Beestenboel: tangwespen determineren is specialistenwerk

© GF

Tangwespen zijn piepklein en parasiteren op cicaden. Hun vervaarlijke tangen komen daarbij goed van pas.

Voor de meesten van ons zijn wespen vervelende beesten die lastig doen als je rustig in de tuin van een glas wilt genieten. Maar de wespenfamilie is véél groter en diverser dan pakweg de familie van de apen, waartoe wij behoren.

Bijna driekwart van de meer dan vijfduizend bekende wespachtigen in de wereld zijn parasieten van vooral andere insecten. Ze zijn daardoor erg instrumenteel om een goede balans te bewaren tussen zogenaamd nuttige en schadelijke insecten.

De tangwespen zijn een geval apart, zo blijkt uit een Natuurbericht van de Vlaamse wespenexpert Fons Verheyde. In België en Nederland komen zo’n veertig soorten voor, waarvan de meeste niet groter worden dan enkele millimeters. Ze danken hun naam aan de tangen die de vrouwtjes op het einde van hun voorste poten ontwikkeld hebben. Daarmee houden ze een slachtoffer in bedwang als ze er een eitje in willen pompen.

De populairste schietschijven van tangwespen zijn cicaden. Waarschijnlijk laten alle soorten hun oog vallen op een specifieke cicade, zodat ze elkaar niet hinderen. Dat van dat oog mag je letterlijk nemen: tangwespen zouden hun slachtoffers vooral op het zicht zoeken – ze hebben in ieder geval grote ogen. Als ze een geschikte cicade gevonden hebben, zetten ze die klem met de tangen, waarna ze er, eventueel na een lichte verdoving, een eitje op afzetten. Dat gebeurt met een intrekbare legboor. Ze mikken het eitje naar een zwak punt in het cicadelichaam, zoals de zone vlak achter de kop.

Bij sommige soorten tangwespen zijn er per mannetje tot dertig vrouwtjes.

Zodra een larve haar eitje verlaat, dringt ze met haar kop het lichaam van haar slachtoffer binnen en begint ze vocht op te slurpen. De cicade leeft nog een tijdje gewoon door, tot ze ‘op’ is en sterft. De larve spint zich dan in als een pop, waaruit na de winter een nieuwe wesp kruipt. Het lijkt een banale, want voorspelbare levenscyclus.

Maar er zijn tal van onduidelijkheden in het tangwespenbestaan. Zo zien de vrouwtjes van veel soorten eruit als werkstermieren: donkerbruin, vleugelloos en met een smalle taille. Ze leven ook in mierennesten, maar of ze daar voordeel uit puren is niet bekend. Sommige wetenschappers opperen dat ze mogelijk eerst op mieren zijn gaan gelijken om gemakkelijker hun prooien te kunnen benaderen, want cicaden zien geen gevaar in mieren. Pas nadien zouden ze hun mierenlooks gebruikt hebben om een schuilplaats in mierennesten te zoeken. Maar zeker is dat niet.

Hoe de diertjes zich voortplanten is eveneens een raadsel. De meeste parasitaire wespen zijn solitair, dus ze hebben geen nesten zoals de grotere wespen die we beter kennen. Er worden doorgaans weinig mannetjes van tangwespen gevonden. Die zien er meestal anders uit dan de vrouwtjes, waardoor biologen het moeilijk hebben om in de natuur een mannetje en vrouwtje van dezelfde soort aan elkaar te koppelen. Ze proberen het in kweekexperimenten, wat relatief goed lijkt te lukken.

Het kweken heeft bizarre inzichten opgeleverd, zoals dat bij sommige soorten meerdere embryo’s uit één eitje ontstaan. Bij andere is er een sterke afwijking in de geslachtsverhouding van de diertjes, met soms dertig vrouwtjes per mannetje.

Tangwespen determineren is specialistenwerk, waarbij een microscoop vereist is. De vorm van de tang blijkt dikwijls doorslaggevend voor soortbepaling.

Partner Content