De (s)preekstoel van Knack.be

‘Pleiten voor de vrijheid van meningsuiting houdt niet in dat alles zomaar gezegd moet worden’

De (s)preekstoel van Knack.be Knack.be maakt ruimte voor religie en levensbeschouwing

‘Het gevaar bestaat voortdurend dat we de vrijheid van meningsuiting gaan beperken tot de vrijheid van verkondiging van de ‘correcte mening’. Dat bespaart misschien veel denkwerk, maar het verarmt het debat’, schrijft Don Zeeman (EAV).

Op een goede manier omgaan met wat je dierbaar is, kan bijzonder lastig zijn. Dat geldt in het persoonlijke leven, maar net zo goed in de maatschappij. Neem nu de vrijheid van meningsuiting. In de huidige samenleving wordt die algemeen beleden, maar niet altijd consequent gepraktiseerd. Iedereen die een (al dan niet controversiële) mening wil verdedigen, beroept zich op deze fundamentele vrijheid, maar wie geconfronteerd wordt met een ongewenste opinie, zal niet zelden aandringen op een beperking van dit recht. Vrijwel niemand is voorstander van een ongelimiteerde vrije meningsuiting, maar waar liggen de grenzen?

‘Pleiten voor de vrijheid van meningsuiting houdt niet in dat alles zomaar gezegd moet worden’

Een lezing in het Genkse stadhuis, waar het Nederlandse ‘Nieuwsuur’ enkele weken geleden een reportage over maakte, wakkerde de discussie terug aan. Achteraf werden er vraagtekens gesteld bij de betrouwbaarheid van de uitzending, maar toen had iedereen zijn (vrije) mening al gegeven. Staatssecretaris voor Gelijke Kansen Zuhal Demir bestempelde de sprekers als ‘religieuze gekken die haat zaaien’ en sprak schande van het feit dat dergelijke toespraken in een officiële locatie als een stadhuis konden plaatsvinden. Andere reacties waren genuanceerder; zo riep moraalfilosoof Patrick Loobuyck op om foutieve meningen niet te verbieden, maar ze te bestrijden. Een benadering waar veel waarheid in zit – op voorwaarde dat het bestrijden op een waardige manier gebeurt – maar het probleem zit toch wat in de ‘foutieve meningen’. Wanneer is een mening foutief? In een opiniestuk op knack.be heeft Loobuyck het over ‘moreel of wetenschappelijk foutieve meningen waarvan we zeker weten dat ze ons niet meer zullen bijbrengen’.

Als voorbeelden noemt hij de ontkenning van de holocaust of de stelling dat de aarde is geschapen op 23 oktober 4004 v. Chr. en de diersoorten niet geëvolueerd zijn. Wat het eerste betreft: negationisme is strafbaar, net zoals het verspreiden van racisme. Het is ook moreel verwerpelijk en diep kwetsend om te beweren dat de massale uitroeiing van de Joden niet heeft plaatsgevonden. Bij het tweede ligt het anders: afgezien van het feit dat de genoemde datum niet in de Bijbel voorkomt, kan men moeilijk schade aanrichten op grond van het geloof in een Schepper. Verboden is de overtuiging alleszins niet, en wereldwijd gezien is het uitgangspunt dat het leven op bovennatuurlijke wijze ontstaan is wijd verspreid, en zeker niet alleen binnen het christendom. Het mag dan ingaan tegen de meerderheid van de wetenschappelijke wereld, maar het geeft voor talloze mensen wel vaste grond bij de zoektocht naar de zin van het leven. Kun je de overtuiging dan zonder meer als ‘zinloos’ bestempelen?

De vraag is dan: wat is een ‘foutieve mening’? Volgens Demir gaat iemand in de fout wanneer hij oproept om niet meer op café te gaan (of naar verjaardagsfeesten) en om niet meer naar muziek te luisteren. Serieuzer is uiteraard een ongelijke behandeling van man en vrouw. Er is bij ons een maatschappelijke consensus dat we moeten protesteren tegen uitspraken die de suprematie van mannen verkondigen. We willen onze samenleving funderen op de gelijkwaardigheid van beide geslachten, dus verdedigen we de rechten van vrouwen.

Hollywood is helaas geen vrouwvriendelijk oord en het is lang niet de enige plek op aarde waar grijpgrage vingers op plaatsen komen waar ze niet horen. De theorie is blijkbaar gemakkelijker dan de praktijk, als het om de toepassing van onze waarden gaat.

Maar terug naar de kern van de zaak: wanneer is een mening foutief? De woordvoerder van staatssecretaris Demir stelde: ‘Dit staat haaks op het beleid van de staatssecretaris, zo’n zaken kunnen wij niet aanvaarden.’ In dat geval is een mening goed of fout als die al dan niet met een politieke opvatting overeenkomt – en dan kan ‘goed’ of ‘fout’ weer anders liggen wanneer er een bewindvoerder van een andere strekking aan de macht komt. Wordt over wat een ‘foutieve opvatting’ is, gestemd en is een idee fout wanneer het slechts door een minderheid gedragen wordt?

