Schrijfster Sabrine Ingabire: ‘Ik probeer mezelf te helen terwijl ik volop gekwetst word’

Sabrine Ingabire: 'Fuck, dacht ik, van de duizend studenten ben ik de enige zwarte persoon.' © Carmen De Vos

Schrijfster en columniste Sabrine Ingabire, geboren in Rwanda, kwam op haar vierde naar België. Ze vecht nog elke dag, om hopelijk later te kunnen leven. ‘Ik ga op tijd naar bed, ik eet en drink gezond, en ik probeer zo veel mogelijk te bewegen. Voor een ex-suïcidale persoon is dat al heel wat.’

Elke week vraagt Knack aan ondernemende Belgen hoe ze lijf en psyche in balans houden.

In het appartement van Sabrine Ingabire, in de Amsterdamse wijk De Pijp, liggen de verhuisdozen kriskras in het rond. Ze is net verhuisd uit Brussel, de poster van Darth Vader moet nog een plekje aan de muur krijgen.

Op tafel ligt een stapel boeken, met bovenaan Tussen de wereld en mij van Ta-Nehisi Coates. Op het aanrecht staat een toren van theedoosjes. ‘Ik heb mezelf wijsgemaakt dat ik van cafeïnevrije thee rustig word’, lacht Ingabire. ‘Voortaan drink ik alleen nog water en thee.’

Sinds kort werkt Ingabire op de cultuur- en opinieredactie van de Nederlandse krant NRC. Ze schrijft ook columns voor De Morgen en leverde een bijdrage aan Zwart, een verzamelwerk van Afro-Europese literatuur uit de Lage Landen dat begin 2018 verscheen. ‘En ik werk aan een boek, maar dat gaat voorlopig erg traag.’

Natuurlijk twijfel ik soms, maar als iets me beangstigt, doe ik het juist wél.

Het liefst zou ze over de liefde schrijven, maar vooralsnog zijn racisme, sociale ongelijkheid en vrouwenrechten de belangrijkste motieven in haar werk.

In een essay voor het Nederlandse podcastplatform Dipsaus schreef u onlangs dat u gelooft dat in de meeste gevallen zwarte mensen beter in staat zijn om andere zwarte mensen te interviewen. ‘Over wat dan ook. Kunst, politiek, koken, sport, wetenschap.’ Ik ben een witte man, moet ik mijn hart vasthouden?

Sabrine Ingabire: Een beetje. (lacht) Nee, ik zou dat moeten doen: het gaat me erom dat het juist voor de zwarte geïnterviewde heel vaak geen fijne ervaring is. Ik wil geen verbod op witte interviewers, helemaal niet, ik wil dat witte mensen nadenken over hun positie in de wereld, over de vragen die ze aan zwarte mensen stellen en hoe ze die stellen. En ik wil aankaarten dat de media, net zoals zoveel andere instituten in onze maatschappij, nog altijd witte bastions zijn.

De reacties waren fel. Hebt u een dikke huid?

Ingabire: Het was heftig, ja, vooral op het werk. De paar positieve reacties wogen niet op tegen de vele negatieve. Ik heb de hele week zitten huilen. Voor het werk, na het werk, vrijdag zelfs op het werk. Waarom blijft het over mij gaan en over de witte mensen die zich aangevallen voelen? Waarom praten we niet over de kern van de zaak: dat de white supremacy nog altijd geïnstitutionaliseerd is, dat de hele wereld ten dienste van de witte mensen staat? De hele tijd moet ik vechten om mijn plek te verdienen in een wereld waarin ik mijn plek eigenlijk al heb. Dit is ook mijn land. Ik zou niet iets moeten opeisen dat ik al heb.

Welke privileges heeft een witte man als ik in uw ogen?

Ingabire: Om te beginnen hoef jij deze vraag al niet te beantwoorden. Als jij door mij geïnterviewd zou worden, zouden al deze onderwerpen waarschijnlijk niet aan bod komen, dan zou het gewoon over jou gaan. Jij hoeft niet te spreken namens alle witte mannen, je kunt simpelweg een mening hebben. Op straat word je niet nagefloten. Als je gaat solliciteren, gaan de mensen aan de andere kant van de tafel er bijna automatisch van uit dat je geschikt bent voor de job. Je maakt het dagelijkse racisme niet mee, de dagelijkse seksistische opmerkingen, en als je wordt aangevallen, hoef je niet uit te leggen waarom het een aanval is, iedereen aanvaardt meteen dat het om een aanval gaat.

