De bittere nasmaak van fairtrade-koffie: hoe eerlijk is de handel?

Fair Trade koffie © BELGA

Ooit was fairtrade-koffie een wansmakelijk goedje dat met stoffige kerken of liefdadigheidsstandjes op de lokale markt geassocieerd werd. Tegenwoordig staat fairtrade mee aan de top met grote handelaars als Starbucks. Positief voor de arme boeren in het Zuiden, of toch niet. Want hoe eerlijk is fairtrade nu eigenlijk echt?

Fairtrade-producten zoals koffie, bananen, chocolade en thee, zijn niet meer uit ons leven weg te denken. Terwijl het oubollige imago vroeger veeleer links gelaten werd, is het nu vaak een ‘ethisch’ alternatief voor mainstreamhandelaars.

Marketing verdoezelt mislukking

De verkoop van producten met een fairtrade-label is de laatste jaren de hoogte ingeschoten, van naar schatting 830 miljoen euro in 2004 naar 4,9 miljard euro in 2011. Toch is dit vooral een marketingsucces dat de onderliggende mislukking van de fairtrade-beweging verdoezelt. Dat meent Ndongo Samba Sylla in The Economist. Hij is een Senegalese ontwikkelingseconoom die werkzaam is bij de linkse Rosa Luxemburg Foundation in Duitsland.

Sylla is niet de enige die de mening is toegedaan. Uit eerder onderzoek van de Londense School of Oriental and African Studies (SOAS) bleek dat fairtrade-koffie kopen de arme bevolking niet echt vooruithelpt.

Lagere levensstandaard

Door de levensstandaard van fairtradeproductielanden zoals Ethiopië en Oeganda te vergelijken met gelijkaardige niet-fairtrade-regio’s, ontdekten de vier economen van de SOAS dat fairtrade-boeren vaak lagere inkomens hadden.

De onderzoekers verzamelden tijdens vier jaar veldwerk ongeveer 1.700 enquêtes en namen meer dan 100 interviews af. Daaruit konden ze afleiden dat mensen in alledaagse rurale gemeenschappen een hogere levensstandaard hadden dan de seizoenarbeiders en boeren die een schijnbaar gesubsidieerd loon kregen voor de productie van fairtrade-exportproducten. Vooral het loon van vrouwen was daarbij heel laag.

In gebieden waar dezelfde gewassen geproduceerd werden door gelijkaardige, maar niet-fairtrade-arbeiders, verdienden de werknemers hogere lonen en genoten ze betere werkomstandigheden. De alternatieve fairtrade-coöperatieven waren gelokaliseerd in vergelijkbare gebieden en ondervonden dus niet meer nadelen.

Te veel fairtrade-labels

De huidige fairtrade-beweging kwam op in de jaren ’60, voornamelijk binnen religieuze organisaties die solidair wilden zijn met de armen, die zij als de verliezers van het globale handelssysteem zagen. Volgens Sylla begonnen de zaken fout te lopen midden jaren ’80 toen de beweging de mainstream consumentenmarkt betrad en de producten als fairtrade ging bestempelen als die aan bepaalde voorwaarden voldeden.

De opkomst van labels vormt een van de grootste problemen met organisaties die leven van de certificering en het geven van vergunningen voor het gebruik van die labels. In Groot-Brittannië alleen zijn er zo al meer dan 600 labels. De definitie van welke producten nu gekwalificeerde fairtrade-goederen zijn, is op die manier sterk vervaagd.

Minimumprijs

De redenering achter het fairtrade-principe is dat producenten van producten onderhevig aan prijsschommelingen beschermd moeten worden via een minimumprijs die de kosten van leven en productie dekt. Een prijs die wijzigt telkens als de markt boven die minimumgrens verschuift. Daarbovenop moeten handelaars de arbeiders een ‘sociale premie’ betalen, rond de 5 tot 10 procent, voor ontwikkeling en technische assistentie.

Het onderzoek van de SOAS suggereert dat fairtrade er niet in geslaagd is een positief verschil te maken. Binnen de bestudeerde gebieden hadden de armsten (typische loonarbeiders in faitrade-initiatieven) onvoldoende toegang tot scholing, ziekenhuizen, goed sanitair en andere sociale projecten, ook al hadden ze gewerkt voor geaccrediteerde verwerkingsbedrijven of andere conforme producenten.

Sussen van geweten

Er is weinig bewijs dat fairtrade de vele producenten uit de armoede heeft geholpen. De organisaties met vergunningen komen meestal van de rijkere, meer gediversifieerde ontwikkelingslanden zoals Mexico en Zuid-Afrika. Niet uit de armere regio’s die vooral afhankelijk zijn van de export van één gewas. De bloeiende fairtrade-productiesector kan mogelijk meer landen helpen en krijgt zo de voorkeur boven de landbouwproductie uit de armere gebieden.

Bovendien lijkt de meeste winst uit fairtrade-productie daar te blijven waar de producten geconsumeerd worden. Volgens Sylla’s berekeningen gaat per dollar die door een Amerikaanse consument wordt uitgegeven aan een fairtrade-product slechts drie cent meer naar het land van herkomst, dan bij het niet-gelabelde alternatief.

Volgens Sylla draait het bij de fairtrade-beweging tot nu toe meer rond het sussen van het geweten in rijkere landen, dan rond de strijd tegen armoede in ontwikkelingslanden. Of hoe die heerlijke fairtrade-koffie plots een bittere nasmaak heeft. (WB)

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content