Marc Theeboom

‘Sport kan meer doen dan enkel je lijf fit krijgen’

Marc Theeboom Hoogleraar in de vakgroep Sportbeleid en Management van de Vrije Universiteit Brussel

Voor de Universiteit Van Vlaanderen staat Marc Theeboom (VUB) stil bij de sociale meerwaarde van sport.

Boksen en wereldvrede… Het zijn twee woorden die niet vaak in dezelfde zin zullen voorkomen. In mijn college voor de Universiteit van Vlaanderen gebeurt het alvast wel. Ik verwijs dan onder meer naar het toenemend geloof in de sociale meerwaarde van boksen en andere ‘harde’ vechtsporten (zoals kick- en thaiboksen). Steeds vaker zien we immers sociale projecten die via deze sporten bijvoorbeeld willen werken aan de persoonlijke vorming van maatschappelijk kwetsbare jongeren of aan de rehabilitatie van gedetineerden.

‘Sociale vechtsportpraktijken’ vinden we niet enkel bij ons, maar zelfs ook in grote conflictgebieden, zoals onder meer in het Midden-Oosten, Centraal-Afrika, Latijns-Amerika, en Noord-Ierland. Lokale initiatieven richten zich daar dan op het realiseren van meer verdraagzaamheid tussen diverse groepen. Het klinkt op zijn minst wel vreemd: vechtsporten gebruiken als middel om verdraagzamer te worden. Vooral hun aantrekkingskracht om sommige groepen te bereiken, wordt dan vaak gezien als een belangrijke troef.

Dit past bovendien in een trend waarbij er steeds vaker wordt van uitgegaan dat sport in zijn algemeenheid een belangrijke maatschappelijke meerwaarde heeft. Net omwille van het feit dat men met sport vrij gemakkelijk mensen kan bereiken en aanspreken om dan vervolgens ontwikkelingstrajecten te gaan opzetten. Het is trouwens opvallend hoe groot het geloof tegenwoordig is van heel wat beleidsinstanties in de maatschappelijke meerwaarde van sport. Zo ziet de Europese Commissie sport als een goed middel in het aanpakken van de grote maatschappelijke uitdagingen waarmee de EU wordt geconfronteerd, zoals onder andere migratie, radicalisering, gewelddadig extremisme en werkloosheid. Op haar beurt verwijzen de Verenigde Naties expliciet naar de groeiende bijdrage van sport aan de realisatie van vrede. Er bestaan inmiddels al diverse voorbeelden waar de VN ook vechtsporten zoals boksen wenst in te zetten om te werken aan meer verdraagzaamheid. Zoals onlangs nog in Oeganda waar men mannelijke en vrouwelijke boksers als ambassadeurs heeft aangesteld om aandacht te vragen voor ‘positieve mannelijkheid’ en om het geweld tegen vrouwen aan te klagen.

Van waar komt dat groot geloof in de sociale meerwaarde van sport en welke logica hanteert men hierbij dan? Vaak heeft men het immers over het ‘karaktervormend aspect’ van sport. Of over het feit dat men door sport beter leert omgaan met winst en verlies en dat men meer leert samenwerken. Hierbij ziet men dan mogelijkheden om zich ook buiten de sport zo te gaan gedragen, wat dan vervolgens weer kan leiden tot meer verdraagzaamheid en op termijn zou dat dan kunnen bijdragen tot vrede.

Sommigen (zoals UNESCO) omschrijven sport dan zelfs als een goedkoop en effectief hulpmiddel bij humanitaire, ontwikkelings- en vredesopbouw. Maar klopt deze logica dan wel? Enige nuancering is misschien niet slecht hier. Want als we bijvoorbeeld mogen aannemen dat men door te sporten meer persoonlijke en sociale vaardigheden zou verwerven, dan mogen we dus ook veronderstellen dat sporters eerlijker zijn. Maar als dat altijd zo zou zijn, waarom zijn er dan nog scheidsrechters of dopingcontroleurs nodig? Of als sport dan toch zou bijdragen tot meer verdraagzaamheid, waarom is er dan nog vaak sprake van racisme en geweld op en naast het veld of waarom is er dan nog steeds sprake van homofobie in de sport…? Bovendien, hoe zouden we deze maatschappelijke meerwaarde van sport dan moeten meten? Moeten we sporters dan bijvoorbeeld gaan vergelijken met niet-sporters?

