Dirk Mertens

‘Radicaal solo gaan is enige manier om kunst te maken: tijd om opiniestukken te schrijven heeft de kunstenaar niet’

Dirk Mertens Zakelijk leider en eindredacteur bij het cultuurtijdschrift De Witte Raaf

‘Expliciet kritische of activistische kunst heeft even weinig waarde voor een democratie als kunst die zich laat inschakelen voor een nationalistisch discours, of welke andere politieke ideologie ook’, schrijft Dirk Mertens.

Na alle opinies uit het culturele veld over de aangekondigde besparingen in de culturele subsidies door de Vlaamse Regering zou je de voorspelbare bijdrage aan de discussie van Jean-Marie Dedecker vanuit een bepaalde optiek verfrissend kunnen noemen. De man heeft een lovenswaardige reflex om naar feitenmateriaal op zoek te gaan. Helaas slaagt hij er, zoals wel vaker, niet in om ondanks een feilloze start een verder foutloos parcours af te leggen.

Erger, de beeldspraak die het West-Vlaamse politieke boegbeeld hanteert, volstaat om alle geloofwaardigheid op slag onderuit te halen. Uitgerekend op de dag tegen geweld op vrouwen laat hij zich in zijn opiniestuk tot tweemaal toe verleiden tot een violente objectivering van het vrouw-zijn. De kunstenaar ‘lurkt aan de subsidieborst’, volgens Dedecker. Subsidies zijn in de ogen van deze trotse Vlaming verderfelijk, en ook al beweert hij niet aan penisnijd te lijden (Freud heeft hij niet begrepen), ze associëren met een vrouwenborst zou best op een ernstige pathologische afwijking kunnen wijzen. Belangrijker echter is dat deze metaforische acrobatiek (waar sentimentalisten een patent op hebben) geen idiosyncrasie is.

Radicaal solo gaan is enige manier om kunst te maken: tijd om opiniestukken te schrijven heeft de kunstenaar niet.

In een zeker sociaal milieu, een gegoed, elitair milieu, van onder meer politici die met belastinggeld van een riant loon worden voorzien en ondanks hun ‘zware functie’ blijkbaar genoeg tijd over houden om wekelijks een column neer te pennen, is ze gemeengoed. Kunstenaars worden daar versleten voor luie hobbyisten, althans zolang ze geen internationale uitstraling hebben, want dan worden ze uitgenodigd om mee te lopen in de grootse parade van het trotse volk, liefst zelfs op de eerste rijen. ‘Cultuur zit [immers] in het DNA van de Vlaming’, lezen we in het Vlaams regeerakkoord.

Verdienstelijk is Dedecker wanneer hij aangeeft dat de cultuursubsidies de voorbije decennia aanzienlijk zijn opgetrokken. Ik weet niet waar hij zijn cijfers vandaan haalt, ze stemmen niet helemaal overeen met die op de site van cjsm (cultuur, jeugd, sport en media), maar een stijging van rond de 200 miljoen op 20 jaar (een verdubbeling) blijkt niet ver van de werkelijkheid te liggen. Het is vreemd dat vanuit de culturele sector deze balans nooit wordt opgemaakt.

Hoofdredacteur van Knack Bert Bultinck stelde in zijn edito dat bij de nieuwe besparingsronde de culturele sector nu eindelijk eens onderlinge solidariteit moest tonen. Maar als er bespaard wordt om onderwijs en welzijn van voldoende middelen te voorzien, moet de culturele sector dan niet vooral daarmee solidariteit betonen, en gewoon instemmen met een besparing (nog niet met de manier waarop)? Uiteraard valt daarbij makkelijk, en zeker niet geheel onterecht, een PVDA-bedenking te plaatsen: haal het geld waar het zit. De denkoefening is echter het interessantst voorbij alle ideologische tegenstellingen, en in wat volgt wil ik er dan ook abstractie van maken.

Veel gegevens over nut en onnut van cultuursubsidies zijn helaas niet ter beschikking. En wat ter beschikking is, lijkt zowel aan beleidsmakers, als aan betrokkenen voorbij te gaan. Dedecker beweert in zijn opiniestuk dat sinds de zware besparingen door Halbe Zijlstra (die intussen ook weer zijn gecorrigeerd) er in Nederland meer kunstenaars actief zijn dan voorheen. Deze vaststelling (ik weet niet welke bron Dedecker hier hanteert) staat haaks op de studie van Hans Abbing die hij in 2003 onder meer presenteerde in een stuk in het culturele tijdschrift De Witte Raaf.

Kort samengevat kwam de conclusie erop neer dat hogere kunstsubsidies leiden tot een groter aantal kunstenaars met een lager inkomen – het aantal kunstenaars nam toe door de subsidies en ze werden ironisch genoeg armer. Voor de duidelijkheid, Hans Abbing is econoom, socioloog en kunstenaar. Zijn studie slaat alle vooroordelen over hobbyistische, luie kunstenaars aan diggelen. Kunstenaars zijn personen die in bijbanen geld verdienen om aan hun, jawel vaak romantische, roeping van kunstenaar gevolg te geven. Kunnen ze van subsidies genieten dan zullen ze die gebruiken om minder bij te klussen en meer tijd te besteden aan hun artistiek werk, zo stelde Abbing vast. Maar economisch gezien is er een grens aan de kunstmarkt, en hoe meer kunstenaars, hoe minder geld per kunstenaar, luidt de uiteindelijk simpele en ongemakkelijke conclusie.

