In memoriam Appie Baantjer (1923-2010)

Morgen wordt de populaire misdaadauteur Baantjer begraven. Lukas De Vos sprak meermaals met hem en maakte een portret.

Vorig jaar, na een lichte hartaanval, liet Appie (Albert Cornelis) Baantjer zich ontvallen: “Ik hoop dat ik nog tien jaar krijg. Ik heb helemaal geen tijd om dood te gaan”. Een slokdarmkanker heeft daar anders over beslist. En dat is vreemd, want ondanks alle cognacjes die zijn speurder De Cock bij Smalle Lowietje dronk aan de Walletjes, ondanks het gezonde appetijt dat hij steevast vertoonde als hij even naar Vlaanderen kwam, leek dat soort dreiging hem ongepast. Want Baantjer was een man uit Urk (destijds een eiland voor de Zuiderzee-inpoldering, en “de meest kerkelijke gemeente van Nederland”), mateloosheid stond verre van hem, inhaligheid uitsluitend als ze in overeenstemming was met de richtlijnen van het gewijde boek.

Ik heb met Appie Baantjer genoeglijke uren doorgebracht, het laatst in Het Pakhuis in Gent. Warme uren, die gingen over eenvoud, achterlijkheid (want zo werden de Urkers geduid, als armste gemeente van Nederland, met hun eigen dialect, hun eigen volkslied, hun eigen visserijverblinding, en hun grenzeloos vertrouwen in de confessionele partijen; SGP en Christen Unie halen daar samen meer dan de helft der stemmen), christelijke waarden. Baantjer zelf bleef bescheiden en verdraagzaam, al getuigen de zeventig kortromans met De Cock en Vledder van een beheptheid met de wijze raad die zijn moeder uit de bijbel haalde. De allerlaatste roman is een bijna goddelijke vingerwijzing, een parabel van hebzucht, straf, en vergeving: ‘De Cock en de Dood in Gebed’, waarin “een drievoudige moordenaar, met een geloofsovertuiging” afrekent met oneerlijke bankcompagnons, en ze voor straf laat verdrinken in de houding van de bidsprinkhaan.

Baantjer zelf wijst met eerbied naar zijn moeder. Zij zei altijd: “Appie, zoiets doe je niet”. En dat was dan ook de schutkring waarbuiten je je niet kon begeven. Baantjer werd het toonbeeld van gezagsgetrouwheid, conformisme, begrijpelijkheid. Gezag, zonder gevoelloosheid, vond hij bij de politie, waar zijn vader hem binnenloodste. Vanaf 1955 werkte hij in het beruchte Bureau Warmoesstraat, niet ver van het Centraal Station, vlakbij de rosse buurt. Ik ben er zijn collega’s nog gaan opzoeken, die enigszins besmuikt met waardering en een vorm van ingehouden neerbuigendheid op de man terugblikten.

Het bureau bestaat vandaag niet meer, maar je kunt wel in dezelfde straat, in Kafee Heffer, een heus Baantjermuseumpje bezoeken. Het zou acht jaar duren – Baantjer werkte 38 jaar met de pooiers, straatmadelieven, drugsverslaafden, en afpersers – voor zijn ervaringen aansloegen. ‘De Cock en een Strop voor Bobby’ was de aanzet voor een ontzagwekkende reeks “boekjes”, zoals hij zelf zei, die hun weg vonden naar ruim 7 miljoen lezers, of ten minste verkochte exemplaren. En die gigantische airing kregen toen de televisiereeks werd opgezet, met Piet Römer (De Cock) en Viktor Reinier (Vledder) – zij het dat Baantjer zelf nauwelijks omkeek naar de reeks.

Hoewel. “Hij vond dat ik teveel een losbol van zijn personage maakte”, knorde Reinier achteraf, “Hij was een geldwolf. De helft van het seriebudget ging naar hem, als geestelijke vader”. Baantjer oordeelde daar mild over. “Ik heb vaak ruzie met hem gehad omdat hij vond dat ik hem – Vledder – te dom hield. Zeventig boekjes met een domme Vledder, nooit iets bijgeleerd”.

Maar zo kwam Baantjer niet over. Hij was innemend, droeg een hoed en een bril als zijn personage, was goedmoedig over de menselijke tekorten. Kortom, een agent met een hart, en zonder dat hij aan de verleidingen van de penoze (afkoopsommen, wilde meiden, sterke drank) ten onder ging. Baantjer genoot ervan hoe Römer – zelf al 82 – zo opging in zijn personage, dat hij weigerde behandeld te worden in een Amsterdams universitair ziekenhuis door een heelkundige die, o ramp, De Cock heette. Uit angst voor wraakneming door een man die het de strot uitkwam om voortdurend de vraag te krijgen: “met ceeooceekaa” ?

