun verschil in aanpak, leggen beiden op een eerlijke manier de vinger op de artistieke wonde. Is kunst misschien een ziekte? Kan de schrijver buiten extreme stemmingswisselingen? En hoe zit het met de “gewone” mens? Ook hij heeft toch behoefte aan verschillende stemmingen. Anders wordt het leven eentonig.

EEN GODDELIJKE WAANZIN

Het is geleden van in de jaren zestig dat er zoveel aandacht werd besteed aan het parallellisme tussen de artistieke en de depressieve logica. Er werd toen in structuralistische middens ( Deleuze, Foucault, Kristeva) heel wat ophef gemaakt over het verband tussen de dissociatieve persoonlijkheid van de schizofreen en de alogische scheppingsactiviteit van de kunstenaar. In zekere zin werd daarmee de interesse van het surrealisme voor de psychoanalyse nieuw leven ingeblazen. Breton & co hadden het in de jaren twintig al over de droomlogica van de kunstenaar-schrijver.

Freud had in zijn “Traumdeutung” (1900) geprobeerd om dromen te verstaan aan de hand van enkele stilistische procédés. Vooral het verdichten van verschillende gebeurtenissen tot één droomvoorval en het verschuiven van gebeurtenissen overdag naar andere droomgebeurtenissen ’s nachts trokken Freuds aandacht. De literatuurwetenschapper Jakobson en de psychoanalyticus Lacan zouden Freuds constanten in de droombeschrijving overhevelen naar de interpretatie van de literaire tekst. Metaforen of beeldspraak waren in hun optiek knooppunten van literaire verdichtingsarbeid, terwijl metonymieën, zoals een deel voor het geheel, woordbetekenissen doorschoven naar andere woorden.

Het debat over kunst en depressie dat Wieg en Meijsing opnieuw aan de orde stellen, heeft een voorgeschiedenis die verder teruggaat dan Freud. Plato was de eerste om de eigenaardige gemeenschappelijkheid tussen ziekte en kunst, tussen waanzin en kunstzin te onderstrepen. Er is slechts één letter verschil tussen de kunstenaar ( mantike) en de geesteszieke ( manike), aldus Plato. Ook in het Nederlands is er maar één letter onderscheid tussen ziener en zieker. De mantieker of artistieke visionair en de manieker of manisch-depressieve mens worden allebei overvallen door een goddelijke waanzin die ze niet kunnen bevatten. De kunstenaar beschikt over expressieve middelen om die externe demonische krachten af te leiden, terwijl de zieke er niet in slaagt om deze extatische energie te kanaliseren en ziek wordt.

Wanneer Plato de kunstenaar omschrijft als iemand die bevangen wordt door goddelijke waanzin, is dat zeker niet flatterend bedoeld. Plato hield niet van controleverlies. Hij zag het zwarte paard van de passie of de goddelijke manie van kunstenaar en zieke liever beteugeld door rationele controle. Voor die leiband dienen de politicus en de filosoof te zorgen, zo Plato. In deze tijd van witte marsen en emo-tv is het opvallend hoeveel traditionele politici deze platonische redenering opnieuw uit de kast halen. Uiteraard ten gunste van zichzelf. Het heet dan dat de irrationele volkswoede of de populistische tv van de onderbuik moeten worden beteugeld. Daarvoor dienen politici en andere managers. Maar dat is een ander verhaal.

TUSSEN ZIENER EN ZIEKE

De artistieke praktijk, aldus Plato, is des duivels omdat de kunstenaar een medium is van bovenmenselijke, oncontroleerbare krachten. Vandaar Plato’s diagnose dat er haast geen verschil bestaat tussen de tomeloze scheppingsdrift van de kunstenaar en de verwarrende uitlatingen van manische mensen. Ziener en zieke, beiden zijn ze bezeten. De kunstenaar en de waanzinnige tonen ons beiden een glimp van een andere, uitzinnige wereld die we het best buiten de deur houden. Kwestie van orde op zaken te stellen. Anders is volgens Plato het hek van de dam.

Deze statische beschrijving van artistiek-manische bezetenheid – een toestand van buiten zichzelf zijn, alsof er een duivelse god in iemand is gevaren – blijft hét beschrijvingsmodel tot het begin van de moderne tijd in de achttiende eeuw. Dan pas, rond 1800, wordt voor het eerst de dood van God geproclameerd en wordt ook de moderne psychologie geboren. Plato’s artistiek-manische krachten worden sindsdien niet langer buiten de mens gesitueerd, maar in de mens zelf.