Moet ik doorgaan? Je kunt makkelijker een woning kopen of huren. In boeken, films of tv-series vind je veel meer positieve verhalen waarin je jezelf herkent dan ik. Je draagt geen intergenerationele trauma’s mee. Je hebt geen trauma’s die in feite niet van jou zijn, maar van je voorouders. Een pijn die zich opstapelt en wordt doorgegeven, al dan niet genetisch. In de plaats krijg je wellicht erfenissen, vroeg of laat. Je bent niet afkomstig uit een gekoloniseerd land, zoals ik, en daardoor start je financieel gezien niet van nul. (zwijgt even) Het is een lange lijst aan het worden, denk je niet?

Schrijft u om aanvaard te worden?

Ingabire: Nee, want dat zou betekenen dat ik schrijf voor witte mensen, wat niet het geval is. Ik schrijf om mezelf te aanvaarden, dat misschien wel. Ik schrijf omdat ik denk dat ik gehoord moet worden en omdat veel mensen als ik gehoord moeten worden. Ik ben vriendelijk, slim en grappig, ik kan goed omgaan met mensen, ook met witte, ik zie er best aantrekkelijk uit, en ik kan goed schrijven. Zo percipieert de wereld mij en om al die redenen geven ze mij een platform, en niet al die andere zwarte vrouwen die deze voorrechten niet hebben en misschien zinniger dingen te vertellen hebben. Dus moet ik schrijven. Voor ons.

Sabrine Ingabire
Sabrine Ingabire© Carmen De Vos

Uw toon is scherp. Witte mensen beschuldigen u weleens van omgekeerd racisme: u bent niet bang om mensen tegen de schenen te schoppen?

Ingabire: Natuurlijk twijfel ik soms, maar als iets me beangstigt, doe ik het juist wél. Ik wil mijn stem niet verzachten om een groter publiek te bereiken. Daar geloof ik niet in. Er zijn verschillende stemmen nodig in het maatschappelijk debat, ook die van zwarte meisjes zoals ik, met al mijn pijn, boosheid en verontwaardiging.

Schrijfster Dalilla Hermans, een van uw beste vriendinnen, vertelde me: ‘Sabrine is nog een pak radicaler dan ik. Ik wil met mensen rond de tafel gaan zitten, Sabrine wil gewoon een nieuwe tafel bouwen.’

Ingabire: Ik geloof dat beide noodzakelijk zijn. Ik schrijf columns in een Belgische ‘kwaliteitskrant’ en ik werk voor een Nederlandse ‘kwaliteitskrant’, ik zit al mee aan tafel. Maar die tafel voelt onveilig aan, dus wil ik een andere tafel maken. Voor mijn kinderen, zodat zij niet meer zo hard hoeven te strijden als ik.

Waarom de tafel onveilig aanvoelt? Omdat het vermoeiend is om constant te moeten uitleggen dat racisme echt bestaat. Om de hele tijd ervaringen uit je eigen leven als voorbeeld te moeten geven, pijnlijke, traumatische ervaringen, stukjes van je ziel, omdat er anders niet naar je geluisterd wordt. De tafel voelt ook onveilig aan omdat ik iedere keer opnieuw zo lang moet nadenken over elk woord dat ik in een column wil gebruiken. Hoe moet ik handelen of spreken, bedenk ik telkens, opdat de witte mensen mijn acties of woorden niet tegen mij kunnen gebruiken. Dat zijn allemaal kleine wonden. En daarbovenop probeer ik mezelf te helen, mijn verleden te verwerken, terwijl ik in het heden nog volop gekwetst word.

Als zwarte man opgroeien, schrijft Ta-Nehisi Coates, is weten dat je geen zeggenschap hebt over je lichaam. Herkenbaar?

Ingabire: Heel herkenbaar. Als zwarte persoon heb je vaak het gevoel dat je aan het overleven bent, in plaats van aan het leven. Je vecht elke dag, om hopelijk later te kunnen leven. Je hebt geen zeggenschap over je eigen lichaam, omdat de witte mensen zo veel macht hebben. Als je als zwarte jongen op de treinsporen wordt geduwd, framen de media het in eerste instantie als een vechtpartij en niet als een racistisch incident. Je weet ook niet of je mag terugduwen of niet, voor je het weet word je als dader afgeschilderd en niet als slachtoffer. Als je door een witte vrouw onterecht van verkrachting wordt beschuldigd, zoals in de VS met bijvoorbeeld Emmett Till gebeurd is, kun je zomaar gedood worden.

