Zaterdag 29 mei: zesde finaledag en verdict

De punten zijn gegeven, de teerlingen geworpen.

De punten zijn gegeven, de teerlingen geworpen. Het heeft dan ook geen zin om over de laatste twee kandidaten, de Amerikaanse Claire Huangci en de Rus Denis Kozhukhin, die op de zesde en laatste finaledag van de Koningin Elisabethwedstrijd hun proef aflegden, in al te hypothetische zin te schrijven.

Beiden kozen het roemruchte Tweede Pianoconcerto van Prokofjev, dat niet alleen al veel winnaars heeft geleverd, maar ook veel hoge ‘last minute scores’: al veel is gezegd en geschreven over de significante mate waarin laat in de week optredende kandidaten vaker hogere scores halen.

Zelf vind ik die discussie niet erg interessant: het is slechts één van de vele mankementen van het concept muziekwedstrijd. Bovendien is het onoplosbaar, tenzij een veel kleiner aantal finalisten geselecteerd zou worden, waarbij het probleem zich naar de halve finale verplaatste.

Hiermee wil ik niet beweren dat Kozhukhin zijn eerste plaats aan zijn late proef te danken heeft: het was duidelijk dat zijn concerto tot een van de sterkste van de wedstrijd behoorde.

Huangci trof het dus niet met haar loting: haar nochtans verdienstelijke, sprankelende Prokofjev viel bleekjes en vooral magertjes uit, naast de titaneske lezing van Kazhukhin – zijn handen hebben elk het gewicht van een hele Huangci, en de tongval van de muziek is die van zijn moedertaal. Dat laatste is een aspect dat bij Prokofjev, meer dan bij welke componist ook, doorweegt – zeker in een directe vergelijking van interpretaties zoals zaterdag.

Huangci

Het grote verschil in zowel letterlijk als figuurlijk gewicht tussen beide musici was bij de sonates overigens al erg duidelijk. Huangci koos Beethovens Waldsteinsonate, maar bracht die vrij nerveus en in verscheidene opzichten inconsistent. Het pedaalgebruik, bijvoorbeeld – misschien wel de duidelijkste graadmeter voor de mate waarin een pianist zich goed in balans weet aan het klavier – en de ongelijkmatigheid van de cantilenen.

Puur op basis van deze sonate kon men zich afvragen of deze dame uiteindelijk haar plaats wel had in deze finale: ik herinner me alvast een landgenoot van haar in de halve finale, die hier zeker sterker uit de hoek zou zijn gekomen. Huangci’s concerto was veel beter: een zeer briljante Prokofjev, zij het zonder de soevereine diepte die velen erin noodzakelijk vinden, misschien te snelle tempi, altijd vervelend omdat ze zo snel de indruk wekken, omwille van de wedstrijd en de sport te zijn gekozen, in plaats van om muzikale redenen.

Huangci eindigde niet bij de eerste zes gerangschikte laureaten, en dat hoorde zo.

Kozhukhin

Kozhukhin dan. Zoals gezegd een man met armen en handen die in staat zijn, het klavier op een veel vollediger manier aan te spreken. Hij maakt er dankbaar gebruik van, maar niet door brute kracht. Zijn toonvorming en tempokeuze zijn bedachtzaam en bedaard, zijn benadering van het klavier ontstaat uit muzikale, niet uit fysieke imperatieven. Resultaat: een koperen klank – waarin je haast écht de Russische ‘a’ en ‘o’ en stemhebbende medeklinkers hoort klagen en ronken – en een virtuositeit die je als luisteraar steeds het gevoel geeft, nog een heel grote buffer te hebben. Kozhukhin is niet geïnteresseerd in het randje van zijn fysieke mogelijkheden. Hij wil dat je hoort wat hij doet. Het ‘polyfone’ aspect van de muziek is aan hem goed besteed.

Die kwaliteiten werkten wat mij betreft beter in Prokofjevs concerto dan in de sonate van Haydn (Hob. XVI:49 in Es). Daar kreeg zijn bedaardheid iets inerts. De Weense klassiek op de wijze van Haydn is uit louter artisticiteit en ‘Witzigkeit’ opgetrokken, en een bepaald soort Russische benadering van het klavier – loden ernst, zware techniciteit, en liefst allebei tegelijk – zal daar nooit helemaal raad mee weten. Kozhukhin verzorgde goed de noten en klanken, maar leek niet speciaal gecharmeerd door de volgorde waarin Haydn ze heeft gezet.