De artistieke ziener en de manische zieke hebben te maken met stemmingswisselingen waarover ze geen controle uitoefenen. Plato’s deus ex machina, de manische godheid uit den hoge, wordt een deus in homine, een demonische kracht in de mens zelf. De romantische naam voor deze menselijke god is al gevallen: het is een stem in onszelf die we horen, het is een stemming die ons overvalt.

De romantiek ontdekt de dynamiek van het moderne gemoedsleven, allicht omdat vanaf 1800 de samenleving zelf dynamisch wordt. De politieke revoluties, de industriële omwenteling en de sentimentele of psychische revoluties zijn allemaal uitingen van een nieuwe, moderne dynamiek. Het tempo van de hele samenleving versnelt en die versnelling brengt ook het gevoelshuishouden in beweging. De burger ontdekt de dynamiek van het eigen gevoelsleven. En, zoals dat gaat met modern speelgoed, kan men er maar niet genoeg van krijgen. In ontelbare briefromans en ontwikkelingsromans wordt in de achttiende eeuw de psychografie van die gevoelens zo precies mogelijk nagetekend en ontwikkeld.

Op het einde van de achttiende eeuw gaat de romantische beweging een nieuwe kunst proclameren die draait rond het begrip artistieke stemming. Het romantische genie, de superkunstenaar als het ware, moest vooral luisteren naar zijn eigen stem en naar de eigen, originele ingevingen. Op het tempo of ritme van die stemmingen schreef hij zijn gedicht, componeerde hij zijn lied of schetste hij zijn tekening.

ALMAAR GROTERE KICKS

Het is geen toeval dat een van de belangrijkste romantische kunsttakken de liedkunst en de muziek waren. Want waar kan je beter stemmingen vertolken en oproepen dan in een kunstdiscipline die letterlijk werkt met stemmen, of met instrumentele nabootsingen van die stemmen?

De romantische kunstenaar gaf een stem aan de gevoelsdynamiek van de moderne burger. Vrij vlug werd het begrip stemming ingepast in een dynamische esthetica die op zoek ging naar almaar grotere kicks. Het kwam er voor de romanticus op aan om in zijn kunstwerk zoveel mogelijk stemmingsveranderingen zo snel mogelijk uit te drukken. De hele negentiende eeuw laten kunstenaars de draaimolen van de stemmingen steeds sneller draaien om daardoor meer artistieke effecten te bekomen en meer intensiteit te genereren: van Schubert tot Wagner of Mahler, van Delacroix tot de fauvisten en expressionisten, van Hölderlin of Novalis tot Nietzsche.

De literatuur gaat vanaf de romantiek op zoek naar associatieve schrijfstijlen die verschillende stemmingen zo vlug mogelijk op elkaar laten volgen. Hölderlin schreef aan een theorie van de artistieke Wechsel, een theorie van de manier waarop de kunstenaar zijn stilistische stemmingsregisters voortdurend moest veranderen. Andere romantische auteurs noemden deze werkwijze van de artistieke stemmingsschommelingen de ironie. Ironie ontsproot uit het bij elkaar brengen van tegengestelde emoties. Het kwam erop aan om de uitersten van het leven – dag en nacht, euforie en verdriet, liefde en dood – zo bruusk mogelijk en zo vlug mogelijk met elkaar te vermengen. In de romantische muziek gingen componisten gewaagder moduleren. De muzikale variaties werden meer en meer onvoorspelbaar omdat de componist het onvoorspelbare traject van zijn stemmingen volgde.

Ook in de plastische kunsten, vooral in de schilderkunst, werd de compositie “gedynamiseerd” én gedynamiteerd. Contrasterende vlakken en felle kleuren droegen bij tot een grillige, wispelturige evocatie van de meest uiteenlopende gevoelens. Het eindpunt van deze romantische stemmingskunst in de schilderkunst was het impressionisme, waarin de vluchtigheid van de stemming, met het penseel in de hand, letterlijk werd vastgelegd.

