Bart Kerremans

Strengere wapenwet na Connecticut of opnieuw woorden zonder daden?

Bart Kerremans Bart Kerremans is hoogleraar internationale relaties en expert Amerikaanse politiek aan het Instituut voor Internationaal en Europees Beleid (IIEB) van de Katholieke Universiteit Leuven.

De woorden van Barack Obama klinken enigzins wrang, want tot nog toe heeft hij niet getoond dat hij echt een leiderschapsrol wil spelen voor een strengere wapenwetgeving.

Het is een steeds weerkerend patroon geworden: een losgeslagen man schiet erop los, talrijke mensen sterven en worden gewond en de president houdt een speech waarin een vaag pleidooi wordt afgestoken ten gunste van strengere maatregelen ten aanzien van wapenbezit. Maar in de maanden die erop volgen blijken hier niet veel gevolgen aan verbonden te worden.

Zo was het in januari 2011 (na de Tuscon shooting in Arizona), zo was het in juli 2012 (de bioscoop shooting in Aurora, Colorado) en zo zal het waarschijnlijk nu weer zijn na de moordpartij in Newtown, Connecticut. Wat er ook lijkt te gebeuren, het thema rond “gun control” – de strengere controle op het verwerven, bezitten en dragen van wapens – zit muurvast in de Verenigde Staten. En er valt te vrezen dat ondanks het feit dat er nu vooral zeer jonge kinderen als slachtoffer zijn gevallen, er geen doorbraak zal komen.

Het verleden geeft ons hiervan een idee. Zware “shootings” hadden geen duurzaam effect op de houding van de Amerikaanse publieke opinie ten gunste van strengere controle. De emoties die dergelijke dramatische gebeurtenissen doen oplaaien lijken vrij snel weer te verdwijnen, althans toch bij degene die er niet direct bij betrokken zijn.

De voorstanders van strengere controles zijn natuurlijk nog meer overtuigd, maar bij de tegenstanders valt geen verandering in houding vast te stellen. Misschien zelfs integendeel. Er valt immers vast te stellen dat de groep tegenstanders van strengere controles sinds de eeuwwisseling alleen maar is toegenomen. Peilingen van het Pew Research Center geven b.v. aan dat het aandeel Amerikanen dat een strengere controle op wapenbezit wenst, is afgenomen van 66 tot 47% tussen 2000 en 2012.

Slachtpartijen zoals deze in Newtown worden dan ook vooral als geïsoleerde incidenten gezien die ondanks het grote aantal slachtoffers geen indicaties zouden zijn van een fundamenteel probleem: dat meer wapens in privéhanden het risico vergroten dat ze ook zullen worden gebruikt en dat dit onvermijdelijk de (letterlijke) kwetsbaarheid van de gemiddelde Amerikaan vergroot.

De cijfers liegen er niet om. Terwijl het aantal moorden met vuurwapens in een gemiddeld West-Europees land op 0,3 per 100.000 inwoners ligt en dit voor Oost-Europa 0,6 bedraagt, wordt in de VS een cijfer van 3,2 bereikt, dit volgens gegevens van UNODC, de VN-organisatie die zich over dit soort zaken ontfermt.

Niet dat er geen wetgeving op wapencontrole in de VS zou bestaan. Die bestaat wel. Maar in de praktijk is ze volstrekt ontoereikend. Kern van die wetgeving vormt immers de Brady-wet van 1993 die in een achtergrondcontrole voorziet wanneer iemand een wapen probeert te kopen. Sinds 1998 gaat het om een onmiddellijke achtergrondcontrole die via een computersysteem – het National Instant Criminal Background Check System – wordt uitgevoerd. In de weinige gevallen dat de verkoper op basis van die controle twijfels heeft, worden bijkomende controles voorzien. Het systeem is zo lek als een gieter, zo wordt algemeen erkend. Een minderheid van staten heeft dan ook geprobeerd dit te verhelpen via de invoering van langere controleperiodes. Connecticut – de staat waar de Newtown shooting plaatsvond – heeft een dergelijke wet. Daarin wordt een controleperiode van twee weken voorzien. Maar een groot probleem van het systeem blijft dat de informatiedoorstroming tussen de staten en de federale overheid gebrekkig verloopt, iets wat de kwaliteit van de betrokken databank sterk ondermijnt. Langere controleperiodes kunnen hier niet echt aan verhelpen.