We hebben veel sterkere sonates gehoord in deze finale, maar wat maakt het allemaal uit? De jury houdt ten goede met de sonate geen enkele rekening, zo is al menigmaal gebleken. Ze hanteert de verplichte sonate (Haydn, Beethoven, Mozart of Schubert) eigenlijk alleen als negatief criterium. Ga je af, is het voorbij. Geen brokken maken is dus de boodschap, een uitgangspunt dat voor geen enkele artiest echt vruchtbaar kan zijn.

Prokokofjevs tweede concerto kreeg van Kozhukhin een zeer imposante lezing, daar is geen speld tussen te krijgen. Dat ze hem de overwinning opleverde, is dus begrijpelijk en in eerste instantie verdedigbaar. Zeggen dat deze kwaliteit maar eens in de 30, 40 jaar voorkomt, zoals een pianist in zijn commentaar beweerde, is de waarheid grof geweld aandoen.

Ik ben er niet van overtuigd dat de wedstrijd met Kozhukhin werkelijk zo’n onvergelijkelijk grote artiest aan het licht heeft gebracht. In tegenstelling tot wat nog al wat commentatoren lijken te beweren, is Prokofjevs tweede concerto noch het muzikale, noch het pianistieke nec plus ultra. Het is zeer specifieke muziek – in zekere zin volmaakt, maar ook fundamenteel op effect berekend – en vergt een zeer specifieke soort van virtuositeit. Dat Kozhukhin in het concerto zoveel rust en overschot lijkt te hebben, terwijl hij daar in de sonate van Haydn niet meer mee kan aanvangen, illustreert wat ik bedoel. Kozhukhin is voor mij: een geboren pianolijf met een fantastische basisklank, maar of hij als concertpianist interessant blijft, moet nog bewezen worden. Ik hoop het uiteraard van ganser harte. En feliciteer hem met zijn prestatie.

De rangschikking

Misschien nog een woordje over de uiteindelijke rangschikking van de kandidaten. Door Evgeni Bozhanov op de tweede plaats te zetten, heeft de jury een verdedigbaar, maar ook dubbelzinnig signaal gegeven.

Bozhanov heeft een voor zijn talent slecht Tweede Concerto van Rachmaninov gespeeld, maar is in zekere zin het grootste pianistieke fenomeen van deze wedstrijd. Dat talent huldigen, de vondst van een potentieel grote pianist vieren, kan inderdaad door hem hoog, maar niet eerst, te rangschikken. Anderzijds smaakt dat wrang: er zijn finalisten die minder ‘fenomenaal’ zijn, maar objectief een betere proef hebben gespeeld. Joeri Favorin, bijvoorbeeld, die vierde werd. Hannes Minnaar, bijvoorbeeld, die derde werd.

Over Favorin en Minnaar nog een persoonlijk woordje. Na Minnaars proef was hij voor mij de voorlopige favoriet, maar bij het herbekijken ter voorbereiding van dit stukje, moet ik toegeven dat Favorin objectief betere proeven heeft gespeeld. Ik hou absoluut niet van Liszts Eerste Concerto, maar was wel gecharmeerd door Minnaars keuze voor Saint-Saëns’ Vijfde. Bovendien moet ik vaststellen dat de flair van de Nederlander, tegenover de hermetische stugheid van Favorin, ook op mij zijn effect heeft gehad.

Mag dat? Interessante vraag. Muziek en wedstrijden, het blijft in elk geval moeilijk.

Nu, anders dan de meeste jaren heb ik in mijn persoonlijke pronostiek zonder mankeren de zes gerangschikte laureaten van de resterende zes weten te scheiden. Dat is geen reden om trots te zijn; voor hetzelfde geld betekent dat, dat ik stilaan hetzelfde denk als de wedstrijdjury – voorwaar geen verheffend idee.

Des te merkwaardiger is die doeltreffendheid, omdat de gemiddelde kwaliteit van de finalisten dit jaar toch erg mooi was.