Abbing houdt geen pleidooi voor afschaffing van kunstsubsidies, wel wijst hij op een mogelijke bovengrens voor een gezonde situatie – waarbij de gemiddelde kunstenaar een degelijk inkomen uit zijn artistiek werk haalt. Over de invloed van subsidies op de kwaliteit van kunstproducties valt moeilijk iets te zeggen, eenvoudigweg omdat die kwaliteit moeilijk objectief valt te normeren. Ongetwijfeld zijn er kunstenaars die niet in staat zijn om een carrière uit te bouwen in een zuiver markt gedreven omgeving, en er dankzij overheidssteun wel in slagen.

Voor de stelling dat het inkrimpen van projectsubsidies overeenkomt met het weghalen van de humus en het droogleggen van de top, zoals SP.A parlementslid Katia Segers met niet minder gevoel voor metaforische acrobatiek in haar opiniestuk beweerde, is echter geen enkel bewijs aan te voeren. Integendeel, er zijn nogal wat landen waar van kunstsubsidies weinig of geen sprake is, en waar behoorlijk wat kunstenaars de internationale top bereiken. Doen zij het zonder de humus, of doet de humus het er zonder subsidies?

In zijn opiniestuk op Apache gaf striptekenaar en cartoonist Serge Baeken heel eerlijk aan dat hij nogal wat gesubsidieerde kunst ondermaats vindt – en er zijn wel meer ‘ingewijden’ die mening toegedaan. Volgens zijn visie hoort de rommel er nu eenmaal bij als ook goed werk een (gesubsidieerde) kans wil krijgen.

Hoofdredacteur Bert Bultinck gaat nog een stap verder en stelt dat het inkrimpen van projectsubsidies overeenkomt met het bewust monddood maken van kritische stemmen. Dat nationalisten kunst en cultuur instrumentaliseren ligt voor de hand, maar een kritische opdracht aan kunst toeschrijven ligt daar niet ver van af. Het inperken van subsidies voor onafhankelijke journalistiek is democratisch gezien een veel zwaardere ingreep. Als de cultuursector werkelijk solidariteit moet tonen, dan ligt daar een mooi voorwerp.

Kunst betreedt de samenleving via een achterpoort, via de achterpoort van het bewustzijn.

Aan de kunst kan geen opdracht worden toegewezen. Vlaams parlementslid Katia Segers heeft een punt wanneer ze de vergelijking maakt met fundamenteel onderzoek (nog een besparingspost), ook al gaat ze maar gedeeltelijk op. Kunst bezet (of creëert) in de samenleving een ruimte waar nut noch doel telt. In een burgerlijke democratie hechten nogal wat voorname krachten groot belang en waarde aan dit reservaat, als noodzakelijke mogelijkheidsvoorwaarde voor fundamenteel creatief denken en handelen.

Voor Vlaamse nationalisten kan het misschien als volgt worden verwoord: kunstenaars zijn erfgenamen van de troubadours, die elders zijn geweest en ons over dat elders vertellen, wat maatschappelijk leidt tot (bewustzijns)verruiming, tot (zelf)inzicht, tot (zelf)relativering, tot eigenwaarde; ze bieden ons een blik op de onbevattelijke complexiteit van het menselijk bestaan en maken dat een democratie voortdurend wordt bijgeschaafd om daaraan vorm te geven. Het valt van operaliefhebber Jan Jambon niet in te beelden dat hij, zoals zijn partijgenoot Peter De Roover, vooral schoonheid van kunst zou verwachten; opera is een kunstvorm waarin de afgrondelijkheid van het menselijk bestaan bij uitstek aan de orde wordt gesteld.

Expliciet kritische of activistische kunst heeft even weinig waarde voor een democratie als kunst die zich laat inschakelen voor een nationalistisch discours, of welke andere politieke ideologie ook. Ook al opent de vrijheid van meningsuiting ruimte voor het creatieve denken in kunst, kunst valt nooit te reduceren tot het uiten van een mening. Kunst betreedt de samenleving via een achterpoort, via de achterpoort van het bewustzijn. Dat veronderstelt een maatschappelijke positie die, zelfs voor succesvolle kunstenaars, niet altijd even benijdenswaardig is. In een neoliberale omgeving waar de kunstenaar een ondernemer moet zijn, valt ongetwijfeld veel creatief talent af. Een democratie die zichzelf ernstig neemt besteedt zonder morren middelen om een ruimte buiten het economische veld te vrijwaren. Als politici die middelen weghalen, zal de kunstenaar niet protesteren. De kunstenaar gaat radicaal solo. Dat is de opdracht. Het is de enige manier om kunst te maken, tijd om opiniestukken te schrijven heeft de kunstenaar niet.

De heer Dedecker daarentegen vermaakt zich kostelijk en sluit zijn stuk af met een tweede violente objectivering van het vrouw-zijn: ‘Ik hou van kunst op hoge hakken.’ Ook al voegt hij eraan toe dat dat zelfs voor hem te kort door de bocht is, het mag duidelijk zijn dat zijn toogpraat de democratische samenleving minder oplevert dan het werk van eender welke gesubsidieerde ondermaatse kunstenaar.

Dirk Mertens is zakelijk leider en eindredacteur bij het cultuurtijdschrift De Witte Raaf. De tekst van Hans Abbing (samen met een aansluitend panelgesprek) is gratis te raadplegen is op dewitteraaf.be.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content