Bovendien geeft de Newtown shooting aan dat het probleem niet alleen bij de aankoopcontrole ligt, maar vooral ook bij het feit dat er in de VS meer wapens in omloop zijn. Als er veel in omloop zijn, vergroot ook de kans dat iemand die ze wettelijk gezien misschien niet kan aankopen, ze toch te pakken krijgt. En dat is precies wat in Connecticut is gebeurd. Er werden wapens gebruikt die in huis aanwezig waren maar die niet door de dader zelf werden aangekocht.

Een oplossing bieden voor dit probleem is niet eenvoudig, al was het maar omdat het recht op individueel wapenbezit in de Amerikaanse grondwet is voorzien. Zo blijkt niet alleen uit het Tweede Amendement , maar vooral ook uit de interpretatie die het Amerikaanse federale hooggerechtshof (het U.S. Supreme Court) er in 2008 (in de zaak DC v. Heller) aan heeft gegeven. Tegelijkertijd werd in die uitspraak expliciet erkend dat dit niet betekent dat een strenge wetgeving ten aanzien van wapenbezit door bepaalde risicogroepen ongrondwettelijk zou zijn. Dit laatste bereiken is dan weer niet eenvoudig omwille van het samenspel tussen drie factoren: een maatschappelijke cultuur die sterk individualistisch van aard is, een stevig georganiseerd wapenlobby en een reeks bange politici, Barack Obama incluis.

Het maatschappelijk element valt misschien nog het beste te omschrijven met de tekst van de volgende libertaire bumpersticker: “A man with a gun is a citizen, a man without a gun is a subject.” Deze wat overdreven formulering geeft echter wel een belangrijk element weer: dat er een duidelijke maatschappelijke onderstroom in de VS bestaat waarin mensen zichzelf voor de bescherming van haven en goed niet afhankelijk willen maken van de overheid. Wapenbezit vormt hierin een sleutelelement.

Bij Republikeinse kiezers heeft dit idee een sterke aanhang (ruim 79% van hen). Bij de cruciale onafhankelijke kiezers (zij die de ene keer Republikeins en de andere keer Democratisch stemmen) deelt een kleine meerderheid (50 tegen 43%) deze visie. Maar precies die kleine meerderheid heeft tot gevolg dat de Amerikaanse wapenlobby – de National Rifle Association (met zijn bijna vier miljoen leden) en zijn lobby-arm, het Institute for Legislative Action (ILA) op kop – gematigde Democratische en Republikeinse politici gemakkelijk de stuipen op het lijf kunnen jagen wanneer een shooting weer eens het vraagstuk van strengere wapencontroles op tafel brengt.

Zo was het in het verleden en zo zal het ook nu weer zijn. Net zoals in januari 2011 en juli 2012 komen er weer oproepen voor maatregelen, ook en vooral van Obama. Maar de bereidheid om er ook echt politiek kapitaal in te investeren bleek telkenmale afwezig te zijn, zeker wanneer de NRA zich begon te roeren. Zo probeerde Obama in maart 2011 met de NRA rond de tafel te gaan zitten, maar eens deze een duidelijk “neen” naar het presidentiële adres had gezonden, viel elk presidentieel initiatief ten aanzien van de wapenwetgeving stil.

Tot nog toe heeft Obama dus niet getoond dat hij echt de strijd met de NRA durft aan te gaan of een leiderschapsrol wil spelen ten gunste van een strengere wapenwetgeving. In die zin klinken zijn woorden na de Newtown shooting wrang in de oren.

Zal het dit keer anders zijn? Misschien. Obama moet immers niet meer herkozen worden en kan dus wat dit betreft risico’s nemen. Maar of hij voldoende Republikeinen zal meekrijgen in het Huis van Afgevaardigden en zijn bange gematigde partijgenoten zal kunnen overtuigen is een andere vraag. De kansen daartoe zijn klein. Maar meer nog moet de vraag gesteld worden of hij er überhaupt voor zal gaan. Het verleden heeft aangetoond van niet. Laat ons hopen dat het dit keer anders zal zijn.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content