Duizend gezichten in Istanbul

Istanbul telt meer zielen dan België. Een uur voor aankomst in het treinstation Sirkeci kondigt de metropool zich aan met rijen nieuwbouw, die in hun westelijke opmars de open ruimte aan de stadsrand aanvreten. Per trein in Istanbul arriveren, is als binnen glippen via de achterdeur. De huizen langs de spoorweg vechten met de tijd. De was in de achtertuinen droogt maar traag met dit kille weer.

Ter hoogte van Zeytinburnu breekt de spoorweg door de Byzantijnse verdedigingsmuur, die ooit het volledige historische schiereiland Contantinopel omsingelde. Rechts duikt de Zee van Marmara op, links het Topkapi-paleis. De trein volgt even de Bosporus en komt dan tot stilstand aan de monding van de Gouden Hoorn in het oude Sirkeci-station.

Sirkeci, voltooid in 1890 onder de laatste sultan Abdulhamid II, was de terminus van de befaamde Orient-Express, die de hoofdsteden van de machtigen van weleer, Frankrijk, Oostenrijk-Hongarije en het Ottomaanse Rijk, verbond. De luxetrein reed van 1883 tot 1977, met onderbrekingen tijdens de twee wereldoorlogen, langs verschillende routes tussen oost en west.

Vandaag worden in de inkomhal van het stationsgebouw toeristenshows van de draaiende derwisjen georganiseerd. In de wachtzaal wordt gelukkig nog steeds gewacht. Op de volgende trein. Of op beter weer.

De rest van het station is gemoderniseerd, en ook de treinen zelf zullen nostalgici geen klein beetje teleur stellen. Vergeet de slaapwagons, het exclusieve restaurant met stijlvolle kelners aan boord, het fraaie houten interieur, de romantiek en de intriges. De trein waarmee we in Sirkeci arriveren, is vooral efficient en banaal.

We passeren de vergulde kop van Ataturk en storten ons in de drukte van oud-Istanbul.

Hoe verken je een miljoenenstad? Istanbul heeft duizend gezichten, en de rest van de reis zouden we hier kunnen doorbrengen zonder een dag verveling.
We geven onszelf een week om van de stad te proeven. Per tram en bus, met de ferry en vooral te voet. Zeven dagen om te dwalen door enkele zeer uiteenlopende districten van de almaar groeiende metropool. Vermoeiend maar boeiend.

Sultanahmet, met de Blauwe Moskee, de Aya Sofia en het Topkapi-paleis het toeristisch centrum van Istanbul, is een verschrikking om door te wandelen. Vooral met bagage, want dat betekent dat je nog geen slaapplaats hebt.
Op elke straathoek wachten hoteliers, tapijthandelaars, restauranthouders en toeristenronselaars allerhande, als jagers op hun prooi. “Welcome to paradise!”, roept een jonge kerel ons van ver toe. “Proficiat met jullie huwelijk”, zegt een deftige man in maatpak. “Wij geven 20 procent korting aan pas getrouwde stellen”. “Ooit gedacht aan een vliegend tapijt?”, luidt de volgende billenkletser. De ene is nog maar net afgeschud, of de volgende staat al klaar.

Sommigen hebben een zinnetje van de meest vookomende toeristentalen in petto. Na “Where are you from?” volgt dan meestal een “Hoe gaat het?” of “Achtentachtig allemachtig prachtig” met een Turks-Hollandse tongval.

Het zijn meestal vriendelijke en vlotte jongens, die je niet meteen afsnauwt. Ze doen hun job. Maar na de tiende keer “You must be from Scottland”, begint het me aardig op de heupen te werken.

Anja heeft er minder last van. Niet alleen in Turkije, maar in alle voorgaande landen in de Balkan, werd ze meestal in de plaatselijke taal aangesproken. Misschien moet ik toch maar eens mijn haar verven.

De moskee is een plek van rust en contemplatie. Niet zo in de Blauwe. Hier is het braderij, of praatcafe. Een Japanse vrouw poseert in bidhouding op het tapijt. Een gids biedt ons een rondleiding aan.

We houden het voor bekeken. Met een pakket nutteloze visitekaartjes van hotels, restaurants en winkels in de achterzak springen we op de tram naar Eminonu, aan de Gouden Hoorn.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content