Ik zou het niet zo erg vinden als er nu iemand zou binnenkomen die me vertelt dat ik over een week dood ben.

Een citaat uit een van uw columns: ‘I didn’t choose to become an angry feminist, I just opened my eyes one day and looked around.’ Over welke dag hebt u het?

Ingabire: Ik was zeventien en had me ingeschreven als student rechten in Leuven. Op een van de eerste dagen van het academiejaar kwam ik de aula binnen en keek ik rond. Fuck, dacht ik, van de duizend studenten ben ik de enige zwarte persoon. Enkele jaren later liep ik stage in het Europees Parlement, bij Kathleen Van Brempt (SP.A). Daar zag ik min of meer hetzelfde: van de 751 parlementsleden waren er drie zwart.

Mensen zetten me vaak weg als ‘boze zwarte vrouw’, maar hé: als je veel van die ervaringen meemaakt, word je vanzelf kwaad.

U studeerde rechten, maar toch bent u gaan schrijven. Waarom?

Ingabire: Ik schrijf al mijn hele leven, al van toen ik negen was. Op mijn dertiende heb ik een boek geschreven, Le chemin vers le bonheur. Het kantelpunt om publiekelijk non-fictie te gaan schrijven kwam er tijdens een hoorcollege politieke geschiedenis. Wekenlang had de professor in kwestie bevlogen verteld over figuren als Charles Woeste, maar toen we bij de kolonisatie aankwamen, zei hij doodleuk dat daar geen tijd meer voor was. Wie dat wilde, kon een boek lezen uit de lijst die hij ons aanraadde. Ik was razend. Het was al veel te dikwijls zo gelopen, in mijn hele schooltijd heb ik over de Belgische kolonisatie welgeteld één uur les gekregen. Eén! Na dat hoorcollege heb ik voor Mo* een stuk geschreven, en vanaf dat moment was ik vertrokken.

Wat is uw vroegste herinnering?

Ingabire: Ik ben drie en ik klim in een boom in Rwanda, ergens waar veel kinderen zijn – op school waarschijnlijk. Rond de boom staan allemaal mensen die me zeggen dat in bomen klimmen niets voor meisjes is. Maar ik ben een rebel, dan al, en ik klim verder, helemaal tot in de top. Ik voel me triomfantelijk. Helaas duurt de euforie niet lang: ik val uit de boom en breek mijn voet. (lacht) Ik heb er nog altijd hinder van.

U hebt uw ouders nooit gekend. Wat weet u over hen?

Ingabire: Dit is heel intiem. (denkt na) Mijn vader verdween nog voor ik geboren was, mijn moeder net erna. Het was 1995, het jaar na de genocide. Mijn moeder is nu terug in mijn leven, al anderhalf jaar, en dat is heel verwarrend. Ineens heb ik een moeder, terwijl ik er eigenlijk al een had: mijn tante. (zwijgt)

Op mijn vierde ben ik met mijn jongste tante naar België gekomen, naar Hoei, en daarna ben ik opgevoed door een andere tante, de oudste zus van mijn moeder. Haar zoontje, eigenlijk mijn neef, beschouw ik als mijn broer. Een ingewikkeld verhaal, kortom, en dat is eigen aan Rwandese families. Er zijn zo veel mensen verdwenen, na de genocide zijn zo veel families from scratch opnieuw samengesteld.

Toen u naar Ninove verhuisde, ging u de deur niet uit zonder een woordenboek. Hebt u een talenknobbel?

Ingabire: Engels, Frans en Nederlands, ik spreek de drie talen vloeiend door elkaar. Meer dan een jaar heb ik indertijd met een vertaalwoordenboek Frans-Nederlands rondgelopen. Ik wilde zo goed mogelijk Nederlands kunnen, ik wist dat het belangrijk was. Maar de fixatie van de Vlamingen op hun taal vind ik nog altijd heel raar. Als je Dilbeek binnenrijdt, is het eerste wat je ziet een bordje met het gebod ‘Hier spreekt men Nederlands’. Op de sporthal hangt een spandoek met de tekst ‘Ik sport, jij sport, wij sporten in het Nederlands.’ Hoe doe je dat in godsnaam, sporten in het Nederlands? De angst voor het Frans is in Vlaanderen enorm. Historisch perfect te verklaren, maar toch blijft het bevreemdend.

