Hoe klimaatverandering Dzjengis Khan een helpende hand toestak

Een standbeeld van Dzjengis Khan © Reuters
Trui Engels
Trui Engels Journalist Knack

De Mongoolse heerser en veroveraar Dzjengis Khan zou zijn plaats in de geschiedenisboeken niet gekregen hebben zonder hulp uit de hemel: regen.

Een lange periode van warm, nat weer aan het begin van de 13e eeuw, dat gedurende verschillende decennia aanhield, heeft een van de meest bevreesde tirannen uit de geschiedenis toegelaten om het grootste deel van Azië en Oost-Europa te veroveren en het op een na grootste imperium in de wereldgeschiedenis in termen van oppervlakte te stichten.

Dat beweren wetenschappers van de universiteiten van West Virginia en Columbia in de Proceedings of the National Academy of Sciences.

Volgens de wetenschappers, die de jaarringen in de bijna 2.000 jaar oude Siberische pijnbomen in Centraal-Mongolië bestudeerden, viel de opmars van Khan (van 1211 tot 1225) perfect samen met een periode van ongewoon hevige regens gedurende enkele decennia waardoor de droge graslanden van de Aziatische steppes konden floreren.

Paardenkracht

De rijkere graslanden voor de oorlogspaarden, waarvan de Mongolen afhankelijk waren voor hun nomadische levensstijl, hielpen Khans leger om territoria in te nemen in China, Afghanistan, Rusland en Hongarije.

Eerder onderzoek had gesuggereerd dat de Mongolen probeerden te ontsnappen aan extreme droogte, maar dit onderzoek beweert dus het tegenovergestelde.

‘Het weer heeft de Mongolen mogelijk letterlijk de paardenkracht gegeven die ze nodig hadden om te doen wat ze deden. Nog vóór fossiele brandstoffen, waren gras en bekwaamheid de brandstof voor de Mongolen en de culturen rondom hen’, aldus de wetenschappers.

Dzjengis Khan stierf in 1227 maar zijn zonen en kleinzonen zetten zijn veroveringstocht verder en kregen uiteindelijk de controle over het huidige Korea, China, Rusland, Oost-Europa, Zuidoost-Azië, Perzië, India en het Midden-Oosten.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content