‘Studieduur bewaken doe je aan de poort van het hoger onderwijs’

‘Hoewel het idee logisch en stoer klinkt, roept het toch ook veel vragen op’, schrijven Sander Vanmaercke en Quinten Jacobs over de discussie over de ‘harde knip’ tussen de bachelor- en masterjaren in het hoger onderwijs.

Recent besliste de Vlaamse regering om het oorspronkelijke idee van een harde knip tussen bachelor en master los te laten. Voortschrijdend inzicht en vooral het protest van koepelorganisaties van universiteiten, hogescholen en studenten deden Ben Weyts (N-VA) als minister van Onderwijs alsnog inzien dat dit geen goed idee zou zijn en dus werd er afgeweken van het regeerakkoord. In de plaats daarvan kwam de minister met een nieuw voorstel, waarbij er opnieuw over een knip gesproken wordt, maar dan tussen het tweede en het derde jaar. De bedoeling is dat studenten niet kunnen overgaan naar hun derde jaar als ze nog niet geslaagd zijn op al hun vakken uit het eerste jaar. Hoewel het idee logisch en stoer klinkt, roept het toch ook veel vragen op. Wat met studenten die sukkelen met één vak uit het eerste jaar? Wat met de vrijheid van de hogeronderwijsinstellingen om hun eigen studievoortgangsmaatregelen te kiezen die het best aansluiten bij de eigenheid van elke instelling?

Studieduur bewaken doe je aan de poort van het hoger onderwijs.

Het is logisch dat de Vlaamse regering nadenkt over maatregelen om de te lange studieduur in het hoger onderwijs aan te pakken, maar naast de onduidelijkheden in het huidige voorstel blijft het ook slechts symptoombestrijding. Een knip invoeren in de bachelor pakt niet de kern van het probleem aan. Proactieve maatregelen doen dat wel, maar daar blijft de huidige minister onvoldoende op inzetten. Eén van de allergrootste problemen die leidt tot een te lange studieduur is het feit dat studenten pas beseffen dat ze in de foute opleiding zitten nadat het academiejaar al gestart is. Meestal proberen ze dan echter nog een tijdje verder te doen, met als gevolg dat ze na een jaar of twee studeren eigenlijk nog nergens staan en van opleiding moeten veranderen. Het zijn meestal die studenten die uiteindelijk vijf jaar of meer over hun bachelor zullen doen. Zo’n studietraject heeft negatieve effecten op het zelfbeeld en het zelfvertrouwen van die jongeren. De combinatie tussen de twijfels die die jongeren hebben over hun toekomst enerzijds en de hooggespannen verwachten die familie en vrienden impliciet of expliciet hebben van de huidige studie, kan voor een negatieve spiraal zorgen waarbij heroriëntering naar een andere richting als falen wordt gepercipieerd, met alle gevolgen van dien. Dat probleem kan je beter voorkomen dan genezen en dus neemt men best preventieve maatregelen.

Voor ons zijn er daarbij twee elementen waar prioritair op ingezet moet worden: enerzijds de bredere uitrol van de Columbustest en anderzijds het invoeren van verplichte, niet-bindende ijkingstoetsen voorafgaand aan elke opleiding in het hoger onderwijs. De Columbustest is een instrument dat gebruikt wordt in secundaire scholen, waarbij studenten aan de hand van een gestandaardiseerde vragenlijst kunnen te weten komen welke opleidingen hen het beste liggen en wat hun theoretische slaagkansen zijn in een bepaalde opleiding. Dit nuttige instrument wordt vandaag nog veel te weinig ingezet. Slechts 30% van de laatstejaars in het secundair onderwijs maakt hiervan gebruik, bovendien quasi-uitsluitend gesitueerd in het ASO. Om de kansengelijkheid te vergroten, is het daarom cruciaal dat alle leerlingen, ook die uit het TSO, KSO en BSO, minstens de mogelijkheid krijgen om de Columbustest, eventueel aangepast aan hun specifiek profiel, af te leggen. Doordat alle leerlingen met dit instrument een eerlijk en realistisch beeld krijgen van hun slaagkansen in bepaalde studierichtingen, vermijden we enerzijds dat er talent verloren gaat uit vrees dat bepaalde keuzes onhaalbaar zouden zijn en anderzijds dat studenten na verloop van tijd gedesillusioneerd van studierichting (moeten) veranderen.

Het tweede element dat doorgeslagen studieduurverlening voorkomt, zijn niet-bindende ijkingstoetsen. Zo’n ijkingstoets zorgt er niet alleen voor dat studenten te weten komen of ze klaar zijn voor een bepaalde opleiding, het biedt ook de mogelijkheid om voor de start van het academiejaar nog een andere studiekeuze te maken of een remediëringstraject te volgen aan het begin van de gekozen opleiding. Het is goed dat er in het nieuwe voorstel van de Vlaamse regering al beslist werd om een aantal nieuwe ijkingstoetsen op poten te zetten, maar die ambitie is veel te bescheiden. Op korte termijn zou er voor élke opleiding in Vlaanderen zo één moeten zijn. Belangrijk is dat deze ijkingstoetsen verplicht zijn, maar niet bindend, zodat studenten die niet slagen wel nog steeds de mogelijkheid hebben om te starten binnen de door hen gekozen opleiding. Als ze daarvoor kiezen, moeten ze natuurlijk een remediëringstraject aangeboden krijgen om hen alsnog de nodige startcompetenties mee te geven.

Studieduurverlening aanpakken doe je dus niet zomaar aan de hand van reactieve maatregelen wanneer de student al gestart is met studeren, maar doe je aan de poort van het hoger onderwijs door elke student in de juiste opleiding te krijgen en ervoor te zorgen dat ze vanaf de start reeds alle nodige competenties bezitten om hun opleiding tot een goed einde te brengen. Voor een regio die het moet hebben van haar kenniseconomie is een betere match tussen de leerlingen die uitstromen uit het secundair onderwijs en de verschillende studierichtingen cruciaal. De Columbustest en een ijkingstoets zijn daarbij nuttige instrumenten die breed zouden moeten worden uitgerold.

Quinten Jacobs is student rechten. Sander Vanmaercke is student theologie en religiewetenschappen.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content