Iraks olie-industrie ligt stil, versleten maar niet echt vernield. De westerse oliemaatschappijen staan klaar om voet aan wal te zetten. Maar Amerika lijkt eigenzinnige oplossingen te bedenken.

Zestig procent van de Iraki’s leeft sedert de eerste Golfoorlog op voedselpakketten. De chaos van de tweede bevrijdende Golfoorlog maakt de ellende nog groter. Nochtans is het land schatrijk. Het heeft op zijn spaarboekje 112 miljard vaten (van 159 liter) olie staan en een onbecijferbare hoeveelheid gas. Na Saudi-Arabië beschikt Irak over de grootste oliereserves ter wereld, elf procent van het wereldtotaal. Experts geloven dat nog veel meer olie en gas te ontdekken valt. ’s Lands Oil Exploration Company was immers het jongste decennium niet erg actief, wegens gebrek aan geld.

De productie ligt volledig stil. Tot voor de aanval van de Amerikaans-Britse coa-litie pompte het land dagelijks 1,8 miljoen vaten op, zo’n drie procent van de wereldproductie. Dat was een toegeving van de Verenigde Naties op de internationale economische sancties tegen het land van Saddam Hoessein, in het kader van het olie-voor-voedselprogramma. Ruim 70 procent van de 64 miljard dollar olie-inkomsten ging inderdaad naar voedsel en geneesmiddelen en de allernoodzakelijkste materialen om enige industrie draaiende te houden – die materialen leverden vooral de Russen enthousiast, met als gevolg dat het gevallen regime een schuld van negen miljard dollar heeft uitstaan in Moskou. Met ruim zes miljard dollar oliegeld betaalde Irak zelf de internationale wapeninspectie. De Veiligheidsraad startte met zijn resolutie 1472 van eind maart het olie-voor-voedselprogramma weer op, voor 45 dagen. Dat brengt nog geen beweging in de oliepompen, wel voedsel, water en medicijnen naar de noodlijdende bevolking.

Merkwaardig is het dat ruim de helft van de Iraakse olie naar de Verenigde Staten is verscheept. Meestal via stromannen, want Amerikanen mochten niet handelen met de schurken van Bagdad. Zij moesten wel in euro’s betalen, Irak lustte de munt van de vijand niet en de Verenigde Naties aanvaardden dat. Ondertussen werkten Saudi-Arabië, de Russen en anderen wat harder, om te vermijden dat de wereld in een oliecrisis sukkelt.

LIEVER FRANSEN EN RUSSEN

De staatsgreep van de Baath-partij in 1968 maakte een eind aan de traditionele dominantie van de internationale olie-maatschappijen. Op het einde van de jaren ’60 werd British Petroleum buitengezet. De Koninklijke Olie/Shell verloor zijn belangen bij de nationalisering van de oliebusiness in de jaren ’70, net als nog enkele andere minder bekende buitenlanders.

De voorloper van TotalFinaElf – de allereerste oliemaatschappij in Irak – kreeg het moeilijker, maar de Frans-Belgische groep kon zelfs na de Golfoorlog en onder het embargo enig leven in het land voortzetten. Op het moment dat Saddam Hoessein in 1979 aan de macht kwam, had het land zijn olie volledig in eigen handen. De economie draaide trouwens nagenoeg volledig op de olieproductie, goed voor 98 procent van ’s lands uitvoer.

In vergelijking met zijn buurlanden besteedde Irak de olie-opbrengsten vrij zorgvuldig. De relatief goede gezondheidszorg en de hoge opleiding van de bevolking, dankzij gratis onderwijs tot en met de universiteit, zijn daar het gevolg van. Voor de olie waren Britten en Amerikanen al lang geen partij meer. De Fransen en Russen leverden de kennis en de technologie.

Internationale olie-experts bevestigen dat de installaties tussen Basra en Kirkuk weinig schade hebben geleden van de bombardementen en beschietingen. In het zuiden is een onbekend aantal oliebronnen in brand gestoken – de Koeweit Oil Company heeft alvast een zevental vuurhaarden gedoofd. Elders in het land vond het regime het de moeite niet meer, of had het niet langer de macht om de bronnen te laten exploderen, hoewel naar verluidt alles daartoe in gereedheid was gebracht. Maar noch het ministerie van Olie, noch de Iraakse Nationale Olie Compagnie – een staatsbedrijf – noch zijn talrijke dochters zoals de belangrijke Staatsorganisatie voor Oliemarketing, functioneren. De tienduizenden medewerkers hebben dezer dagen andere kopzorgen, in de eerste plaats veiligheid en voeding. Veel werklust is er niet, zolang de vijandelijkheden voortduren. Bovendien is de chaos compleet: zij hebben geen ‘werkgever’ meer, geen loon, in vele gevallen zelfs geen kantoor, wegens gebombardeerd of geplunderd…

EXXON EN SHELL VOORAAN

De twee oliebevoorradingsposten van de Amerikaanse 101e luchtlandingsdivisie noemden zichzelf Forward Operating Base Exxon en Forward Operating Base Shell. De oliereuzen Exxon en Shell vonden dat niet grappig. Zelfs voor de Amerikaanse regering klonk dit té ondiplomatisch. Het voedde het wijdverspreide vermoeden dat het de Amerikanen in Irak om de olie te doen is.