ACHTERVOLGD DOOR STEMMEN

Wie de romantische kunstenaar aan het werk ziet, is bijgevolg niet verwonderd dat hun bewust opgezochte, artistieke stemmingsvariaties vaak ontsporen in waanzin. De gevoelens volgen elkaar zo snel op dat de kunstenaar niet langer bij machte is om nog woorden of klanken of kleuren te vinden voor de ongelofelijke intensiteit van die Stimmungswechsel. Hölderlin begon op de duur cryptische, onverstaanbare gedichten te schrijven. Hij verstomde uiteindelijk in Umnachtung, een psychische duisternis waarin hij jarenlang werd achtervolgd door stemmen. Ook talrijke componisten, van Schumann tot Tsjaikovski en Mahler, werden het slachtoffer van hun zelf opgezochte stemmingsesthetica.

De romantische kunst heeft een pioniersfunctie vervuld in het ontginnen van de tegenstrijdige stemmingen of emoties waaraan wij zijn uitgeleverd. Dat velen van die pioniers eraan ten gronde zijn gegaan, bewijst de ernst en de eerlijkheid waarmee zij die romantische, moderne kunst probeerden te belichamen. Het is in niet geringe mate aan deze kunstenaars te danken dat de “gewone” burgers en wetenschappers het fenomeen van dysthymie of stemmingswisselingen hebben kunnen leren herkennen, ook bij de niet-kunstenaar en de zieke.

Het werk van wijlen Jan Arends en van J.M.H. Berckmans is geschreven vanuit een manisch-depressief syndroom. Meijsing en Wieg gingen door de hel van een depressie en beschreven na (Meijsing) of tijdens (Wieg) de feiten hoe hun gedrag in elkaar zat. Zeker bij Meijsing krijgt de lezer een heldere inkijk in de romantische esthetica van de stemmingswisseling: “Deze omkeringen van tegengestelde stemmingen, die samenvallen met uitersten in overmaat of gebrek aan energie, zorgen voor een voortdurend wisselend gedachtepatroon en voor razendsnel wisselende gevoelens en gedragingen. De ziekte lijkt, net als de kunstenaar, de uitersten van de menselijke ervaringen bij elkaar te willen brengen of te omarmen.”

Rogi Wieg koketteert meer met zijn depressieve symptomen. Zijn autobiografie “Liefde is een zwaar beroep”, gaat gebukt onder een hoog Brusselmans-gehalte. Maar toch zitten er in de literaire slapstick interessante inzichten verborgen, ook over de samenhang tussen artistieke creatie en ziekte: “De patiënt zuigt niet alleen andere mensen leeg, maar ook zichzelf. En hoe leger hij zichzelf zuigt, hoe meer hij zijn tanden in de ander moet zetten. Hij is een levende dode.”

EEN WEB VAN WOORDEN

Wieg probeert zijn depressieve symptomen herhaaldelijk in het vizier te krijgen: “Ik ben een fladder, een dier dat heen en weer springt tussen verschillende problemen en tamelijk snel zijn interesse in iets verliest. Is zelfs mijn interesse in mijzelf oppervlakkig en dwangmatig, cirkelvormig en op overleven gericht?” Hij construeert een web van woorden rond zichzelf en stoot daarbij sporadisch op intrigerende associaties. Zo maakt Wieg een verrassende analogie tussen zijn mentale wispelturigheid en de kwantummechanica.

Wieg beseft dat deze analogie verregaande consequenties heeft, ook voor zijn eigen leven. Slingerbewegingen bestaan immers bij de gratie van natuurlijke constanten. En ook in de kwantumtheorie zijn wetenschappers voortdurend op zoek naar vaste patronen in de chaos. Misschien is dat de les die de romantische stemmingskunstenaars ons willen vertellen: luister naar de stem in uzelf, geef toe aan stemmingen maar hoed u voor een al te frenetiek najagen van stemmen en stemmingen.

De dialoog tussen ziener en zieke, tussen mantieker en manieker is daardoor niet opgelost. Hij kan alleen maar telkens opnieuw worden aangegaan. Wie zich afsluit voor hun soms verwarrende boodschap, stroomlijnt zichzelf in een al te platonische, rationele richting. Hij snijdt zich af van het leven met al zijn onvoorspelbare avonturen. Hij wordt in zekere zin zelf ziek.

Rogi Wieg, “Liefde is een zwaar beroep”, De Arbeiderspers, Amsterdam/ Antwerpen, 331 blz., 999 fr.

Frank Hellemans

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content