Een Nederlands onderzoek in 2017 toonde weliswaar aan dat sporters gelukkiger zijn dan niet sporters, maar de onderzoekers stelden er meteen bij dat het niet duidelijk is wat hierin oorzaak en gevolg is. Het kan immers zijn dat mensen die gelukkiger zijn, gemakkelijker de weg vinden naar de sport. Ook onderstreepte men het belang van andere factoren die waarschijnlijk belangrijker zijn voor het geluksgevoel (zoals de gezondheid, het vermogen om te kunnen omgaan met tegenslagen en de steun die men ervaart uit de omgeving). Met andere woorden, het eeuwenoude dilemma van de kip of het ei.

Het is bovendien vreemd dat men er vaak van uitgaat dat sport vanzelf een sociale meerwaarde zal hebben, terwijl we bijvoorbeeld inmiddels al wel weten dat mensen niet altijd gezonder worden door te sporten. Dat heeft immers vooral te maken met de mate waarin men voldoende uitgerust en opgewarmd is; men niet overdrijft qua frequentie en intensiteit; men aangepast materiaal en kledij heeft; men de juiste technieken gebruikt én men degelijke begeleiding krijgt.

Als dan bijvoorbeeld Vlaams sportminister Ben Weyts in zijn beleidsnota stelt dat via sport competenties kunnen verworven worden die zullen bijdragen tot sociale inclusie, gemeenschapsvorming, empowerment, educatie en tewerkstelling, dan is enige nuancering wel op zijn plaats. Het zou immers naïef zijn te denken dat dergelijke competenties (zoals bijvoorbeeld communicatievaardigheden, het werken in teamverband, verantwoordelijkheidszin, probleemoplossend vermogen, …) vanzelf worden verworven door te gaan sporten.

Ons eigen onderzoek heeft onder andere aangetoond dat dit pas zou kunnen indien sport wordt georganiseerd als een expliciete ervaringsgerichte leercontext, waarbij deelnemers worden gestimuleerd om achteraf kritisch te gaan reflecteren over de eigen leerervaringen en hoe deze ook buiten de sport nuttig kunnen zijn. Sporten zoals boksen bieden zeker ook goede mogelijkheden om leerervaringen op te doen. De confrontatie met een tegenstander (of medespeler?) zou kansen kunnen creëren om meer strategisch en tactisch te gaan denken, zichzelf onder controle te leren houden onder druk, empathie te tonen, zich aan te passen aan snel veranderende omstandigheden, …

Maar ondanks het feit dat vaak wordt beweerd dat sportcoaches en -begeleiders wel degelijk werken aan de persoonlijkheids- en sociale vorming van hun sporters, zijn de meesten daarvoor niet opgeleid. Coaches zijn trouwens vooral bezig met het aanleren van sportvaardigheden. Het doelbewust creëren van leermomenten via sport vraagt dan ook specifieke deskundigheid. Bestaande opleidingen voor sportleraren en -trainers bieden dit niet aan.

Zonder te beweren dat er geen goede voorbeelden bestaan in de praktijk, is het dan ook nog maar de vraag of men steeds datgene kan bereiken wat men beweert te realiseren met sociale (vecht)sportinitiatieven. Dat sommigen daarbij dan ook erg ambitieus zijn en termen gebruiken zoals empowerment, sociale cohesie en gemeenschapsvorming, creëert toch wel hoge verwachtingen. Met zich enkel te beroepen op individuele ‘succesverhalen’ zonder evenwel duidelijk te zijn over wat en hoe men dan precies te werk gaat, maakt men het zichzelf in elk geval niet erg gemakkelijk om de maatschappelijke meerwaarde van sport echt te kunnen aantonen. En al helemaal niet als men ook nog eens wereldvrede ambieert… Enige nuancering en kritische zelfreflectie lijken mij dan alvast geen overbodige luxe.

Marc Theeboom is

Marc Theeboom is professor sportwetenschappen aan de VUB, waar hij samen met zijn onderzoeksgroep ‘Sport and Society’ de sociale meerwaarde van sport in kaart brengt. Hij beschouwt het als een uitdaging om wetenschap en praktijk dichter bij elkaar te brengen.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content