Ineens heb ik een moeder, terwijl ik er eigenlijk al een had: mijn tante.

Twee jaar geleden at u op sommige dagen minder dan 800 kalorieën. U vond zichzelf te dik. Kijkt u vandaag opnieuw graag in de spiegel?

Ingabire: Ik vind het oké om mezelf te zien, maar het is een lang proces geweest. Ik heb heel lang heel weinig gegeten, tot mijn vijftiende woog ik 48 kilo. Het ging niet, ik kreeg niets binnen. Nu weeg ik er 55, of misschien zelfs 54. Dan is de vraag: heb ik mezelf aanvaard omdat ik het westerse beeld van hoe een zwarte vrouw eruit hoort te zien achter me heb gelaten, of juist omdat ik eraan voldoe?

U schreef ooit: ‘Mijn neus mag niet te dik zijn, mijn huid mag niet te donker zijn. Ik moet mijn haar steilen, mijn lichaam laten verhongeren, en verblekingsmiddelen op mijn mooie zwarte huid doen, opdat ik dichter bij de ideale witte vrouw zou komen.’

Ingabire: Er is me veel schaamte aangepraat, ik was ervan overtuigd dat ik lelijk was. Mijn ogen vond ik te donker, mijn huidskleur ook, mijn borsten en mijn kont te dik, mijn haar niet plat genoeg. Pas drie jaar geleden durfde ik voor het eerst met mijn natuurlijke haar naar buiten te komen. Tot dan liet ik het steilen, waarbij de kapper telkens zei: ‘Als het begint te branden, moet je het zeggen.’ De pijn die erbij hoorde, vond ik normaal. Verblekingsmiddelen heb ik gelukkig nooit gebruikt, maar veel zwarte vrouwen doen het wel. Extreem ongezond, en je wordt er niet eens wit van, maar grijs. Toch begrijp ik maar al te goed waarom sommige vrouwen het gebruiken: het is zoveel gemakkelijker om wit te zijn.

U hebt uzelf gesneden, ‘als alternatief voor mijn aanhoudende zelfdodinggedachten’. Houdt u vandaag alweer wat meer van het leven?

Ingabire: Nee. Ik werd depressief toen ik negen was en suïcidaal toen ik elf was. Best vroeg, ik weet het. Ik doe alles snel. (lacht) Ik hou veel van bepaalde mensen in mijn leven, ik schrijf graag, ik ben blij met de leuke baan die ik heb, ik heb ontzettend veel geluk en heb dus ook privileges, maar alsnog blijft het leven lastig. Ik zou het niet zo erg vinden als er nu iemand zou binnenkomen die me vertelt dat ik over een week dood ben.

Sinds kort kies ik wel elke dag bewust voor het leven. Ik ga op tijd naar bed, ik eet en drink gezond, en ik probeer zo veel mogelijk te bewegen. Voor een ex-suïcidale persoon is dat al heel wat.

‘Binnen de vijf jaar werkt Sabrine voor The New York Times’, zei Dalilla Hermans me nog.

Ingabire: Hopelijk heeft ze gelijk. Ik wil altijd de beste versie van mezelf zijn en ik ben heel leergierig. Mijn baan bij NRC beschouw ik niet als een eindpunt, maar als een onderdeel van een groter proces. Ik wil hier alles leren wat ik moet en kan leren, om erna een nieuwe sprong te maken. The New York Times wordt doorgaans beschouwd als de beste krant ter wereld, ik zou weleens willen zien wat hen zo geweldig maakt. Maar eerst mijn boek afwerken, dat zal al moeilijk genoeg zijn.

Sabrine Ingabire

– 24 jaar

– woont in Amsterdam, waar ze op de cultuurredactie van de krant NRC werkt

– schrijft columns, onder andere voor De Morgen

– geboren in Rwanda, kwam op haar vierde naar België

– woonde in Hoei, Brussel en Ninove

– heeft het in haar werk vaak over racisme, vrouwenrechten en sociale ongelijkheid

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content