Baantjer was ook een gelijkmoedig man – gelijk van inborst, moedig in het lijden. Toen zijn vrouw Marretje na 62 jaar samenzijn plots stierf in 2007, bleef hij vooruitkijken. “Ik geniet van de rijpheid van het leven”, zei hij vol berusting. En werkkracht, want al had hij het jaar daarop zijn befaamde duo voorgoed op rust gestuurd, hij zat nog vol ideeën. Met Simon De Waal (winnaar van de Diamanten Kogel 2008, voor Pentito) begon hij een nieuwe reeks, met de oude onderzoeker Van Opperdoes en de jonge Jacob (“Eigenlijk schrijven wij over onszelf”, erkende Baantjer nogal overbodig in een interview met Crimezone. Niet meer bij de hoeren, maar in de Jordaan: ‘Een Rus in de Jordaan’, 2009; ‘Een Lijk in de Kast’, 2010; ‘Een Dief in de Nacht’, 2010). Met Ed Van Eeden startte hij Baantjer Inc. op, over een neefje van De Cock, Hendrick Zijlstra. Voor het eerst kreeg de echtgenote van De Cock toen een naam: Marretje. Mooier eerbetoon was moeilijk denkbaar.

Maar altijd bleef dat verlegen, belerende vingertje aanwezig. Baantjer gold als icoon, als richtsnoer van het moreel correkte, overjaarse Nederland. “De Cock is een beetje een evangelist”, zei hij op IKON-tv, “Tussen de regels door roept hij mensen op tot een fatsoenlijke levensstijl”. Dat is meteen de grondkleur én het succes van zijn reeks geworden. De kribbige Simon Carmiggelt mocht zijn eersteling ‘5×8’ nog de grond ingeboord hebben (1959), Baantjer raakte een gevoelige, behoudsgezinde snaar door zijn warmhartige maar standvastige beginselen. “Ik ben opgegroeid op Urk en grootgebracht met Bijbelteksten uit de Statenvertaling”. En: “Ik zie een direct verband tussen de afgenomen invloed van de kerk en het afgenomen normbesef in de samenleving”.

Keurigheid, netheid, rechtlijnigheid, dat verklaart het immer sluimerende verzet tegen de pedanterie van commissaris Buitendam, de waardering voor de cynische patoloog-anatoom Den Koninghe, de samenzweerderige kameraderie met Lowieke, het begrip dat De Cock opbrengt voor wie aan de neg van de samenleving overleeft. Die sfeer, die herkenbaarheid, de dagelijkse plek achter de hoek van de misdaad, die goedkope uitgaven, die kwetsbare maar vriendelijke oudere man die nog met treintjes speelde (en geen kinderen had), die maakten van Baantjer een ongezien fenomeen: 750.000 uitleningen van zijn boeken per jaar, een geschat vermogen van zeven miljoen euro, “anderhalve ton” euro per titel in de gloriejaren, soms tot 400.000 exemplaren per boekje, vertalingen in het Engels, het Duits, het Chinees, het Russisch, ja ook in het Ests, en waarom straks niet in het Mongools ?

Het blijft merkwaardig dat in se doorzichtige, eenvoudig opgezette, maar wel sfeervolle verhalen zo’n hoge vlucht kunnen nemen. Wellicht had Piet Römer gelijk, toen hij net die gemakkelijkheid als aantrekkingskracht beschreef. De dialogen zijn van een ontzettende normaliteit, de herkenbaarheid van de setting doet bijna pijn aan de ogen. “Het lijkt zo simpel. Maar doe het maar eens”, zei Römer.

Goedgemutst bleef Baantjer, ook toen hij al in het Hospice in Alkmaar werd opgenomen. Op 3 september wordt van hem afscheid genomen in de Bonifatius-kerk in Medemblik (West-Friesland) aan het IJsselmeer, waar hij een bungalow bewoonde. Daar kende hij de weg. Het is aandoenlijk mijn exemplaar van ‘De Cock en Tranen aan de Leie’ (1997) weer open te slaan. Op de titelpagina een opdracht. Op de Franse bladzijde allerhande adressen en aantekeningen over Gent. De GPS was niet aan hem besteed.

Lukas De Vos

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content