Beestenboel: Een slijmvismannetje keert elk jaar terug naar hetzelfde poeltje met dezelfde rotsspleet

© Getty Images
Dirk Draulans
Dirk Draulans Bioloog en redacteur bij Knack.

Het bescheiden en wat stekelige visje uit de poeltjes op onze stranden heeft meer in zijn mars dan we denken.

Het is voor velen een hoogtepunt uit hun kindertijd op het Noordzeestrand: met een schepnetje beestjes vangen in getijdenpoeltjes. Meestal zijn de slachtoffers garnalen, maar af en toe sukkelt er een visje in het net. Kinderen met diervriendelijker ouders zullen geen schepnetje krijgen, maar de beestjes gewoon observeren. Ze zien dan meestal kleine, wat stekelige visjes met een gevlekt bruin tot bruingrijsgroen lichaam.

Soms zijn het slijmvissen. Volwassen worden die 10 tot 20 centimeter groot. Ze hebben een lange rugvin met dunne stekels en brede gestekelde borstvinnen die ze op de bodem kunnen zetten, maar die ze ook kunnen inzetten tegen roofvissen. Bij eb worden ze ook geviseerd door andere poeltjesafschuimers dan de mens, zoals reigers en meeuwen. De diertjes zoeken beschutting onder stenen. Daarom zijn ze gemakkelijker te vinden in plasjes rond of op pieren en golfbrekers. Als ze alle aanvallen overleven, worden ze maximaal twaalf jaar oud.

Slijmvissen leven in twee werelden: een van eb en een van vloed. Als het overdag hoog tij is, verlaten ze hun rotsachtige bescherming op zoek naar prooien. Slijmvissen zijn geen snelheidshelden, waardoor ze jagen op trage prooien zoals slakken of zeepokken. Of, als ze die niet vinden, op algen. Als het waterpeil weer afneemt, trekken ze opnieuw naar hun poeltje.

Naast de klassieke gewone slijmvis duiken er sinds enige tijd ook gehoornde slijmvissen en steenslijmvissen in de Noordzee op

Wetenschappelijk onderzoek met elektronische lokalisatiemiddelen, waarvan de resultaten verschenen in The Journal of Fish Biology, heeft een onverwachte kant van het slijmvissenbestaan blootgelegd: buiten de voortplantingstijd houden de diertjes zich maandenlang in de diepere zee op. In feite zitten ze uitsluitend vanaf april tot in september – dus inbegrepen de vakantiemaanden – in de poeltjes, waar de mannetjes een nestje maken en bewaken. Vrouwtjes komen er eitjes in leggen, die de mannetjes meteen bevruchten.

Een slijmvismannetje keert jaar na jaar terug naar hetzelfde poeltje met dezelfde rotsspleet. Het is zijn huisje. Dat bespaart hem de moeite om elk jaar opnieuw een geschikte plek te zoeken (en eventueel te veroveren op andere mannetjes). Hij bewaakt er twee weken de eitjes. Daarna komen de jonge slijmvisjes uit. Een maand lang kiezen ze als piepkleine larve letterlijk het ruime sop. Ze zijn zo klein dat ze door zeestromingen worden meegesleept. Ze kunnen 100 kilometer ver raken, als ze in zwaar stormweer terechtkomen zelfs 200 kilometer ver.

De larven zorgen voor de verspreiding van de soort en het bewaren van genetische diversiteit – altijd nuttig voor een gezonde populatie. Als ze zwaar genoeg zijn geworden, zakken ze naar de zeebodem, tot ze na enkele jaren klaar zijn voor de voortplanting en een poeltje met een spleet zonder concurrenten gaan zoeken.

Naast de klassieke gewone slijmvis duiken er sinds enige tijd ook gehoornde slijmvissen en steenslijmvissen in de Noordzee op: soorten uit het zuiden die profiteren van de klimaatopwarming en nu gemakkelijker de noordelijke winters overleven. De vraag is of ze een effect zullen hebben op de populatie van onze slijmvis. In zuidelijker regionen leven ze samen met gewone slijmvissen. Die laatste planten zich daar evenwel vooral in de wintermaanden voort. Hoe de drie verwante soorten bij ons uit elkaars vaarwater zullen blijven, zal nog moeten blijken.

Partner Content