Miskleun

Eén totale miskleun in het verdict: de vijfde plaats van Tae-Hyung Kim, die op geen enkele manier beantwoordt aan wat deze man heeft laten horen. Zijn Schumann (opus 12) in de halve finale had hem in een ideale wereld eigenlijk al de overwinning moeten opleveren. Zijn Brahms (eerste concerto) in de finale was van een nooit gehoord muzikaal niveau. Dat hij hier pas op de vijfde plaats eindigt, is voor de wedstrijd een heel slechte zaak, en alweer een sterk argument om de naam van Internationale Muziekwedstrijd in Internationale Pianowedstrijd te veranderen.

Een beetje denkwerk omtrent de manier waarop zo’n vijfde plaats ontstaat, leert ons bovendien opnieuw dat de wedstrijd nog steeds een probleem heeft met zijn juryleden. Een vijfde plaats, omtrent het midden van de kandidaten, ontstaat ofwel doordat iedereen een gemiddelde score toekent (op die manier ontstond allicht Liebrecht Vanbeckevoorts zeer correcte zesde plaats, drie jaar geleden) ofwel doordat hoge door lage scores worden gecounterd (zie bijvoorbeeld de zesde plaats in 1999 van Vladimir Sverdlov, wiens combinatie van talent en nonchalance de jury begrijpelijkerwijs scherp verdeelde).

Dat in Tae-Hyung Kims geval iedereen gemiddeld heeft gequoteerd, is onmogelijk: daarvoor was zijn prestatie te groots, en we mogen ervan uitgaan dat niet alle juryleden doof zijn. Blijft over: de mogelijkheid van extreem hoge scores, die door heel lage scores worden gecompenseerd. Dat wijst op alweer dezelfde koehandel waarvan we ook vorig jaar tijdens de vioolwedstrijd de sporen hebben gezien.

Het probleem van de wedstrijd

Wedstrijden, zo moet gevreesd worden, draaien niet alleen om jonge muzikanten, maar ook en vooral om clans, waarvan leraars en dus juryleden ambassadeurs zijn. Leraars van kandidaten doen zonder schroom de ‘ronde’ van de juryleden, om hen tot sympathie te bewegen (zie Hyo-Sun Lim, vijfde plaats in 2007). Of om collega’s in de ban te doen slaan (zoals vorig jaar Zakhar Bron, vanwaar de schandalige veronachtzaming van zijn leerlinge Mayu Kishima, een dieptepunt in de wedstrijdgeschiedenis). Er wordt in zo’n geval niet gequoteerd volgens de eigen fundamentele appreciatie van de finalisten, maar er wordt politiek gequoteerd, anticiperend op wat de anderen zullen doen. Altijd zijn er enkele dissidente juryleden voor wie het wél om de muziek draait. Zij zullen pogen, met extremere punten de beklonken zaken alsnog te beïnvloeden (beroemd geworden gevallen waarin ze hun slag thuishaalden zijn Hirschhorn in 1967 en Moguilevski in 1964). De anderen weten dat, en zullen nog extremer quoteren. Resultaat: onzin, met grote regelmaat.

Lijd ik aan paranoïa? Reken maar van niet. Ik daag de wedstrijd uit om haar juryverslagen na het verdict openbaar te maken. Naar verluidt zijn het gewoon punten die gegeven worden, veel staatsgeheim kan daar toch niet aan zijn? Aan de persoonlijke muzikale smaak van de juryleden kan toch ook niks geheims zijn? Die exposeren ze toch zelf, elke keer als ze op het podium plaatsnemen?

Nee, de openbaarmaking van de punten van de jury – op het Songfestival mogen we ze wél kennen!- zou voor de wedstrijd een bijzonder heilzame kuur van muzikaliteit betekenen. Enig schaamrood over wat er in de vele voorbije jaren soms is gebeurd, is daarvoor een bescheiden prijs.

Maak in afwachting zelf het verschil. Zoek zelf naar grote musici. Ga naar de concerten van Tae-Hyung Kim en breng zo concertorganisatoren tot wijze besluiten.

En bestook de Koningin Elisabethwedstrijd met brieven waarin openbare juryrapporten worden geëist. Het is niet voor mij, en ook niet voor mijn eenzaamheid. Het is omdat muziek, als ze dan toch een wedstrijd moet worden, haar ethisch potentieel niet ondergraven mag zien door het gekonkelfoes van cynische bejaarden.

O zo.

Rudy Tambuyser

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content