Washington ruikt inderdaad naar de olie. President George W. Bush, zijn veiligheidsadviseur Condoleezza Rice en vice-president Dick Cheney boerden in hun vorig leven goed in de olie. Europa en zelfs bondgenoot Groot-Brittannië vonden het onsmakelijk dat de US Corps of Engineers het allereerste vette contract voor het blussen en herstellen van brandende oliebronnen toekende aan dochter Kellogg Brown & Root van de Texaanse groep Halliburton. Vooraleer hij Amerikaans vice-president werd, was Cheney daar de topman.

Het was ook Cheney die in mei 2001 het rapport voorstelde van de National Energy Policy Development Group. Een opvallende conclusie luidde dat de Verenigde Staten meer olie moeten invoeren uit het Golfgebied. Amerika is al voor ruim de helft van zijn verbruik aangewezen op het buitenland, de invoer zal in de toekomst nog fel toenemen. Bovendien wordt Saudi-Arabië, nu de eerste leverancier van Amerika, onzeker. De ploeg rond Bush maakt zich zorgen dat moslimfundamentalisten het feodale regime van Riyad verzwakken – en nagenoeg alle terroristen van 11 september 2001 waren uit Saudi-Arabië afkomstig.

Landbouw is niet veel zaaks in het land rond de Eufraat en Tigris, wegens onnoemelijk veel woestijn. Maar onder het zand en de rotsen steekt een onmetelijke, gemakkelijk op te pompen schat. De infrastructuur voor de oliewinning is echter verouderd en versleten. Sedert 1991 is alleen nog gerepareerd, niet in modernisering geïnvesteerd. Naar schatting is een kleine vijf miljard euro nodig om de productie opnieuw tot het vroegere drie miljoen vaten per dag te brengen. Een verdubbeling tot zes miljoen vaten is geen probleem, maar het vergt wel een enorme investering van 20 tot 30 miljard euro. Met westerse hulp groeit het Irak van na de tweede Golfoorlog uit tot een van de belangrijkste olieproducenten ter wereld.

DE CONTRACTEN VAN SADDAM

Onduidelijk is hoe de Amerikanen de oliebusiness zullen heropstarten. Het is niet evident dat de Verenigde Naties daarin een rol krijgen. Zo liet het Pentagon, het Amerikaans ministerie van Defensie, lekken dat Philip Carroll, een voormalige topman van Shell Oil, de leiding krijgt over de olieproductie. Rodney Chase, de vice-gedelegeerd bestuurder van British Petroleum die dezer dagen ontslag neemt, zou de olie-export voor zijn rekening nemen. Tijdelijk, heet het. Misschien, maar helemaal niet zeker, wordt een internationale aanbesteding uitgeschreven voor bedrijven die willen meewerken aan de heropbouw van de olie-industrie. Alvast TotalFinaElf verwacht dat, en ook de Amerikanen ExxonMobil en ChevronTexaco zouden op die wijze een voet in de Iraakse olie willen hebben. Ook Shell heeft zijn huiswerk al gemaakt voor een nieuwe aanwezigheid in het land.

Maar de Fransen, de Russen en de Chinezen hebben contracten lopen, weliswaar gesloten met het nu gesneuvelde regime. Die waren, wegens het VN-sanctieregime, totnogtoe onuitvoerbaar, maar ze kunnen in de toekomst rechtsgeldig blijken te zijn. Het Frans-Belgische TotalFinaElf heeft (vage) rechten op het immense Majnun-veld, tegen de Iraanse grens. De Russen Lukoil, Slavneft en Zarubezhneft zijn niet van plan hun door de ambtenaren van Saddam Hoessein toegekende concessies op te geven en de staatsgasmaatschappij Gazprom, nu al de grootste speler op de Iraakse gasmarkt, wil er verder groeien. Ook Peking houdt, tot in de Verenigde Naties, zijn Iraakse oliebelangen in het oog.

Intussen protesteren de Turken in Wash-ington tegen de terugkeer van de Koerden naar Kirkuk. De streek is rijk aan olie en kan de Koerden een financiële basis geven om een eigen staat uit te roepen in Noord-Irak. En dan zou de autonomiegedachte weleens kunnen overslaan naar de Turkse Koerden. De Golfoorlog kan tot meer olie-ontnuchtering leiden.

Voorzitter Abdullah bin Hamad al-Attiyah van OPEC – de organisatie van elf olie-exporterende landen – en olieminister van Qatar, vreest dat Irak uit het kartel stapt. Dat zou de kracht van OPEC, in 1960 in Bagdad opgericht, gevoelig verzwakken. In hoeverre kunnen de olielanden dan nog met productiequota de wereldprijs reguleren? Het kartel poogt de prijzen tussen 22 en 28 dollar per vat te houden. Daarmee kan het, zonder de wereldeconomie te kelderen, de staatsbudgetten in evenwicht houden. Maar als Irak een eenzame koers gaat varen en zijn productie verhoogt, krimpen de prijzen. Een argument voor de majors – de grote oliegroepen – om in Irak present te zijn en controle uit te oefenen.

Intussen plant Washington de wederopbouw van het vernielde land. Bij de eerste Golfoorlog betaalde de hele westerse wereld de oorlog mee. Nu moet de coalitie de strijd uit eigen zak betalen. En Amerika vindt het welletjes geweest. Volgens de regering-Bush heeft de overwinnaar het recht olie te verkopen ten behoeve van Irak. Olie-voor-de-Amerikaanse-wederopbouw, als een variante op het lopende programma van de Verenigde Naties. De Britten twijfelen daaraan en de grote oliekopers willen zekerheid over de eigendomsrechten. Het debat daarover in de Verenigde Naties loopt verre van gesmeerd.

Guido Despiegelaere

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content