In de discussie over de ‘vrije meningsuiting’ is het opvallend dat het momenteel vooral de moslimwereld is die geviseerd wordt, al zou het net zo goed om andere religieuze minderheden kunnen gaan. Niet toevallig wordt het debat over de levensbeschouwelijke vakken in het officieel onderwijs weer op gang getrokken. Misschien gaat het dan meer over de vrijheid van godsdienst dan over die van meningsuiting, maar beide rechten liggen dicht bij elkaar.

Leni Franken van de UAntwerpen stelde de vraag of de overheid eindtermen ‘levensbeschouwelijke vorming’ of ‘levensbeschouwelijke geletterdheid’ kan opleggen, of dat dit zou leiden tot een schending van de vrijheid van godsdienst en onderwijs. Ook zij richt haar pijlen op de islam en citeert enkele gedeelten uit het lesmateriaal ‘die menig lezer vaak de wenkbrauwen doen fronsen’ en die een ‘perfecte voedingsbodem vormen voor polarisering’.

Dat kan een juiste conclusie zijn wanneer het doelt op polarisering als een belangrijke stap in de richting van terrorisme, maar als het alleen maar gaat over het feit dat er in de maatschappij over heel wat onderwerpen verschillend gedacht wordt, wat is dan het probleem? Franken stoort zich aan de uitspraak in een ‘moslimboek’: ‘de enige oplossing om een mens te verlossen van de doodsangst is het geloof in het hiernamaals’. Is dat dan in zekere zin niet hetzelfde als wat de kerk eeuwenlang heeft verkondigd (en misschien nog zou moeten doen?). Net zoals het christendom is de islam een gediversifieerde godsdienst, waarbinnen de meningen uiteenlopen.

Je kunt niet de diverse godsdiensten de gelegenheid en de verantwoordelijkheid geven om les te geven vanuit een bepaalde levensbeschouwing om er vervolgens over te klagen dat ze dat effectief doen.

Als dat in het godsdienstonderwijs ook merkbaar is, dan zouden we dat niet vreemd moeten vinden. Is het aan de overheid om uit te maken wat de juiste interpretatie is? Waar blijft de vrijheid van meningsuiting? Het huidige systeem van levensbeschouwelijk onderwijs geeft leerlingen (en hun ouders) de kans om voor een bepaalde aanpak te kiezen. Die keuze kan ieder jaar herzien worden. Dat er in de lessen van de ‘kleinere godsdiensten’ andere zaken gezegd worden dan in de grote ‘blokken’ katholieke godsdienst en zedenleer, is een logisch gevolg van het systeem. Waarom zou men anders de keuze zo ruim gemaakt hebben, als er inhoudelijk geen verschillen zijn? Je kunt niet de diverse godsdiensten de gelegenheid en de verantwoordelijkheid geven om les te geven vanuit een bepaalde levensbeschouwing om er vervolgens over te klagen dat ze dat effectief doen.

Niet alleen luisteren naar wat we willen horen

Op VRTnws.be vroeg zanger en TV-maker Jan Leyers zich af of de huidige discussie wel al de ophef waard was. ‘We moeten eens gaan uitmaken of onze vrijheid van mening en godsdienst wel zo gemeend is’, stelde hij in zijn artikel. Voor hem is het niet duidelijk waarom iemand die oproept geen alcohol meer te drinken, bestreden moet worden, terwijl men op een zekere sympathie kan rekenen wanneer gepleit wordt om geen vlees meer te eten. Voor Leyers is het een teveel aan moralisme dat hem stoort.

Het gevaar bestaat voortdurend dat we de vrijheid van meningsuiting gaan beperken tot de vrijheid van verkondiging van de ‘correcte mening’. Dat bespaart misschien veel denkwerk, maar het verarmt het debat – alleen dictatoriale regimes sturen de gedachten van hun onderdanen. Pleiten voor de vrijheid van meningsuiting houdt niet in dat alles zomaar gezegd moet worden. Een minimum aan respect is in de hele discussie evengoed een voorwaarde. En verder: we kunnen reageren op meningen die we als ‘foutief’ ervaren. Protesten, demonstraties, petities, en alle andere middelen die in onze samenleving bestaan, kunnen en zullen gebruikt worden. Een maatschappij die staat voor de vrijheid van meningsuiting, zal er ook mee moeten leven. Laten we de discussie dus niet beperken tot wat we willen horen. Dat we overtuigd zijn van ons eigen gelijk (en dat is eveneens een recht), mag ons er niet van weerhouden om te luisteren naar de ander – het zijn niet allemaal ‘religieuze gekken die haat zaaien’. Ook minderheidsstandpunten, zelfs controversiële, kunnen de moeite waard zijn. Dat mag gezegd worden – in alle vrijheid, gelukkig.

Don Zeeman is secretaris van de Evangelische Alliantie Vlaanderen (EAV).

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content